• No results found

5. Analyse

5.2 Afzonderlijke bespreking van de geluidsfragmenten

5.2.6 Tussentaal

Zoals reeds vermeld in de methodologie (hoofdstuk 4), kregen de respondenten in de enquête twee regionale varianten van tussentaal te horen: Oost-Vlaamse tussentaal (TT1) en Brabantse tussentaal (TT2). Er werd gekozen voor twee tussentalige geluidsfragmenten, aangezien tussentaal in Vlaanderen veel variatie vertoont (zie 1.2) en we die verschillende varianten niet aan de hand van één geluidsfragment konden weergeven. In tegenstelling tot Bauwens (2017), die de verschillende tussentalige varianten in haar free response-onderzoek samenvatte in het taallabel ‘Nederlands van de televisieseries Thuis of Familie’, zijn we in het huidige experiment de attitudes nagegaan tegenover twee specifieke soorten tussentaal. In wat volgt bespreken we eerst de tussentalige geluidsfragmenten afzonderlijk en vervolgens gaan we na in welke mate de attitudes tegenover de twee tussentalige fragmenten overeenkomen of verschillen.

Tabel 9: absolute frequenties van de adjectieven als reactie op Oost-Vlaamse tussentaal

Dimensie Adjectief Jong

139

vriendschappelijk 2 2

zeker 2 2

West-Vlaams 1 1 2

speels 1 1 2

Stil 1 1 2

Uit de resultaten blijkt dat de participanten uit beide leeftijdscategorieën positief reageren op zowel de Oost-Vlaamse tussentaal, als op de spreker ervan. Met eigenschappen als ‘vriendelijk’

(n=17), ‘zelfzeker’ (n=17), ‘grappig’ (n=15) en ‘sympathiek’ (n=11) scoort de Oost-Vlaamse tussentaalspreker vooral goed op de solidariteitsdimensie. Deze resultaten lijken dan ook de vaststelling van Grondelaers en Kristiansen (2013) te bevestigen dat de toenemende populariteit van tussentaal verklaard kan worden doordat sprekers van tussentalige variëteiten als populair en assertief beschouwd worden. Over het prestige van de spreker heerst echter meer verdeeldheid: 13 participanten geven aan dat de spreker ‘boertig’ overkomt, terwijl anderen hem als ‘slim’ (n=8) en ‘intelligent’ (n=7) omschrijven. Verder springt ook de hoge absolute frequentie van ‘jong’ (n=21) in het oog. Zoals De Caluwe (2009) al opmerkte, is tussentaal voor heel veel jongeren de moedertaal waarin ze dagelijks, zowel in formele als informele omstandigheden, communiceren. Mogelijks wordt het tussentalige fragment daarom ook vooral geassocieerd met jongere Vlamingen. Daarnaast nemen zowel oudere als jongere respondenten ook een voornamelijk positieve houding aan tegenover het taalgebruik van het tussentalige geluidsfragment. Hoewel 18 respondenten de Oost-Vlaamse tussentaal ‘plat’ vinden klinken, hebben positief geladen adjectieven als ‘vlot’ (n=21), ‘aangenaam’ (n=16) en ‘duidelijk’ (n=41) nog steeds de bovenhand. Net zoals bij de voorgaande fragmenten, is ‘duidelijk’ het vaakst genoemde adjectief, maar de absolute frequentie ligt deze keer wel opvallend lager dan bij het standaardtalige (n=72) en het Gentse fragment (n=60). Ook ‘rustig’ (n=13) werd een pak minder ingevuld dan bij het Gentse accent (n=46) en de Brabantse tussentaal (n=43).

Als we de reacties op het geluidsfragment vergelijken met de reacties op het taallabel

‘Nederlands van de televisieseries Thuis of Familie’ uit Bauwens (2017, p. 69-74), stellen we vast dat het huidige experiment vooral positievere attitudes tegenover de spreker blootlegt. Zo omschreven de jonge participanten bij Bauwens de spreker als ‘overdreven’ (n=6) en ‘bekakt’

(n=3), terwijl ze deze keer vastberaden kozen voor ‘vriendelijk’ (n=10) en ‘sympathiek’ (n=9). Op het vlak van prestige zijn de meningen in beide onderzoeken verdeeld, al zijn de adjectieven in het huidige onderzoek toch iets positiever geladen. Zo wordt de spreker in Bauwens zowel omschreven als ‘volks’ (n=8) en ‘dom’ (n=7), terwijl de spreker deze keer niet alleen ‘boertig’

(n=10), maar ook ‘slim’ (n=7) en ‘intelligent’ (n=5) overkwam. Het taalgebruik kon in beide experimenten rekenen op voornamelijk positieve beoordelingen: zowel het taallabel als het

geluidsfragment werden respectievelijk ‘verstaanbaar’ (n=15) en ‘duidelijk’ (n=16) gevonden. adjectieven zelfs niet voorkwamen.

Als besluit kunnen we stellen dat de reacties op het Oost-Vlaamse tussentaalfragment de resultaten van recent attitudeonderzoek bevestigen: Vlamingen staan steeds positiever tegenover tussentaal en projecteren die positieve houding vooral op de sprekers ervan. Hoewel uit eerder onderzoek van Plevoets (2008) en Delarue (2013) bleek dat jongeren toleranter waren ten opzichte van tussentaal dan ouderen, werden er in het huidige experiment geen attitudeverschillen vastgesteld tussen jongere en oudere respondenten.

