• No results found

/ De tribale groepen

3.6 Tribale groepen: een ondergeschikt probleem

Andere departementen naast de drie die ook met de tribale groepen te maken hebben zijn het Ministerie van Binnenlandse Zaken, van Transmigratie, van Defensie, van Gezondheidszorg, van Landbouw, van

en Cultuur en van Verbindingen.

Op centraal niveau echter hebben deze departementen een veel minder uitgewerkt beleid voor deze groepen. Deze departementen integreren hun acti-viteiten in die van de bovengenoemde. In vrijwel alle gevallen laat het centrale niveau het aan provinciale afdelingen of het provinciale bestuur over dit pro-bleem onder ogen te zien en met de beschikbare middelen tot een oplossing te komen. Er komt via deze departementen voor de tribale groepen geen speciaal gealloceerd geld of speciaal ontworpen programma uit Jakarta. Ze verwijzen dikwijls naar Sociale Zaken als leidende instantie die de ontwikkeling van deze groepen ter hand dient te nemen en afstemming met andere departementen coördineert.

Op twee elementen van de Indonesische bureaucratie wil ik hier echter nog kon namelijk die vanuit het Milieuministerie en de kwestie van het

vanuit Binnenlandse Zaken.

Milieuzorg

Het Ministerie voor Bevolkingsvraagstukken en dat tot 1993 vele jaren onder leiding heeft gestaan van Prof. heeft, geen uitvoerend apparaat dat tot op lokaal niveau programma's en projecten kan uitvoeren. Maar juist door het centrale niveau waarop dit departement opereert is het soms mogelijk bepaalde kwesties hoog in de bestuurlijke hiërarchie aan de orde te stellen.

De problematiek van de tribale groepen is hiervan zeker zo'n voorbeeld. Kwesties rond tribale groepen spelen per definitie in de uithoeken van het land. Door de aard van de tribale bevolking, grotendeels ongeletterd, onbekend met hogere gezagsorganen en zonder toegang tot de bureaucratische top dringen misstanden op lokaal niveau niet automatisch door tot in het centrum. Door dit departement worden echter regelmatig kwesties aan de orde gesteld op ministersniveau of ze worden op een andere manier in de openbaarheid ge-bracht. Door eigen onderzoeksactiviteiten en grote alertheid en openheid qua informatieverwerving, waarbij zowel Indonesische als ook buitenlandse nen een belangrijke rol spelen komen deze kwesties aan het licht. Een van de meest duidelijke voorbeelden hiervan die ik in de afgelopen jaren hiervan ben tegengekomen is de volgende verklaring:

Ontwikkeling van tribale groepen: dring geen waarden van buiten op

President Suharto vraagt om bij de ontwikkeling van een tribale groep niet de positieve waarden van zo'n etnische groep te vernietigen met het opdrin-gen van nieuwe waarden die van buitenaf worden meeopdrin-genomen. (...) Er wordt ook naar voren gebracht dat er bij de ontwikkeling van die tribale groep zeker zaken zijn die verbeterd moeten worden binnen zo'n

gemeen-122 hoofdstuk 3

schap. Bijvoorbeeld het omlaag brengen van het sterftecijfer als gevolg van allerlei ziekten. Of hen te onderrichten om op een juiste manier de grond te bewerken omdat het landbouwareaal alsmaar kleiner wordt. Maar er moet niet direct een houding zijn van het opleggen van normen of levenspatronen van buiten die tot verwarring leiden.

'De mensen van de tribale groepen zijn Indonesische staatsburgers die er recht op hebben goed te leven. Daarom mag het proces van hun ontwikke-ling niet met dwang citeerde (minister) het staats-hoofd.

Volgens deze minister waren er berichten van de Baduy in West-Java, de Agats in Irian Jaya, de Kubu in Zuid Sumatra en de van de die menen dat het beschavingsproces dat op hen is gericht eenzijdig wordt uitgevoerd. De bedoeling van dat beschavingsproces, aldus Emil Salim is inderdaad goed maar de maatstaf van wat juist is wordt soms alleen maar bekeken door de bril van degene het uitvoert. Boven-dien moet de natuurbescherming van die groepen ook bewaard blijven even-als de goede kenmerken die ze bezitten.

