• No results found

Oud Ede Zuid (voorheen mindorp 'Vooruit'), Ede

1 59

160

Inleiding

Het vorige hoofdstuk toonde aan dat de afZonderlijke elementen van het sociaal-ruimtelijke model van waaruit rond 1920 in Nederland tuindorpen opgericht werden, 75 jaar na de oprichting nog herkend en ge­

waardeerd worden door de huidige bewoners. Zij her­

kennen en waarderen de sociale samenhang, de eigen voorzieningen, het ruimtegebruik (lage dichtheid, eigen tuin), de groenvoorziening en de vormgeving.

Leidt de weerklank die het model in de huidige tijd geniet bij bewoners ook tot een hogere satisfactie dan in andere woonmilieus wordt aangetroffen? Om die vraag te beantwoorden is gekeken naar de kwantita­

tieve gegevens over de woonsatisfactie in de drie tuin­

dorpen die in hoofdstuk 7 zijn onderzocht. Als refe­

rentiemateriaal dient een breed, door derden uitge­

voerd woonmilieu-onderzoek. Het resultaat wordt in de volgende paragraaf gepresenteerd. Vervolgens wor­

den ondersteunende gegevens gepresenteerd over de verhuurbaarheid, die zijn ontleend aan interviews gehouden in de drie in hoofdstuk 7 onderzochte tuin­

dorpen en aan gegevens uit een aantal voorbeelden die in hoofdstuk 5 en 6 behandeld zijn.

Daarna worden analyses ter verklaring van de gevonden resultaten gepresenteerd. Daartoe worden enkele hypothesen getoetst met betrekking tot de sta­

tistische samenhang die de onderscheiden dimensies vertonen met de woonsatisfactie. Aan de twee dimen­

sies die de sterkste samenhang met de woonsatisfactie vertonen, worden in de paragrafen 'Bouwstenen van de lokale samenleving' en 'Bouwstenen van een tuin­

stadachtige vormgeving' beschouwingen gewijd. Het hoofdstuk sluit af met een conclusie.

Woonsatisfactie in tuindorpen

VOORAF

Er zijn drie indicatoren gebtuikt voor het meetbaar maken van de woonsatisfactie:

Tevredenheid met woning;

. Tevredenheid met woonomgeving;

. Verhuisgeneigdheid.

Bij de eerste twee indicatoren is de maatstafhet percen­

tage bewoners dat aangeeft tevreden te zijn, of meer dan dat: men kan namelijk ook zeggen 'zeer tevreden' of zelfs 'buitengewoon tevreden' te zijn. By de derde indicator geldt: een lage verhuisgeneigdheid is een teken voor een hoge woonsarisfactie. 'Verhuisgeneigd' is het percentage bewoners dat aangeeft eventueel wel te willen verhui­

zen, vermeerderd met het percentage bewoners dat al concreet aan het zoeken is naar een andere woning.

WOONSATISFACTIE IN DE DRIE ONDERZOEKSCASES

Tabel 8.1 laat zien hoe de drie in hoofdstuk 7 onder­

zochte tuindorpen scoren op de satisfactie-indicato­

ren, die in het bovenstaande zijn toegelicht.

De woonsatisfactie in de drie onderzochte tuindor­

pen is hoog. Rond 90% van de bewoners is tevreden (of meer dan dat) met de woning, en eenzelfde percentage is dat (tevens) met de woonomgeving.1 De tevreden­

heid met de woonsituatie blijkt verder ook uit de geringe verhuisgeneigdheid: rond 20% koestert ver­

huiswensen of -plannen, in Maarn zelfs maar 1 1%.

DE ONDERZOCHTE TUINDORPEN VERGELEKEN MET ANDERE TUINDORPEN

Dankzij grootschalig onderzoek dat het ministerie van VROM entameerde in de periode 1995-1997 is het mogelijk de woonsatisfactiescores van de onderzochte

