• No results found

Het tuinstadmodel 4 uitgewerkt tot analyse

5 Tuinstadprojecten van Nederlandse fabrikanten

88

, . .

,

Suikerbuurt, Hoogkerk (Groningen)

Beschreven fabrikanten-initiatieven

Tuindorp Elinkwijk en Zuilen I, Utrecht Tuindorp Heyplaat, Rotterdam Tuindorp 't Lansink, Hengelo

Tuindorp-bouw door Philips fabrieken te Eindhoven wordt in hoofdstuk 9 behandeld

cursiif: ook onderzocht op huidise lVoonbelevins, zie hoofdsruk7 en 8

Vooraf

Op dit punt van de studie wordt het vizier volledig op Nederland gericht. In twee hoofdstukken wordt een dwarsdoorsnede van Nederlandse tuinstadprojecten beschreven en geanalyseerd aan de hand van het model dat aan het eind van het vorige hoofdstuk is gepresenteerd.

Om de Nederlandse tuinstadprojecten in het juiste perspectief te zien, is het nuttig enig inzicht te hebben in de huisvestingssituatie van de Nederlandse bevolking rond 1900 en van het speelveld van partijen dat zich voor de verbetering van de huisvestingssituatie inzette.

De huisvestingssituatie, toentertijd treffend 'woning­

toestanden' genoemd, was rond 1900 in Nederland niet wezenlijk beter of slechter dan in Engeland of Duitsland. Uit een statistisch overzicht dat in die tijd gepubliceerd is door een inspecteur van de Volks­

huisvesting blijkt dat ongeveer 30% van de Neder­

landers toen in veel te kleine woningen woonden; om de gedachten te bepalen: met meer dan vijf personen op één kamer.3

Aan die toestanden werd vanaf 1880 ook in Neder­

land iets gedaan door verlichte fabrikanten, vergelijk­

baar met Lever en Cadbury in Engeland (zie hoofdstuk 2); de staat hield zich aanvankelijk afzijdig en wilde de woningbouw aan de markrpartijen overlaten. Er werd echter in de periode 1880-1900 steeds meer druk op de regering uitgeoefend om de slechte woningtoestanden aan te pakken, met als resultaat dat in 1901 de staat de Woningwet aannam. Vanaf dat moment kwamen ook woningbouwverenigingen en gemeenten als initiatief­

nemers van woningbouwprojecten in het spel (zie

Snouck van Loosenpark, Enkhuizen (*) Parkdorp Van Houren, Weesp (**)

(*) Dit betrof geen fabrikanreninitiatief, maar financiering vanuit een liefdadigheidsfonds1 (") Dit is een niet-gerealiseerd project2

daarvoor het volgende hoofdstuk). Fabrikanten kon­

den profiteren van de Woningwet en de daarbij beho­

rende financieringsfaciliteiten. Voorwaarde was dan dat zij samen met de gemeente een woningbouwvere­

niging (of -stichting) op zouden richten. Nederlandse fabrikanten waren geïnspireerd door de tuinsteden en tuinstadachtige projecten die hun collega's in met name Engeland hadden gerealiseerd. Daaraan werd bekendheid gegeven door de Maatschappij tot ' t Nut van het Algemeen.4 Deze organisatie gafin 1906 de brochure 'Tuinsteden' uit, door J. Bruinwold Riedel en hield lezingen over het onderwerp. Er werden excursies naar voorbeeldprojecten in Engeland georganiseerd waar­

aan zowel architecten als fabrikanten - in hun rol als (toekomstig) opdrachtgever voor woningbouw - deel­

namen. Ook waren er directe contacten tussen fabri­

kanten die bouwprojecten hadden gerealiseerd of die met plannen daartoe rondliepen. Door dit alles raakte het tuinstadmodel bij fabrikanten bekend en geliefd.

Zo komt het dat de woningbouwprojecten van bbri­

kanten in de periode 1880-1930 voor het overgrote deel ruinstadprojecten zijn.

In dit hoofdstuk worden de tuinstadprojecten die fabrikanten (al dan niet in samenwerking met ge­

meenten) ondernamen beschreven en geanalyseerd.