Het grootste probleem is volgens de minister dat deze etnische groepen al eeuwenlang leven in een ecosysteem met een levensstijl die verschilt van die in de buitenwereld (Kompas 1984b: 3).

Deze verklaring toont in essentie aan dat dit departement niet slechts kijkt naar het eigen sector-gebonden programma, geëvalueerd in termen van eigen doelstellingen. Centraal staat vooral het resultaat van allerlei geplande maar ook niet geplande activiteiten die tezamen een ongewenst effect hebben en waarin verandering aangebracht zou moeten worden.

De grondslag voor het optreden van dit ministerie vormen naast een algemene betrokkenheid bij de problematiek, enkele milieuwetten waarvan de eerste uit

1982 een soort raamwet was no. 4

1982). Deze wet, getiteld 'Basisregels voor het beheer van het milieu' verschafte de minister voor het eerst mogelijkheden tot het aan de orde stellen van tal van misstanden op milieugebied die dikwijls van rechtstreekse invloed waren op de leefomstandigheden van tribale groepen. Hoewel natuurbescherming in de strikte zin een aangelegenheid is van de afde-ling natuurbescherming van het Ministerie van Bosbouw, waren in deze wet ook enkele artikelen opgenomen ter bescherming en behoud van de natuur en de bossen, maar ook van planten- en diersoorten en van totale ecosystemen.

Zoals in zoveel gevallen bleek ook de uitvoering van de milieuwet proble-matischer dan de opstelling van de tekst zelf. Maar inmiddels is de wet aange-scherpt en zijn er nieuwe wetten opgesteld en aangenomen. De meest belang-rijke in dit verband is ongetwijfeld die op de bescherming van planten en dieren in hun ecosystemen no. 5, 1990). Op zichzelf verwijzen deze wetten niet direct naar de tribale groepen. De beperkingen die deze regels

stel-tribale groepen in het Indonesië: geplande ontwikkeling 123

gelden net zo goed voor de tribale groepen, en in die zin verliezen ze tradi-tionele jacht-, vis- en Maar in de praktijk van implementatie van deze wetten winnen deze groepen toch bij het bestaan van de regels, omdat ze vooral beperkingen opleggen aan groepen mensen die van buitenaf het oer-woud binnendringen of de marine bronnen (over-)exploiteren.

Bij nadere bestudering van verschillende wetteksten valt op hoe zeer ze elkaar soms kunnen tegenspreken. Bepalingen uit de grondwet en uit de mi-lieubasiswet van 1982 ondersteunen grotendeels impliciet de traditionele eigen-domsrechten van lokale Er is sprake van recht op een goede leefomgeving en op beheer van het milieu. Aan de andere kant echter legitimeren wetten op bosbouwgebied claims van de staat op deze bronnen en worden lokale aanspraken ondergeschikt gemaakt aan die van het Ministerie van Bosbouw, hoewel diverse wettelijke regelingen wel degelijk erkenning van traditionele communale rechten en particulier bezit omvatten. Het gaat hierbij echter om een theoretische erkenning: uitvoerende maatregelen zijn niet ge-troffen en de procedures zijn te ingewikkeld en omslachtig voor lokale groepen om erkenning effectief te maken (zie b.v. Moniaga

Op grond van deze wetten en vanwege de taakstelling van supervisie over het gehele ontwikkelingsproces - waardoor dit ministerie ook wel het 'Ministe-rie van Bemoeizucht' wordt genoemd - kan er regelmatig op overtredingen, misstanden en ongewenste gevolgen van ontwikkelingsactiviteiten gewezen worden. Dit geldt ook als het de implementatie van beleid van andere departe-menten betreft. Regelmatig wijst dit ministerie op de onvoldoende uitvoering van natuurbeschermingsmaatregelen, op de negatieve gevolgen van de houtkap voor natuur en oorspronkelijke bosbewoners maar ook op de starre centralis-tische wijze van planning van het Ministerie van Sociale Zaken aangaande de tribale groepen.

Het gebrek aan een eigen uitvoerend apparaat, de complexiteit van de pro-blemen en de uitgestrektheid van het land leiden er echter toe dat ook dit departement er onvoldoende in slaagt diverse andere departementen te dwingen het probleem van de tribale groepen te verheffen boven het niveau van een marginale kwestie, ondergeschikt aan tal van andere belangen.