T U I N ST E D E N - T U S S E N U T O P I E EN R E A L IT E I T

Maarn Ede Treebeek Tevredenheid wonil18

Buitengewoon tevreden 9 1 5 9

Zeer tevreden 22 17

Tevreden 67 58 73

N iet zo tevreden 9 19

Ontevreden 7

Totaal % tevreden of meer dan dat 98 81

Tevredenheid WOOtlOln8evitl8

Buitengewoon tevreden 13 17

Zeer tevreden 20 22 15

Tevreden 61 55 53

Niet zo tevreden 4 6 19

Ontevreden

Toraal % tevreden of meer dan dat 94 94 78

Verhui.s8enei8dheid

Beslist niet 89 82 78

Misschien 1 1 1 8 19

Zou wel willen, maar kan niets vinden 3

Totaal % verhuisgeneigd 1 1 18 22

Tabel S.l! woonsatisfactie in tuindorpen (in % van het totaal aantal respondenten)

tuindorpen te vergelijken met andere tuindorpen en ook met andere (vooroorlogse) woonmilieus.2 In het bedoelde VROM-onderzoek is een 'typologie van wij­

ken' gemaakt. Het woonmilieu 'tuindorp' heet in de VROM-studie 'vergrijsde tuindorpwijk'. De scores van de tuindorpen in het VROM-onderzoek zijn geba­

seerd op cijfers van acht wijken, dit betreft met name de grotere tuindorpen en tuindorpachtige wijken in de grote steden, zoals Vreewijk in Rotterdam en Beton­

dorp in Amsterdam.3

De scores voor de acht 'VROM-tuindorpen' blijken hetzelfde patroon te volgen als bij de tuindorpen in Maam, Ede en Treebeek. Het overgrote deel van de bewoners (86%) is tevreden (of meer dan dat) met de woning, voor de woonomgeving bedraagt dit 88%.

slechts een klein deel van de bewoners (22%) koestert verhuiswensen of -plannen. Maam en Ede scoren dus een fractie hoger dan het gemiddelde VROM-tuin­

dorp, Treebeek blijft wat achter op de scores van de referentie.

Verschillen tussen tuindorpen en andere wijktypen

De satisfactiescores in tuindorpen worden sprekender wanneer een vergelijking wordt gemaakt met andere (vooroorlogse) woonmilieus. Wanneer de gemiddelde vooroorlogse wijk vergeleken wordt met het type 'ver­

grijsde tuindorpwijk' blijkt dat de tevredenheid met de woonsituatie in de tuindotpwijken hoger ligt dan in de gemiddelde vooroorlogse woningvoorraad. De tevredenheid met de woning ligt in het type 'tuindorp' 5% hoger dan het gemiddelde, de tevredenheid met de woonomgeving ligt t'/o hoger dan het gemiddelde. Het verschil in de verhuisgeneigdheid beloopt zelfs 19%:

in het type 'tuindorp' koestert 22% verhuiswensen of -plannen, in de gemiddelde vooroorlogse woningvoor­

raad is dat 41%.

Vergelijking van de tuindorpscores met het gemid­

delde geeft echter slechts een eerste indruk, het beeld wordt scherper door de scores van tuindorpen te

ver-A L G E H E L E W O O N Sver-ATISFver-ACTIE EN DE R O L Vver-AN H E T T U I N STver-A D M O D E L 1 6 1

162

gelijken met de afZonderlijke wijktypen.

Het VROM-onderzoek onderscheidt naast de 'vet­

grijsde tuindorpwijk' zeven andere wijktypen: de 'his­

torische stadskern', de 'vergrauwde grotestadswijk', de 'vernieuwde grotestadswijk', de 'ring 20-40', de 'park­

wijk', de 'eigen huis en tuin wijk' en de 'onderhouds­

arme laagbouwwijk'. Hieronder volgr een korte karak­

terschets van de zeven vergelijkingstypen binnen de vooroorlogse woningvoorraad.

De historische stadskern is druk, levendig, kent een hoge mate van functiemenging, veel bovenwoningen, veel huurwoningen, veel monumenten en een wisse­

lende onderhoudstoestand. De satisfactie met de woning en de woonomgeving ligt nauwelijks lager dan in tuindorpen, maar de verhuisgeneigdheid is wel veel groter (50%).

De versrauwde srotestadsw�k is de typische dicht­

bebouwde negentiende-eeuwse wijk met veel boven­

woningen, veel huurwoningen en een overwegend matige onderhoudstoestand. Stadsvernieuwing heeft hier nog niet plaatsgevonden of is pas net op gang gekomen. Hier zijn de bewoners het minst tevreden van alle vooroorlogse wijken. De tevredenheid met de woning en de woonomgeving ligt op 68% respectieve­

lijk 64%, dus ruim 20% lager dan in tuindorpen. De verhuisgeneigdheid ligt hoog (vergelijkbaar met de stadskern): 51%.

