• No results found

3. Transitiemanagement: het ideaal voor stedelijke sturing

3.2 Transitiemanagement: elementen voor emergente sturing

Het emergente sturingsmodel voor de overheid (hierna: ‘emergente sturingsmodel’), dat in de volgende sectie gepresenteerd wordt, bestaat inhoudelijk uit de elementen die in het

transitiemanagement naar voren komen. In deze paragraaf zullen de elementen die in het transitiemanagement naar voren komen gepresenteerd worden. Deze elementen zullen dienen tot het ontwikkelen van het emergente sturingsmodel, dat gepresenteerd zal worden in sectie 3.3.

De transitiekunde is niet beperkt tot het opstellen van modellen aan de hand waarvan

transities kunnen worden geanalyseerd (zie 3.1). Binnen de transitiekunde is er ook een beeld ontwikkeld van hoe transities te managen of te sturen. Hoewel transitieprocessen onzeker, onvoorspelbaar en daarom niet volledig te controleren of te beheersen zijn, is het wel mogelijk om de richting en snelheid van transities te beïnvloeden (Rotmans 2012: 254). Dit beïnvloeden kan volgens het toepassen van transitiemanagement – ook wel ‘co-evolutionair’ sturen genoemd – wat bijsturing, aanpassing en beïnvloeding van transitieprocessen inhoudt (Rotmans 2005: 34).

Rotmans stelt dat het begrip ’emergentie’ van belang is in het transitiemanagement.

Emergentie houdt in dat er nieuwe structuren ontstaan in complexe systemen (Rotmans 2012: 13). De daarbij horende ’emergente sturing’ is een mengvorm van bottom-up en top-down sturing, die zich vooral uit in sturing door het aanpassen en beïnvloeden van en tussen verschillende actoren (Rotmans 2012: 254). Aangezien klimaatverandering als een complex systeem kan worden aangeduid waarbij verschillende actoren betrokken zijn en zoals gesteld enkel verticale (of top-down) sturing niet meer voldoet (zie paragraaf 2.1.1), wordt het belang van emergentie in deze scriptie overgenomen en wordt emergente sturing als een manier van sturing beschouwd die mogelijk ideaal is voor stedelijke sturing in het klimaatbeleid.

Er bestaat een veelheid aan literatuur die zowel theoretische als praktische toepassingen van het transitiemanagement beschrijft (Loorbach 2014; Rotmans 2005; 2012; Rotmans & Kemp

& Van Asselt 2001; Rotmans & Loorbach 2009). Binnen deze literatuur worden bepaalde begrippen in verschillende contexten beschreven en toegelicht. Hieronder zullen de meest in het transitiemanagement beschreven sturingselementen worden geïntroduceerd. Het

emergente sturingsmodel, dat in de volgende sectie gepresenteerd wordt, bestaat inhoudelijk uit de elementen die in het transitiemanagement naar voren komen.

Het eerste geïdentificeerde element voor sturing in het transitiemanagement is dat sturing gebaseerd is op de lange termijn. Het doel van transitiemanagement is het veiligstellen van de lange termijn doelen en oriëntaties van het transitieproces (Rotmans & Loorbach 2009: 194). Zoals blijkt uit het model van verschillende transitiefases in paragraaf 2.3.1 is een transitie geen geleidelijk proces. Transities worden vaak uitgesmeerd over één of meerdere generaties. Een lange-termijn doelstelling hoeft niet per definitie een vaststaand doel te zijn. Het gaat in het transitiemanagement meer om ambities (Rotmans & Kemp & Van Asselt 2001: 22-23). Deze ambities zijn onderwerp van constante evaluatie en aanpassing. Dit betekent niet dat er geen korte-termijn doelstellingen gesteld kunnen worden, als deze maar passen binnen flexibele, semi-kwantitatieve of kwalitatieve ambities. Deze manier van het vormen van doelstellingen wijkt af van verticale sturing door het stellen van kwantitatieve korte termijn doelstellingen (Rotmans & Kemp & Van Asselt 2001: 22-23). Het is daarbij van belang dat innovaties radicaal zijn in hun impact, maar wel stapsgewijs tot stand komen (Rotmans & Loorbach 2009:189).

Het tweede sturingselement binnen het transitiemanagement is dat er geëxperimenteerd wordt. Experimenten zijn voornamelijk van belang in de fase van voorontwikkeling (Rotmans 2012: 256). Experimenten zorgen ervoor dat er kennis op wordt gedaan over bepaalde

ontwikkelingen. Deze kennis kan weer van pas komen in andere fases van de transitie.

Daarbij wordt er diversiteit gecreëerd doordat verschillende projecten ontstaan, er kunnen dus meerdere oplossingen voor een vraagstuk aan worden gedragen. Succesvolle experimenten kunnen worden geselecteerd, doorgezet en uitgebreid (Rotmans & Loorbach 2009: 190-191). Experimenten zorgen voor een lerende houding die ook wel omschreven kan worden als leren door doen en doen door leren. (Rotmans & Kemp & Van Asselt 2001: 22). Rotmans (2005: 46-47) stelt dat experimenten niet risicoloos hoeven te zijn maar juist een hoog risicogehalte mogen hebben. (Rotmans 2005: 46-47) Een experiment ten bate van bijvoorbeeld de

energietransitie is het experimenteren met nieuwe manieren van duurzame energieopwekking ter vervangingen van energieopwekking uit fossiele bronnen.