Meer toegespitste voorbeelden van de bemoeienis van dit departement met tribale groepen komen bij bespreking in de volgende hoofdstukken nog aan de orde.

Veel bestuursmaatregelen die door de diverse departementen worden genomen hebben niet direct gevolgen voor de tribale groepen. Of ze krijgen dat pas na verloop van tijd. Maatregelen op het gebied van onderwijs, gezondheidszorg of

In een interessant artikel doet Moniaga verslag van de wettelijke bepalingen op het gebied van erkenning van bij traditionele in een poging om op basis van bestaande regels te komen tot een rechtvaardiger systeem van bosbeheer waarbij lokale belangen en die van de staat beter op elkaar zijn afgestemd (Moniaga 1991).

124 3

landbouw die elders in de archipel allang zijn doorgevoerd, druppelen slechts langzaam door tot op het niveau van de tribale groepen. De implementatie problemen zijn hiervoor te groot en ook de relevantie van de maatregelen voor de tribale groepen is vaak gering.

Een voorbeeld van een algemene bestuursmaatregel daarentegen relatief snel zijn invloed had op het niveau van de tribale groepen is de wet op het

stuur van 1979 No. 5 1979 Desa).

Deze wet schrijft voor dat alle dorpen in Indonesië een gekozen dorpshoofd moet hebben die wordt bijgestaan door een staf die hij zelf kan selecteren. De wet beoogt een einde te maken aan de enorme verscheidenheid aan lokale be-stuursvormen zoals die door het hele land bestonden met de daarbij gegroeide tradities van leiderschap, opvolging en controle. Eén van de meest ingrijpende elementen was een administratieve herindeling van het laagste bestuurlijke niveau, het dorp of de desa. Lang niet iedere traditionele bestuurlijke eenheid

zou ook een desa worden. De Batakse de en de

Zuid-sumatraanse (om enkele Sumatraanse voorbeelden te noemen) moes-ten verdwijnen en werden omgevormd tot Voor veel van derge-lijke bestuurderge-lijke eenheden, soms ook wel dorpsrepublieken genoemd, beteken-de het dat ze uiteen vielen in kleinere dorpseenhebeteken-den. Het uiteinbeteken-delijke aantal

desa als laagste administratieve eenheid was in Sumatra vijf tot tien keer zo

hoog als het aantal traditionele eenheden hetgeen aanleiding werd tot tal van problemen op lokaal niveau 1989: 90).

Binnen de context van de tribale groepen lag deze situatie echter net omge-keerd. Hier waren in veel gevallen eerst door de koloniale overheid en daarna door de Indonesische overheid hoofden aangesteld over relatief kleine sociale eenheden. De nieuwe wet impliceerde nu dat deze kleinere eenheden moesten worden samengevoegd binnen één desa. Traditionele leiders verloren hiermee hun positie.

Bovendien zijn er in deze nieuwe wet eisen geformuleerd waaraan kandida-ten moekandida-ten voldoen om tot dorpshoofd verkozen te kunnen worden. De kandi-daten moeten aan minumum voorwaarden voldoen op het gebied van opleiding, bestuurlijke vaardigheden, en een positieve instelling hebben ten aanzien van het overheidsbeleid. Ook worden ze verondersteld lid te worden van GOLKAR, de regeringspartij. Al deze punten worden getoetst door de het sub-districtshoofd, die moet instemmen met de kandidatuur van een potentieel dorpshoofd. De eisen die aan een dergelijk gesteld worden maken vele traditionele leiders in de tribale groepen per definitie ongeschikt. Zij dan-ken hun vooraanstaande positie immers aan heel andere eigenschappen en kwa-liteiten dan die nu door het binnenlands bestuur verlangd worden. Dit pro-bleem schept bij voorbaat dus al een potentieel conflict tussen de oude en de nieuwe leiders die vooral gaat om de loyaliteit van de dorpelingen.