De vernieuwde srotestadsw�k heeft in essentie dezelf­

de karakteristieken als de vergrauwde grotestadswijk, met het verschil dat er door de stadsvernieuwing een gemiddeld hogere woningkwaliteit en betere onder­

houdstoestand is. Dit komt tot uitdrukking in de sco­

res voor de woonsatisfactie: die zijn wat positiever dan bij de vergrauwde grotestadswijk (tevredenheid met de woning en de woonomgeving ligt op 80% respectie­

velijk 72%, verhuisgeneigdheid 45%). De tevredenheid met de woning gaat er door de stadsvernieuwing dus 12% op vooruit, de tevredenheid met de woonomge­

ving 8% (en ligt daarmee nog steeds 14% achter bij die in tuindorpen).

De 'rins 20-40' zijn de wijken die tussen de twee wereldoorlogen zijn gebouwd gedeeltelijk onder de architectuur van de Amsterdamse School. Het 'plan Zuid' van architect Berlage is de bekendste represen­

tant. De karakteristiek is: gestapelde bouw, tamelijk hoge dichtheid, maar wel een stedenbouwkundige variatie met naast (smalle) straten ook pleinen en

boulevards. Veel huurwoningen, overwegend rede­

lijke onderhoudstoestand. De satisfactie van bewo­

ners met dit wijktype is gunstig: tevredenheid met de woning en de woonomgeving ligt op 83% respectieve­

lijk 87%, de verhuisgeneigdheid is 33%.

Behalve de verhuisgeneigdheid wijzen de indicato­

ren in het wijktype 'ring 20-40' op een woonsatisfactie die nauwelijks onderdoet voor die in ruindorpen.

De parkw�k is het meest luxueuze wijktype in de vooroorlogse woningvoorraad. Het zijn wijken met veel groen (plantsoenen, boomrijke lanen), villa­

achtige bebouwing of aaneengesloten rijen herenhui­

zen met een rijk gevarieerde architectuur; veel wonin­

gen zijn in eigen bezit, en verkeren overwegend in een goede onderhoudstoestand. Bij de gegeven karakte­

ristiek is het niet verwonderlijk dat in dit wijktype de tevredenheid met de woning en de woonomgeving het hoogst scoort van alle vooroorlogse wijktypen: 90%

en 91%, gunstiger dus nog dan tuindorpen. De ver­

huisgeneigdheid ligt desondanks wat hoger: 3 1%.

De eisen huis en tuin w�k is een een recht-toe-recht­

aan laagbouwwijk waarbij de woningen overwegend in eigen bezit zijn. De bewoners doen niet veel aan hun woningen, de onderhoudstoestand is daardoor matig. Desondanks zijn bewoners heel tevreden met hun woning (90%), is de tevredenheid met de woon­

omgeving hoog (even hoog als in tuindorpen: 88%) en is de verhuisgeneigdheid op de tuindorpen na het laagst van alle vooroorlogse wijktypen: 29%.

Het laatste type vergelijkingswijk, de onderhoLlds­

arme laasbouww�k is een echte knutselwijk. De wonin­

gen zijn klein en oud, veelal dateren deze wijken uit de negentiende eeuw. De straten zijn smal, de dicht­

heid is hoog. Veel woningen zijn in eigen bezit; om ze bewoonbaar te maken in de huidige tijd moet er veel aan gedaan worden, en omdat het gemiddelde in­

komen er lager ligt dan in de andere wijktypen doen bewoners veel zelf. De onderhoudstoestand is door deze activiteiten gemiddeld goed. De satisfactie-indi­

catoren sraan iets minder gunstig dan bij de 'eigen huis en tuinwijk' en 'ruindorp' (tevredenheid met de woning en de woonomgeving 84% respectievelijk 85%, verhuisgeneigdheid 38%). De voornaamste reden om te willen verhuizen is dat de woningen, ondanks uit­

breiding met dakkapellen en andere verbouwingen, klein zijn; ook de tuinen zijn klein.