Tabel 10: absolute frequenties van de adjectieven als reactie op Brabantse tussentaal

Dimensie Adjectief Jong

139

Ook wat het Brabantse tussentaalfragment betreft, kunnen zowel de spreker als het taalgebruik rekenen op positieve reacties. De Brabantse spreker wordt enorm positief onthaald en zowel door jonge als oude respondenten als ‘slim’ (n=8), ‘intelligent’ (n=6), ‘vriendelijk’ (=21) en

‘sympathiek’ (n=10) omschreven. Heel wat jongere respondenten vinden daarnaast ook dat de spreker ‘rustig’ overkomt (Fisher’s Exact Test [jong: n=31; oud: n=12]: p=0,0285). De Brabantse tussentaalspreker wordt daarmee het vaakst als ‘rustig’ omschreven, naast de Gentse spreker waarbij het adjectief 46 keer werd ingevuld. Ook tegenover het Brabantse tussentaalgebruik nemen participanten uit beide leeftijdscategorieën een voornamelijk positieve houding in. Ze zijn het erover eens dat het Brabantse fragment ‘duidelijk’ (n=54), ‘helder’ (n=6) en ‘vlot’ (n=12) klinkt, maar wel een pak minder vlot als het Antwerpse (n=30) en standaardtalige (n=25) geluidsfragment. Daarnaast kozen een aantal participanten ook voor iets negatiever getinte adjectieven, zoals ‘plat’ (n=6), ‘traag’ (n=24) en ‘saai’ (n=21). Hoewel er geen significant verschil is en de absolute frequenties vrij laag liggen, vinden ouderen eerder dat de Brabantse tussentaal

‘helder’ (jong: n=1; oud: n=5) klinkt, terwijl jongeren het taalgebruik eerder als ‘plat’ (jong: n=5;

oud: n=1) ervaren. Hoe dan ook bevestigen bovenstaande resultaten de bevinding van Impe en Speelman (2007) dat de Brabantse tussentaal sociaal attractief beschouwd wordt.

In vergelijking met het onderzoek van Bauwens (2017, p. 69-74) kunnen we stellen dat de tussentaalspreker in het huidige experiment op een veel positievere evaluatie kan rekenen. Zo wordt hij deze keer niet als ‘volks’ (n=8) en ‘dom’ (n=7) omschreven, maar wel als ‘slim’ (n=7) en

‘intelligent’ (n=4). Bovendien vinden jonge respondenten in dit onderzoek dat de spreker

‘vriendelijk’ (n=12) en ‘sympathiek’ (n=6) overkomt in plaats van ‘overdreven’ (n=6) en ‘bekakt’

(n=3). De attitudes tegenover het taalgebruik lijken in beide experimenten vrij goed overeen te

komen. Terwijl de meerderheid van de respondenten in Bauwens het taalgebruik omschrijft als

‘verstaanbaar’ (n=15), kiest de meerderheid in het huidige experiment vooral voor ‘duidelijk’

(n=27). Verder worden er in beide onderzoeken ook negatief geladen adjectieven genoemd, zo worden zowel het taallabel als het geluidsfragment omschreven als ‘plat’ (Bauwens: n=8; huidig onderzoek: n=5). Ook ‘saai’ werd in allebei de experimenten ingevuld, al ligt de absolute frequentie van het adjectief wel significant hoger in het huidige onderzoek dan in het onderzoek van Bauwens (Fisher’s Exact Test [Bauwens: n=4; huidig onderzoek: n=14]: p=0,0271).

Tot slot kunnen we ook een aantal verschillen waarnemen wanneer we de attitudes tegenover de twee tussentalige geluidsfragmenten met elkaar vergelijken. Wat de spreker betreft, kunnen we concluderen dat de Brabantse tussentaalspreker beter scoort op de statusdimensie, terwijl de Oost-Vlaamse tussentaalspreker het dan weer beter doet op de solidariteitsdimensie. De Brabantse spreker wordt namelijk enkel als ‘slim’ (n=8) en ‘intelligent’ (n=6) omschreven, terwijl de Oost-Vlaming naast ‘slim’ (n=8) en ‘intelligent’ (n=7) ook voor heel wat respondenten

‘boertig’ (n=13) overkomt. De Oost-Vlaming krijgt dan wel meer dynamische kwaliteiten toegeschreven dan de Brabander. Hoewel allebei de sprekers als ‘vriendelijk’ (n=17) en

‘sympathiek’ (n=11) beschouwd worden, wordt de spreker in het Oost-Vlaamse fragment ook veel vaker als ‘gezellig’ (n=11), ‘grappig’ (n=15) en ‘zelfzeker’ (n=17) omschreven. In hoofdstuk 5.3 gaan we dieper in op de dynamiekevaluaties van de verschillende geluidsfragmenten. Met betrekking tot het taalgebruik, wordt het Brabantse geluidsfragment over het algemeen positiever geëvalueerd. De respondenten vulden bij alle twee de geluidsfragmenten ‘helder’ en

‘aangenaam’ in, maar de Oost-Vlaamse tussentaal wordt significant vaker als ‘plat’ beschouwd (Fisher’s Exact Test [Oost-Vlaams: n=18; Brabants: n=6]: p=0,0195). Bovendien werd ook het adjectief ‘duidelijk’ vaker ingevuld als reactie op de Brabantse tussentaal (n=54) dan als reactie op de Oost-Vlaamse (n=41). Opvallend is wel dat het Brabantse tussentaalfragment door significant meer respondenten als ‘saai’ werd omschreven (Fisher’s Exact Test [Oost-Vlaams:

n=6; Brabants: n=21]: p= 0,0047).

Ondanks de verschillen kunnen we toch concluderen dat beide tussentalige fragmenten zowel tegenover de spreker als tegenover het taalgebruik vrij positieve reacties uitlokten. Tot slot kunnen we ook stellen dat tussentalige sprekers opvallend positiever beoordeeld werden in het huidige onderzoek dan in het onderzoek van Bauwens (2017).