Deze structuur van is gemodelleerd naar Javaans model: zo bleef het aantal desa van de provincies op Java vrijwel gelijk. Maar buiten Java zou de uitvoering van de wet de verhoudingen tussen de verschillende soorten

tribale groepen in het huidige Indonesië: geplande ontwikkeling 125

leiders en de relatie van de leiders met de mensen in de dorpen veranderen. Bovendien kreeg de overheid via deze wet nog duidelijker greep op het leven op het platteland omdat zij in de grote verscheidenheid aan traditionele bestuur-svormen belemmeringen zag voor 'goed bestuur en voor de uitvoering van de ontwikkelingsprogramma's om de levensstandaard van de dorpsgemeenschap te verhogen. De wet tracht de vorm en samenstelling van het desa-bestuur te standaardiseren met nationale kenmerken die de uitwerking van de Pancasila democratie werkelijk garanderen door het kanaliseren van de meningen van de dorpssamenleving via een lichaam dat Desa wordt

(Wet no. 5, geciteerd in Kato 1989: 93, mijn vertaling).

De Indonesische socioloog en regeringsadviseur Prof. Sumardjan heeft naar de uitvoering van de wet onderzoek gedaan in Irian Jaya. Zijn conclusie is dat:

'Where the local state government was able to hold elections, a new head-man emerged, recognized by his administrations, but not by the populations who still follow the leadership of their traditional tribal chiefs' (Sumardjan 1988: 10).

Ook Sanggenafi bevestigt dat de nieuwe opgelegde bestuursvorm niet direct door de lokale bevolking geaccepteerd wordt en hij toont aan dat onder de Ekagi de traditionele leider nog zijn positie behoudt al ontstaan er steeds meer spanningen doordat zijn gezag niet langer als legitiem beschouwd wordt en de overheid met macht en middelen probeert de verkozen en door haar goedgekeurde dorpsleider in zijn positie te ondersteunen (Sanggenafi 1990). Een ander probleem bij de uitvoering van deze wet is de herindeling van nederzettingen voor de vorming van voldoende grote administratieve

heden. In veel gevallen betekende dit dat dorpen, gehuchten en verspreide nederzettingen werden samengevoegd tot eenheden onder één dorpshoofd vrij-wel ongeacht de sociale verhoudingen en historische relaties tussen die dorpen en gehuchten. Dit impliceerde inperking van de politieke en sociale autonomie van deze groepen en hun leiders. Tegen deze situatie is voor zover bekend weinig openlijk verzet gekomen. De nieuwe leiders werden eenvoudig aange-steld maar in praktijk zochten zowel de traditionele leiders als de plaatselijke dorpsbevolking naar wegen om zoveel mogelijk deze nieuwe druk van buiten te ontlopen. Een belangrijk machtsmiddel dat de nieuw aangestelde dorpshoofden hebben is het geld en andere vormen van steun voor de ontwikkeling van het dorp waarover zij en niet de traditionele leiders de beschikking krijgen. De gelden, genaamd desa en worden jaarlijks via de aan de dorpshoofden toegekend voor ontwikkelingsdoeleinden in het dorp. Ook an-dere middelen komen uitsluitend via het officiële dorpshoofd naar de gemeen-schap: hij beslist, eventueel in samenspraak met de door hem aangewezen raad, over het gebruik of de toewijzing ervan. En dit is een middel dat mogelijk zijn positie in het dorp kan versterken. Het is echter, zoals Kato terecht stelt, opval-lend hoe weinig academische belangstelling er is geweest voor deze ingrijpende

126 3

verandering in het leven van de interne verhoudingen in veel Indonesische dor-pen vooral in de buitengebieden 1989).

Voor de volledigheid moet hier tenslotte nog vermeld worden het project van het Ministerie van Cultuur en voor inventarisatie en documentatie van de streekculturen. In het kader hiervan zeer veel aspecten van lokale en regionale culturen onderzocht en beschreven. Hieronder vallen neder-zettingspatronen, architectuur, dans en muziek, traditionele gezondheidszorg, landbouw en visserij technieken, systemen en vele andere. Dit project loopt inmiddels al vele jaren maar recent is er meer belangstelling ge-komen voor studies onder tribale groepen die m tegenstelling tot de studies van Sociale Zaken niet gericht zijn op beleid en verandering. De implicaties voor tribale groepen zijn dan ook zeer gering maar mogelijk dat deze studies op den duur bijdragen aan een beter inzicht in hun cultuur en samenleving onder zo-wel beleidsmakers als het brede

In hetzelfde kader valt eigenlijk ook de taakstelling van de provinciale musea om de culturele rijkdom en verscheidenheid van de streek, inclusief die van de tribale groepen te onderzoeken en ten toon te stellen.