T U I N S T E D E N -T U S S E N U T O P I E E N R E A L I T E I T

Vergelijkingstypen voor het type 'vergrijsde tuindorpwijk'. Links: 'onderhoudsarme laagbouwwijk', rechts: 'eigen huis cn tuinwijk'

SELECTIE VAN GESCHIKTE REFERENTIEMILIEUS

Er speelt bij de vergelijking van wijktypen een aantal zaken die de interpretatie van verschillen bemoei­

lijken, en die vooral verhinderen dat gevonden ver­

schillen direct te herleiden zijn tot verschillen in ste­

denbouwkundige opzet, architectonische kwaliteit, voorzieningenniveau en dergelijke.

De eisendom5siruatie verschilt. Het ene wijktype heeft overwegend koopwoningen, het andere overwe­

gend huurwoningen; en bij kopers is de kans dat zij bij een vergelijkbare woonsituatie zeggen tevreden te zijn groter dan bij huurders.4

De inkomenssiruatie verschilt. Mensen met een hoog inkomen zijn mobieler (meer kans op het aanvaarden van een baan in een andere gemeente) en hebben ook meer keus op de woningmarkt; daardoor zijn zij ver­

huisgeneigder. Ook hebben zij door hun hogere inko­

men meer mogelijkheden om onderhoud en verbou­

wingen uit te besteden aan bedrijven (schilders, aan­

nemers) wanneer zij deze werkzaamheden niet zelf kunnen of willen uitvoeren. De werkzaamheden die zij op hun kosten kunnen laten uitvoeren (en mensen met een lager inkomen niet), resulteren mogelijk in een hogere woonsatisfactie.

De leeftijdsopbouw verschilt. Tuindorpen huisvesten een relatief hoog aandeel ouderen (32%, tegen 19% in de vooroorlogse wijken gemiddeld); en ouderen zijn minder verhuisgeneigd dan jongeren.

Het prijsniveau verschilt. In sommige wijktypen is het prijsniveau van de woningen aanmerkelijk hoger (in de

parkwijk bijvoorbeeld ligt de gemiddelde koopprijs tweemaal zo hoog als het gemiddelde van alle vooroor­

logse wijktypen), daardoor is het logisch dat er een kwa­

liteitsverschil in de woningen bestaat, en is het niet ver­

wonderlijk dat dit in de woonsatisfactie doorwerkt.

Bij de selectie van geschikte referentietypen voor het type 'tuindorp' zou je de bovengenoemde ken­

merken constant willen houden, teneinde een zo zui­

ver mogelijke vergelijking te kunnen maken. De aan­

trekkelijkste wijktypen om het tuindorptype mee te vergelijken zijn dan de 'eigen huis en tuinwijk' en de 'onderhoudsarme laagbouwwijk'. In deze twee wijk­

typen wijkt de verdeling koop/huur, de leeftijdsverde­

ling, het opleidingsniveau van de bewoners en het prijsniveau van de woningen het minst af van het type tuindorp.5

Bovendien is het aantrekkelijk dat deze typen beide laagbouwmilieus zijn. Verschillen in woonsatisfactie kunnen dan niet veroorzaakt zijn door het gemis van een eigen tuin in het vergelijkingstype. De 'onder­

houdsarme laagbouwwijk' is in feite het wijktype van net vóór de opkomst van de tuinstadbeweging (hoge dichtheid, smalle straten, lange huizenrijen), de 'eigen huis en tuinwijk' is het type dat na het uit­

bloeien van de tuinstadbeweging ontstond: collecti­

viteit werd individualiteit (huur maakte plaats voor koop) en de vormgevingsprincipes van de tuinstadbe­

weging verwaterden (minder pleinen en plantsoenen, minder architectonische variatie).

En wat blijkt uit de vergelijking van het tuindorp

A L G E H E L E WOONSATISFACTI E EN DE RO L VAN H E T T U I N S TA D M O D E L 163

164

met deze twee wijktypen? Het tuindorp kan zich er qua woonsatisfactie met gemak mee meten. Bij de indicatoren 'tevredenheid woning' en 'tevredenheid woonomgeving' ontlopen de scores elkaar nauwelijks (bij 'tevredenheid woning' is het grootste verschil 6%, bij 'tevredenheid woonomgeving' zelfs maar 3%) en bij alledrie de typen liggen de scores boven het ge­

middelde van de vooroorlogse woningvoorraad.