Het derde geïdentificeerde element voor sturing binnen het transitiemanagement is het belang van het betrekken van meerdere actoren in het transitieproces (Rotmans & Kemp & Van Asselt 2001: 25). Netwerken van actoren kunnen bij elkaar gebracht worden in zogenaamde transitiearena’s. Rotmans (2012: 258-259) stelt dat er moet worden nagestreefd om een scala aan mogelijk actoren binnen deze arena’s te krijgen zoals het bedrijfsleven, de overheid en maatschappelijke organisaties. Rotmans (2012: 258-259) stelt daarbij dat het van belang is dat niche- en regimespelers ongeveer gelijk vertegenwoordigd zijn. Binnen transitiearena’s wordt gezocht naar doelen en problemen en wordt gestaan voor radicale innovaties. Verder stelt Rotmans (2012: 258-259) dat actoren binnen transitiearena’s op hun beurt weer netwerken met politieke arena’s en markt arena’s vormen. Netwerken worden dus zowel binnen arena’s als tussen arena’s gevormd. (Rotmans 2012: 258-259) Netwerken en coalities (van

netwerken) zijn belangrijk om druk uit te kunnen oefenen vanuit de samenleving (Rotmans & Loorbach 2009: 191). Loorbach (2014: 38) stelt dat netwerken veel meer mogelijkheden hebben om buiten de geïnstitutionaliseerde en gecoördineerde vormen van beleid maken te kijken (Loorbach 2014:38).

Het vierde element voor sturing dat in de literatuur betreft transitiemanagement naar voren komt is het belang van koplopers en niches. ( Rotmans 2005: 64; Rotmans 2012: 258;

Rotmans & Loorbach 2009: 190-191). Niches zijn afwijkend van het regime en kunnen, zoals eerder beschreven, een verandering teweeg brengen door regimes te veranderen of te

vervangen. De niches worden gekenmerkt door zogenaamde koplopers, welke zich óók binnen een regime kunnen bevinden. Koplopers kunnen zowel een overheid, bedrijf, of organisatie omvatten als individuen binnen deze overheden, bedrijven of organisaties

(Rotmans 2012: 258). Koplopers kunnen buiten structuren, culturen en praktijken van regimes opereren en hebben specifieke kwaliteiten. Koplopers zijn creatief, strategisch en zijn

visionair (Rotmans & Loorbach 2009: 189). De koplopers zijn degenen die in zichzelf

geloven en niet direct begrepen worden door het merendeel van anderen in hun omgeving die niet dezelfde visie delen, ook wel ‘ het peloton’ genoemd (Rotmans 2012: 258). Koplopers zijn degenen die kunnen en durven te experimenteren en moeten daar dan ook genoeg ruimte voor hebben (Rotmans 2005: 64; Rotmans & Loorbach 2009: 190-191).

De laatste geïdentificeerde elementen in het transitiemanagement zijn opschaling en inbedding. Wanneer succesvolle experimenten geselecteerd zijn, moet er een strategie voor opschaling worden ontwikkeld (Rotmans & Loorbach 2009: 191). Het gaat bij opschaling om een grootschalige en wijdverspreide toepassing van de experimenten. Met andere woorden,

experimenten worden dus ook ingezet in andere gevallen doordat ook andere actoren worden betrokken in het proces. Een experiment dat slechts in één stad werd uitgevoerd kan

bijvoorbeeld nu provinciaal of landelijk ingezet worden. Dit heeft onherroepelijk gevolgen voor de wet- een regelgeving en de machtsposities van de dominante partijen binnen een regime (Rotmans 2012: 256). Deze gevolgen zullen doorwerken wanneer de opgeschaalde experimenten ingebed worden in de structuur. Inbedding in structuur betekent dat nieuwe praktijken, routines, regels, patronen en structuren worden verankerd in om negatieve bijwerkingen van opschaling te voorkomen (ibid.) Anders gezegd worden deze nieuwe

structuren door inbedding de nieuwe standaard door deze op te nemen in wet- en regelgeving. De hierboven genoemde elementen – lange termijn, experimenteren, meerdere actoren,

koplopers en niches, opschaling en inbedding – zijn geïdentificeerd binnen de literatuur betreft transitiemanagement maar vormen op dit punt nog geen model voor emergente sturing voor de overheid dat als mogelijk model van stedelijke sturing betreft klimaatbeleid kan dienen. Allereerst is het van belang om de volgorde van het sturingselementen te bepalen. Rotmans (2012: 257) hangt de elementen samen aan de verschillende fases van transities (zie 3.1). Ten eerste dient er een langetermijnvisie te zijn. In de fase van voorontwikkeling wordt er door de niches geëxperimenteerd ten behoeve van de langetermijnvisie. Deze

experimenterende niches kunnen gezien worden als koplopers (Rotmans 2012: 258). Het is zaak dat deze koplopers genoeg innovatieruimte krijgen (Rotmans 2012: 245). Er worden verschillende actoren betrokken bij deze experimenten, er wordt een netwerk opgezet. Tijdens de take-off fase worden de meest succesvolle experimenten geselecteerd en verder

ontwikkeld. In de versnellingsfase worden de experimenten opgeschaald. Zowel in deze fase als in de take-off fase is facilitering van belang. Als laatste worden de nieuwe ontwikkelingen ingebed zodat de transitie in feite een nieuw regime heeft opgeleverd. (Rotmans 2012 245: 257-258)

Aan de hand van het werk van Rotmans (2012) kan er een beeld worden geschetst van de volgorde waarin de sturingselementen kunnen worden toegepast aan de hand van de verschillende fases van transitie. De elementen met de daarbij behorende volgorde van toepassing geven echter nog geen invulling van de rol van de overheid in het sturingsproces. Om tot een model voor emergente sturing te komen dat als mogelijk model voor succesvolle stedelijke sturing kan dienen zal, naast de in deze sectie genoemde elementen en volgorde van toepassing van deze elementen, de rol van de overheid met betrekking tot elementen

Zowel de rol van de overheid wat betreft sturing en de presentatie van het model voor emergente sturing zullen gepresenteerd worden in sectie 3.3.