Het betreft een analyse op hoofdlijnen; een meer uit­

gebreide analyse wordt gegeven aan het eind van hoofdstuk 6, op het punt waar ook de projecten van woningbouwverenigingen en gemeentelijke woning­

bedrijven beschreven zijn.

De verzameling geselecteerde voorbeelden van fabrikanteninitiatieven omvat ongeveer de helft van het totaal aantal voorbeelden dat in deze studie is

89

90

gevonden. De lijst aan het begin van het hoofdstuk verschaft het overzicht van geselecteerde en niet-ge­

selecteerde voorbeelden. Het achterhalen van voor­

beelden van tuinstadprojecten en de gegevens daar­

over moest uit een veelheid van verspreide, vaak alleen lokaal beschikbare bronnen gebeuren. Er is tot op heden nog geen systematisch overzicht van Neder­

landse tuinstadprojecten verschenen en evenmin is er (zoals in Duitsland, zie hoofdstuk 3) een overzicht van tuinstadprojecten uit de oprichtingstijd beschikbaar.

Bij de selectie van te beschrijven voorbeelden is de bij­

drage van het voorbeeld aan het inzicht in het tuin­

stadmodel het zwaarwegendste criterium geweest.

Daartoe is een zo breed mogelijk scala van variant­

modellen samengesteld. Tevens is een optimale sprei­

ding van voorbeelden over het land nagestreefd en bevat de selectie naast bekende voorbeelden (zoals het Agnetapark in Delft en 't Lansink in Hengelo) ook een

aantal minder bekende voorbeelden.

In een overzicht is een aantal kerngegevens van de beschreven fabrikanteninitiatieven bijeengebracht.

Uit de woningaantallen blijkt dat het schaalniveau van het oorspronkelijke tuinstad model, te weten een zelfvoorzienende stedelijke nederzetting van rond de 5000 woningen, in geen van de initiatieven werd gehaald. De gemiddelde projectgrootte, die uit de

Project Bouwjaar Initiatief Griendtsveen 1885-1901 fabr.

Agl1etapark, Delft 1885 fabr.

Ede Vooruit 1920-1923 fabr.-.wbv

Haren 1919-1925 fabr.-.wbv

Maarn 1923 fabr.-.wbv

Heyplaat, Rotterdam 1914 fabr.

Treebeek -Haans berg 1916-1919 fabr.

't Lansink, Hengelo 19°9-1917 fabr.-.wbv Zuilen, Utrecht 1913- 1927 fabr.-.wbv wbv (coöp)

T oclichring:

tabel kan worden berekend, bedraagt 350 woningen.

Daarom wordt in het vervolg van dit hoofstuk niet van tuinstad, maar van tuindorp gesproken.

Er is met de volgende bronnen en methoden gewerkt:

observaties ter plekke;

gesprekken met bewoners en beheerders;

literatuurstudie (monografieën, beleidsnota's, monu­

mentenin ventarisa ties, jubileum boeken, tijdschrift­

artikelen, tentoonstellingsmateriaal; deels alleen plaatselijk beschikbaar);

archief studie (correspondentie, notulenboeken, oor­

spronkelijke bouwtekeningen uit de archieven ter plaatse).

Elk voorbeeld heeft een eigen paragraaf. De volgorde van de voorbeelden is zodanig gekozen dat er een logi­

sche opeenvolging van variantmodellen naar bestuurs­

wijze en samenlevingswijze ontstaat.

In de paragrafen 'Griendtsveen, De Peel' en 'Agneta­

park, Delft' worden voorlopers van het tuinstadmodel behandeld, dat wil zeggen projecten die zijn gebouwd voordat Ebenezer Howard het tuinstadmodel publi­

ceerde (1902). Deze variantmodellen worden geken­

merkt door een autoritaire en bevoogdende bestuurs­

wijze; het zijn beheersingsmodellen. Het Peeldorp Griendtsveen en het Agnetapark in Delft fungeren hier als casus.