Bij de indicator 'verhuisgeneigdheid' is er een ver­

schil tussen de drie woonmilieus en zegt deze indica­

tor dat de bewoners in het type tuindorp tevredener zijn dan in de andere twee typen: in het type tuindorp koestert 22% verhuiswensen of -plannen, in de eigen huis en tuinwijk is dat 29% en in de onderhoudsarme laagbouwwijk is dat 38%; de laatste waarde ligt nog net onder het gemiddelde van de vooroorlogse woningvoorraad, dat 41% bedraagt.

De vergeleken wijktypen worden dus alledrie gewaardeerd; het type tuindorp wordt, de tevreden­

heidsindicatoren alle in beschouwing genomen, nog iets hoger gewaardeerd dan de vergelijkingstypen.

Verhuurbaarheid

Er zijn interviews gehouden met de beheerders van de tuindorpen (en de vergelijkingscomplexen) waar de enquêtes zijn uitgevoerd, waarvan de resultaten in het vorige hoofdstuk zijn gepresenteerd: tuindorp Maarn, tuindorp Kolkakker in Ede, en de kolonie Treebeek van de staatsmijnen. Daarnaast is in een deel van de voorbeelden, die in hoofdstuk 5 en 6 behandeld zijn, ook de woningbeheerder geïnterviewd. Dit ge­

beurde in tuindorp Vooruit in Ede, tuindorp De Bilt, Knutteldorp in Deventer en Boschdrift in Hilversum.

Op de directe vraag naar de verhuurbaarheid kwam steeds dezelfde reactie. Vergeleken met andere com­

plexen kent het tuindorp een zeer lage mutatiegraad.

"Hoe de verhuurbaarheid in het tuindorp is? Nou, slecht! ! Er komt hier nooit een woning leeg. Alleen tussen zes plankjes gaan de mensen hier hun woning uit." Deze woningbeheerder vindt de mutatiegraad zelfs te laag; bij een zo geringe doorstroming lopen de wachttijden op voor kandidaat-huurders, die bij inschrijving een specifieke voorkeur voor het tuin­

dorp opgeven. De woningbeheerders geven allemaal aan, dat de kandidaat-huurders in de tuindorpen

opvallend vaak een specifieke voorkeur voor het tuin­

dorp hadden opgegeven, vaker dan bij andere woningcomplexen in hun bezit.

Naast het antwoord op de directe vraagstelling aan beheerders is ook de terugkeer naar de oude wijk of woning bij een renovatie een bruikbare indicator voor de verhuurbaarheid. Hoe meer bewoners aangeven na de renovatie terug te willen (en dit ook werkelijk doen), hoe beter de verhuurbaarheid.

Over de terugkeerwens is voor twee tuindorpen door de woningbeheerder kwantitatief materiaal be­

schikbaar gesteld. Dit geldt voor Knutteldorp in Deventer> en tuindorp Vooruit in Ede? Daar zijn in het kader van renovatie- of sloop/nieuwbouwplannen enquêtes gehouden onder de bewoners van het tuin­

dorp. In beide gevallen wilde de overgrote meerder­

heid van de bewoners na de renovatie of nieuwbouw terugkeren; bewoners wilden terug naar dezelfde woning of naar een andere woning in het tuindorp.

Slechts 1-4% van de inzenders gaf reeds op voorhand aan liever een woning elders aangeboden te krijgen.

Hetzelfde type informatie is te ontlenen aan de beschrijving van afgeronde renovaties in tuindorpen.

Drie daarvan betreffen tuindorpen die ook in deze studie opgenomen zijn: Vreewijk en Witte Dorp in Rotterdam, en tuinwijk Zuid in Haarlem.8