3.7 Tribale groepen en de verandering

Naast het geïmplementeerde ontwikkelingsbeleid van de eerder genoemde de-partementen doen zich veel gebieden processen voor die direct of indirect op het leven en de leefwereld van de tribale groepen van invloed zijn maar zich onttrekken aan de directe bemoeienis van de bureaucratie. Sommige van deze processen zijn echter wel het indirecte gevolg van interventies van de overheid. Andere daarentegen lijken zich vrij autonoom te voltrekken. De belangrijkste die ik hier kort wil aanduiden zijn de gevolgen van de aantasting van een ge-bied door transmigratie, commerciële houtkap, plantage-aanleg en andere vor-men van landgebruik en het oprukken van boeren uit de nabije of verderaf gelegen omgeving en de interacties tussen bevolkingsgroepen die hiervan het gevolg zijn.

Hoewel er relatief veel over transmigratie geschreven is en zeker in de kriti-sche literatuur hierover de relatie met de tribale bevolking aan de orde komt, ontbreken meer gedetailleerde studies over hoe de verhoudingen tussen transmi-granten en de tribale groepen nu precies liggen op lokaal niveau.

Een belangrijk punt in de relatie tussen beide groepen betreft de aanslag op het grondbezit en de natuurlijke hulpbronnen van de tribale groepen. Grote arealen bos worden omgezet in transmigratie-nederzettingen met het hierbij

Een bijzonder aspect van deze studies dat de resultaten ervan gepubliceerd worden in een interne reeks die niet verhandeld mogen worden maar rechtstreeks aan musea, onderwijs- en onder-zoeksinstellingen of aan worden geschonken. De verspreiding van de resultaten blijft hierdoor toch beperkt.

tribale groepen in het huidige Indonesië: geplande ontwikkeling 127

behorend landbouwareaal. Het bestaan van het traditionele eigendomsrecht van de tribale groepen op het land inclusief het primaire bos ('niemandsland' is er niet of nauwelijks in tribale gemeenschappen) wordt ondermijnd door staatsbe-langen. Immers erkenning van de rechten van traditionele rechtsgemeenschap-pen mag de vestiging van transmigratie-nederzettingen niet verhinderen (Basic Forestry Act. clause 17, 1967).

En hoewel er zekere compensatieregelingen bestaan, gelden deze niet voor als jagen en verzamelen of Slechts op be-werkte en dus niet op braakliggende gronden kunnen boeren zekere rechten doen gelden. Op deze wijze verliezen tribale groepen grote stukken land aan zowel transmigratie als houtkap, terwijl die bossen voor hun bestaanswijze van essentieel belang zijn. De rechtvaardiging van deze onteigening legt de overheid niet alleen in het staatsbelang van de transmigratie, maar ook in de nieuwe ont-wikkelingskansen die de betrokken tribale groepen krijgen via deze projecten. Met het oog hierop kunnen tribale groepen ook aanspraak maken op plaatsing m deze projecten, een 'kans' die slechts weinigen grijpen. Bij onteigeningen ten behoeve van commerciële houtkap, mijnbouwactiviteiten of oliewinning zijn deze compensatieregelingen en 'nieuwe kansen' nog geringer of van kortere duur.

De voornaamste invloed van transmigratie en houtkap, al dan niet gevolgd door plantage-aanleg, is de aantasting van het milieu voor de betrokken groe-pen: hun bestaansbasis is verkleind, ze zullen zich moeten aanpassen aan afname van de grond en de andere hulpbronnen. Sommige groepen trekken verder het bos in en zoeken aansluiting bij verwante groepen; andere intensiveren hun grondgebruik of gaan over op nieuwe technieken. Weer andere zoeken werk buiten de traditionele landbouwsector en worden tijdelijk arbeider of dagloner in de houtkap, mijnbouw, oliewinning of op de plantages. Een sterke mate van sociale en economische marginalisatie is vaak hun deel in dit proces (Appell 1985).

Verzet tegen de transmigratie en de houtkap is er zeker op verschillende plaatsen. In de Indonesische pers staan regelmatig kleine berichten over inci-denten tussen tribale groepen en transmigranten, houtkappers en etnische vreemdelingen. Aan te nemen valt dat slechts een klein deel van de conflicten die zich verspreid over het land voordoen, de landelijke pers halen. Een