Aantal won. Aantal ha. Dichtheid

60 15 4

· '5° (224) -het aantal woningen bedroeg '5°, de atchitect had echter een plan voor 224 woningen

· 75 (-. 95) -het aanvankelijke aantal woningen bedroeg 75, een latere uitbreiding bracht het aantal op 95

· fabr. -fabrikant was direct opdrachtgever

· fabr.-.wbv - fabrikant richtte een woningbouwvereniging op die als opdrachtgever optrad

· wbv (coöp) ' een woningbouwvereniging met een coöperarieve structuur trad als opdrachtgever op

Kerngegevens tuinstadprojeccen fabrikanten

T U I N S T E D E N - TUS S E N U T O P I E E N R E A L I T E I T

In de paragrafen 'Ede Vooruit' en 'Projecten van de staatsspoorwegen in Haren en Maarn' worden projec­

ten beschreven die gerealiseerd zijn toen de tuinstad­

beweging al in volle bloei was, maar waarvan de op­

richters voor wat de sociale kant betreft desondanks teruggrepen op het beheersingsmodel. De architecten gaven het project de vorm van een tuindorp, maar die vormgeving correspondeerde niet met de bestuurs­

wijze en de samenlevingswijze.

De voorbeelden die behandeld worden in de para­

grafen 'Tuindorp Heyplaat, Rotterdam' en 'Treebeek bij staatsmijn Emma', vertonen op een breed front overeenkomsten met het tuinstadmodel. De fabrikan­

ten kozen bewust voor het model van een complete samenleving op lokale schaal, echter zonder medezeg­

genschap van bewoners.

De laatste twee voorbeelden, Tuindorp 't Lansink in Hengelo en Tuindorp Elinkwijk/Zuilen I in Utrecht, hebben zowel het complete samenlevingsmodel als een vorm van medezeggenschap van bewoners.

De beschrijvingen van de tuinstadprojecten zijn in de verleden tijd gesteld. Dit wil geenszins zeggen dat de beschreven situatie in de huidige tijd is veranderd of verdwenen. Integendeel, de meeste projecten zijn, al dan niet met verworven monumentenstatus, behouden gebleven. De huidige situatie is echter pas in hoofdstuk 7 en 8 aan de orde. In hoofdstukken 5 en 6 is de model­

keuze en -uitvoering in de oprichtingstijd het onder­

werp; vandaar de keuze voor de verleden tijd. Terwille van de leesbaarheid zijn de projecten vooral feitelijk beschreven. De analyse gebeurt hoofdzakelijk aan het slot van het hoofdstuk, in de paragraaf 'Conclusie'.

Griendtsveen, De Peel

VOORAF

In de vroegste fabrikanteninitiatieven prevaleren de beheersing van het productieproces en de sociale orde boven de wens om een compleet samenlevingsmodel te willen oprichten. 'Beheersing' is het tegengestelde van 'autonomie'. De ultieme uitdrukking van het be­

heersingsmodel vormen de voorbeelden waarin de arbeiderswoningen gegroepeerd zijn rondom de woning van de fabrieksdirecteur. Als eerste van in totaal vier geselecteerde voorbeelden van het beheer­

singsmodel wordt Griendtsveen behandeld.

T U I NSTA D P R O J E C T E N VAN N E D E R LAN DSE F A B R I KA N T E N

OPRICHTING EN SOCIAAL-RUIMTELIJK MODEL

De veenkolonie Griendtsveen werd in de Limburgse Peel gebouwd in de periode 1885-1903 door de fabri­

kantenfamilie Van de Griendt.5 De oprichter had de bedoeling het dorp uit te laten groeien rot een com­

plete samenleving met eigen voorzieningen zoals winkels, cafés, een herberg, een kerk, twee scholen, een ziekenboeg, een verenigingslokaal en een politie­

post.6 Niet alle rangen en standen waren in de dorps­

samenleving vertegenwoordigd. Veenafgraving was seizoenarbeid. In Drente werden groepen veenarbei­

ders geworven die in de zomer voor Van de Griendt in de Peel kwamen werken. Zij werden gehuisvest in tijdelijke barakken in het veen, dus niet in het dorp.

De huisvesting in het dorp (in totaal 70 woningen) was bedoeld voor degenen die permanent voor Van de Griendt werkten. Dit waren de opzichters en arbei­

ders van de turfstrooiselfabriek die Van de Griendt aan de rand van het dorp liet bouwen. Van de Griendt stimuleerde de samenlevingsopbouw behalve door het stichten van voorzieningen ook door de organisatie van evenementen die leven in de brouwerij brachten.

Iedere zaterdag was er markt. Eén keer per jaar was er kermis. Reizende circusartiesten kregen een warm onthaal. Van de Griendt sponsorde de plaatselijke fan­

fare- en toneelverenigingen, die uitvoeringen gaven in de open lucht ofin het verenigingsgebouwtje.

Van de Griendt koesterde ook ambities op het vlak van het lichamelijk welzijn: de winst van de winkels en cafés werd in een ondersteuningsfonds gestort waaruit kosten van medische hulp werden betaald, zoals kosten voor opname in het 'Liefdesgesticht', een klein kloostercomplex van de zusters Augustinessen dat in de dorpskom van Griendtsveen was opgenomen.

Van de Griendt voerde een streng en patriarchaal regime? De grond en de gebouwen waren geheel in zijn handen. De fabrikant speelde tevens de rol van burgemeester. Van zeltbestuur of medebesruur kon geen sprake zijn. Er was ook geen vrij ondernemer­

schap in Griendtsveen mogelijk. De winkels behoor­

den toe aan Van de Griendt, de winkeliers waren pach­

ters. Van de Griendt had de absolute macht. zelfs de dokter werd geknecht. Hij was verplicht om verslag uit te brengen van zijn spreekuur, zodat Van de Griendt weet kreeg van het privé-leven van zijn arbei­

ders. Alleen de pastoor en de onderwijzer konden zich onafhankelijk opstellen. De arbeiders werden in de

9 1

- - --- - - ---- ---- - - ---- - - --- - - - -- --

-92

-

-_ - �

-Plattegrond Griendtsveen Schaal 1: 10.000

gaten gehouden en de politiepost, 'marechaussee­

kazerne' genoemd, huisvestte drie agenten met hun gezinnen. De laas ten moesten toezien op de openbare orde en arbeidsonrust in de kiem smoren.

SPECIFICATIE RUIMTELIJK MODEL

De eerste fase van het dorp heeft het karakter van een lintbebouwing langs de belangrijkste vaart in het gebied, de Helenavaart. In die fase ontsrond ook het kasteel van Van de Griendt, met een privé-park erom­

heen, aan alle zijden omgeven door grachten. Archi­

tect van een aantal gebouwen (kasteel, kerk, pastorie) was J. van Groenendael,8 De tweede fase (het gebied ten oosten van de Helenavaart) is stedenbouwkundig interessanter omdat deze een planmatige opzet kent die tevens het beheersingsmodel belichaamt. Het ste­

denbouwkundig plan en de architectuur van de meeste woningen en gebouwen in deze tweede fase is het werk van de Eindhovense architect q.P. Kooken.9 Men kan zich een voorstelling maken van het dorp, dat was opgebouwd in ringen rondom het park van de directeursvilla. In de eerste ring stonden de

beamb-- beamb-- beamb--.. --',.

- -- .. \

-<- - ... \ _ ..

tenwoningen, in de tweede ring de woningen van de arbeiders in vaste dienst en de derde ring was het uit­

gestrekte veen, waar de keten voor de seizoensarbei­

ders stonden. Hoe verder naar buiten, hoe lager de status. De concentrische opbouw was de perfecte ruimtelijke uitdrukking van de sociale hiërarchie.

Met enige fantasie is de beschreven concentrische opbouw in de plattegrond van het oostelijke deel daadwerkelijk te herkennen. Overigens was het feite­

lijke bestuurscentrum van Griendtsveen niet de directeursvilla (die had alleen een woonfunctie) maar 'het kantoor'. Op de plattegrond is dit het gearceerde gebouw schuin tegenover de ingang van het fabrieks­

terrein, dat zich langs het spoor uitstrekt.

Rondom de woningen lagen ruime moestuinen. De kavels van de meeste woningen waren groter dan 1000 mZ. Doel daarvan was dat de arbeiders van de turt:.

strooiselfabriek als keurerboeren verder zouden kun­

nen, mocht de fabriek worden gesloten. Van de Griendt realiseerde zich dat de grondstof voor turf in het win­

ningsgebied op een goede dag uitgepur zou zijn en voelde zich verantwoordelijk voor het leveren van een

T U IN S T E D E N - T U S S E N U TO P I E E N R E A L I T E I T

Griendtsveen, beambtenwoningen

permanente bestaansgrond voor zijn werknemers.

Het agrarisch alternatief als bestaansbron kostte vanzelfsprekend zeer veel ruimte. De dichtheid van het complex was extreem laag (4 woningen per hectare).

Dat kon ook, omdat de grondprijs laag was. Van de Griendt kocht de veengrond voor f 0,03 per m2.10 Griendtsveen staat ver af van het beeld dat romantici zoals Ruskin, Morris en Unwin dat wilden herschep­

pen van de middeleeuwse stad en samenleving, waar­

in alle rangen en standen min of meer door elkaar leven (zie hoofdstuk 4). Niet de rol en betekenis van het individu, maar de afhankelijkheid van de fa­

brieksdirectie werd door het model uitgedrukt.

Agnetapark, Delft

OPRICHTING EN SOCIAAL-RUIMTELIJK MODEL

Het Agnetapark in Delft is genoemd naar de echt­

genote van de oprichter, directeur Van Marken van de Gist- en Spiritusfabriek. De fabriek en het park lagen op een terrein ten westen van de spoorlijn Den

Haag-TU IN STA D P R OJECTEN VAN N E D E RLANDSE FABR I KANTEN

Rotterdam, dat onder de destijds zelfstandige gemeen­

te Hof van Delft viel. Het project bestaat uit 80 arbei­

derswoningen (1885, architecten Kerkhof[ en Gugel) en een park, ontworpen door tuinarchitect Zocher, die ook het Vondelpark in Amsterdam heeft ontworpen.

Dit park was niet privé zoals in Griendtsveen, maar vrij toegankelijk voor bewoners en bezoekers.

Van Marken realiseerde in het Agnetapark een aan­

tal gebouwen voor onderwijs, ontspanning en cul­

tuur. Hij had voor deze ruimten een dubbele bestem­

ming: voorzieningen cteëren ten bate van zijn arbei­

ders, maar ook representatie en ontvangst voor (bui­

tenlandse) gasten van zijn bedrijfll Onder 'arbeiders' wordt het complete werknemersbestand van Van Markens fabrieken verstaan, ook zij die niet in het Agnetapark woonden. Hij bouwde aan een bedrijfs­

gemeenschap, niet aan een territoriale gemeenschap.

Van Marken zag een coöperatief bestel als ideaal, met veel zeggenschap voor de arbeiders. u Hij had zijn hoofdfabriek (Gist- en Spiritusfabriek) coöperatief wil­

len organiseren, maar dat stuitte op verzet van de aan­

deelhouders. Er werd binnen en buiten het bedrijf

93

94

vreemd tegen de baanbrekende ideeën van Van Marken aangekeken. De coöperatieve beweging (zie hoofdstuk 4) was in die tijd nog nauwelijks op gang gekomen. Er is ook geen enkele andere casus gevon­

den waarin een vergelijkbare hang naar een coöpera­

tiefbestel aan de orde was, ook niet in de bloeitijd van de Nederlandse coöperatieve beweging (rond 1920).

Het verzet van medebestuurders tegen de vernieuw­

ing leidde ertoe dat binnen de groep Van Marken­

bedrijven uiteindelijk alleen de drukkerij coöperatief georganiseerd werd.

Van Marken wilde zijn arbeiders-bewoners in de gelegenheid stellen eigenaar te worden van hun woning. Dit idee had hij overgenomen van de textiel­

fabrikant Dolfuss, die dit toegepast had in zijn Cité Ouvrière in Mulhouse. Van Marken richtte voor het realiseren van dit idee een 'NV. Gemeenschappelijk Eigendom, Maatschappij tot vervulling van de eerste levensbehoeften' op, waarin de arbeiders-bewoners van hun winstuitkering aandelen konden sparen tot deze de waarde van hun woning bereikt zouden heb­

ben. In de praktijk ging het sparen veel trager dan ver­

wacht en de N.V. werd al spoedig geliquideerd. u Van Marken heeft de teloorgang van zijn ideaal voor gemeenschappelijk eigendom zelf geanalyseerd. Hij noemde als belangrijkste oorzaken:I4

het plan kwam niet van de bewoners zelf, het was van bovenafbedacht;

bewoners hoefden niet zelf te investeren, zij voel­

den daardoor een geringe binding aan hun woning;

de arbeidersstand in Nederland was anno 1885 nog niet rijp voor de coöperatiegedachte;

de onderhoudskosten van de woning (die na ver­

werving door bewoners zelf gedragen zouden moe­

ten worden) vielen tegen;

de belangstelling voor het wonen in het park bleef achter bij de verwachtingen; dit had volgens Van Marken de volgende redenen:

- het park was een toeristische bezienswaardigheid, Van Marken verlangde dat huis en kleding (ook van kinderen) 'elke dag model' zouden zijn en duldde niet het verbouwen van moes in de tuinen;

- het park lag excentrisch ten opzichte van de Delftse binnenstad;

- een school ontbrak in het voorzieningenpakket (Van Marken kreeg dit ondanks pogingen niet voor elkaar);

Agnetapark, plattegrond. Het rechterdeel is het oorspronkelijke Agnetapark, het ünkerdeel is de uitbreiding door architect Gratama, gerealiseerd in 1925-1928 -Schaal 1:5000

- de winkel in het Agnetapark gaf minder lang kre­

diet dan de winkels in de Delftse binnenstad;

- de belastingen lagen er hoger (Hof van Delft was een duurdere gemeente dan Delft);

- wezen kwamen niet in aanmerking om te worden opgenomen in Delftse weeshuizen;

- directeur en ondergeschikten woonden er te dicht op elkaar, bewoners vreesden bemoeienis van de directeur en diens vrouw met hun gezinszaken.

SPECIFICATIE RUIMTELIJK MODEL

De woning van de directeur, een groot uitgevallen villa met de bezwerende naam 'Rust Roest', vormde het middelpunt van het project, vergelijkbaar met Griendtsveen. Ondanks Van Markens streven naar coöperatieve organisatievormen was de ruimtelijke vorm een perfecte uitdrukking van het beheersings­

model. De woningdichtheid komt uit op 17 woningen per hectare, waarbij het park meegerekend is in het oppervlak van het project.

In het Agnetapark heeft het groen een sierfuncrie, geen gebruiksfunctie. Moestuinieren was uit den boze vanwege de rommelige aanblik die dat zou ople­

veren. Park en woningen in het Agnetapark zijn ont­

worpen met het doel een romantische, rustieke sfeer te scheppen. Schoonheidsbeleving, uitdrukking van de grootsheid van het project en aangename prikke­

ling van de zintuigen waren het doel.

T U I N ST E D E N - T U S S E N U T O P I E E N R E A L I T E I T

Agnetapark

Ede Vooruit

VOORAF

Na 1900 veranderde de maatschappelijke context waarin fabrikanten hun projecten realiseerden. De staat begon woningbouw te financieren en te regule­

ren (invoering Woningwet 1901) en de vakbeweging kwam op; arbeiders werden mondiger. Desondanks zijn er nog tot in de jaren twintig fabrikanten geweest, die woningbouwprojecten realiseerden van­

uit een beheersingsmodel. Een voorbeeld van een 'laat' beheersingsmodel is Tuindorp Ede Vooruit.

OPRICHTING EN SOCIAAL-RUIMTELIJK MODEL

In 1919 kocht de ENKA, die op de locatie in Arnhem niet kon uitbreiden, een perceel heidegrond van de gemeente Ede, met het doel er een fabriek te bouwen inclusief personeelsvoorzieningen en een wooncom­

plex. De toenemende vraag naar kunstzijdeproducten was de oorzaak van de expansiedrang van de fabriek.

Ede was een gunstige vestigingsplaats omdat de grond er goedkoop was en er via beken schoon water,

T U I NSTA D P R O ] E C T E N VAN N E D E R L A N D S E FABRI KANTEN

dat nodig was voor het productieproces, kon worden aan- en afgevoerd. De gemeenteraad legde zich er met de grondtransactie, die zwaar werd bepleit door de toenmalige burgemeester, op vast om mee te werken aan de bouw van 300 arbeiderswoningen. "Het was van meet af aan de bedoeling om een tuindorp te

dat nodig was voor het productieproces, kon worden aan- en afgevoerd. De gemeenteraad legde zich er met de grondtransactie, die zwaar werd bepleit door de toenmalige burgemeester, op vast om mee te werken aan de bouw van 300 arbeiderswoningen. "Het was van meet af aan de bedoeling om een tuindorp te