In Vreewijk hebben Vreewijkers en ex-Vreewijkers voorrang bij de toewijzing van gerenoveerde wonin­

gen. De beheerder zegt daarover: "Anderen komen nauwelijks aan de beun. Mensen blijken de tuinstad­

gedachte te waarderen. Er zijn lange wachtlijsten, we zouden er nog wel een half dorp bij kunnen bou­

wen."9 De geschiedenis van de sloop/nieuwbouw van het Witte Dorp te Rotterdam is nog sprekender voor een sterk verlangen van bewoners om terug te keren in hun dorp.lO Alle partijen waren het erover eens dat sloop/nieuwbouw de enige oplossing was, maar de bewoners stelden als voorwaarde voor hun medewer­

king aan het nieuwbouwplan dat alle bewoners die dat wilden, in het nieuwe Witte Dorp zouden kunnen terugkeren. Dat wilde 80-90%. Het oorspronkelijke Witte Dorp kende een hoge woningdichtheid (88 woningen per hectare); voor een complex met eenge­

zinswoningen betekent dat een extreem krappe ver­

kaveling. Het plan voor het nieuwe Witte Dorp moest dus een bijna even krappe verkaveling krijgen. De achtergevels staan in veel blokken minder dan la

T U I N S T E D E N - TUSSEN U T O P I E E N R E A L I T E I T

meter uit elkaar. Bewoners namen het nadeel van de krappe verkaveling voor lief, om maar terug te kun­

nen keren in hun vertrouwde wijk.

Ook de bewoners van tuinwijk Zuid in Haarlem, die na de renovatie naar hun woning terug wilden (en dat wilde bijna iedereen) moesten daarvoor een offer bren­

gen.u Er waren maar 8 wisselwoningen beschikbaar, terwijl dat er 16 hadden moeten zijn. De bewoners die geen wisselwoning konden krijgen, moesten tijdelijk met een wooncontainer genoegen nemen. Huisraad en meubels die niet mee konden naar de container, wer­

den zolang als de renovatie duurde stotvrij ingepakt en op de zolder van de woning opgeslagen.

Concluderend: of men nu kijkt naar de woonsatis­

factie, de verhuisgeneigdheid of de verhuurbaarheid, en of men nu kwantitatieve dan wel kwalitatieve gegevens in ogenschouw neemt, alle gegevens wijzen dezelfde kant op: tuindorpbewoners waarderen hun woonmilieu zeer hoog.

De waardering nader verklaard

VOORAF

In deze paragraaf wordt bekeken in hoeverre de geble­

ken hoge woonsatisfactie van de huidige bewoners van tuindorpen verklaard kan worden door tuinstad­

specifieke kwaliteiten. De vraag is: welke rol speelt het tuinstadmodel in de verklaring van de hoge woon­

satisfactie? Deze analyse wordt uitgevoerd door de samenhang ( correlatiescore) te berekenen tussen tuin­

staddimensies enerzijds en woontevredenheidsscores anderzijds. Hoe hoger de correlatiescore, hoe groter de bijdrage van de betreffende factor aan de woonsatis­

factie.rz

ANALYSE TUINSTAD-DIMENSIES

De opgave was om in de gegevensbestanden van de bewonersenquêtes die gehouden zijn in Maarn, Ede en Treebeek correlaties te bepalen tussen de woonsa­

tisfactie enerzijds en de vier onderzochte dimensies uit het ruinstadmodel anderzijds. Om deze analyse een richtsnoer te geven, is vooraf de volgende hypo­

these gesteld: de dimensies die in hoofdstuk 7 het sterkst herkend en gewaardeerd bleken te worden door de huidige bewoners, vertonen ook de sterkste samenhang met de satisfactie.

Een ' dimensie' wordt gevormd door een reeks van vraagstellingen in de enquête, hierna te noemen 'vari­

abelen'. Het was allereerst zaak per dimensie te kijken welke van de variabelen als representant kon worden genomen. Daartoe zijn eerst alle correlaties tussen de variabelen en de woonsatisfactie door de computer berekend, en werd vervolgens handmatig bekeken bij welke variabele de hoogste correlaties met de woon­

satisfactie bestonden. De variabele met de hoogste correlatie is als representant genomen.

Pet dimensie gaf dit de volgende uitkomst:

Bij de dimensie 'samenlevingswijze' is de represen­

tant: "Vormen de bewoners van dit complex een hech­

te woongemeenschap?"

Bij de dimensie 'ruimtegebruik' is de representant:

"Wat vindt u van de afstand tot de huizen aan de over­

kant?"; of, wanneer die een hogere correlatiescore te zien gaf "Wat vindt u van de afstand tot de huizen aan de achterkant?"

Bij de dimensie 'groenvoorziening' is de representant:

Bij de dimensie 'groenvoorziening' is de representant: