• No results found

3 Resultaten van het bodemkwaliteitsmeetnet

3.1 Bovenste grondwater

3.2.2 Totaal-fosfor

Een andere maat voor de beschrijving van de fosfaattoestand van de bodem is het gemeten hoeveelheid totaal-fosfor in de bodem. Dit is naast de hoeveelheid beschik- bare fosfaat eveneens de aan de bodem gebonden fosfaat. Voor het gehalte totaal- fosfor in de bodem is geen streefwaarde opgesteld.

0 10 20 30 40 50 60 70 0 1000 2000 3000 4000 nat.grasland/eerdveen grasland/eerdveen grasland/podzol bouwland/podzol Totaal-fosfor (mg.kg-1 d.s.)

Figuur 3.35 Langjarig gemiddelde gehalte aan totaal-fosfor (meetjaar 1998, 2002 en 2006) in de bodem voor de meetlocaties op landbouwgronden van het bodemkwaliteitsmeetnet (op de X-as staat het nummer van de meetlocatie).

In figuur 3.35 is per meetlocatie van het bodemkwaliteitsmeetnet het langjarig gemid- delde gehalte aan totaal-fosfor in de bodem voor de meetjaren 1998, 2002 en 2006 weergegeven. De meetresultaten voor de homogene deelgebieden (zie hoofdstuk 2) zijn in verschillende kleuren weergegeven. Voor de homogene deelgebieden loofbos, naaldbos en heide op podzol is geen bemonstering uitgevoerd. Voor alle vier

homogene deelgebieden, welke zijn bemonsterd op totaal-fosfor in de bodem, heeft geen bemonstering in het jaar 1994 plaatsgevonden.

De eenheid voor de gemeten gehalten aan totaal-fosfor in de bodem is mg.kg-1 droge

stof. Aangezien de hoeveelheid droge stof in eerdveengronden hoger is dan voor podzolgronden zijn de waarnemingen in podzolgronden niet te vergelijken met de waarnemingen in de eerdveengronden. Zoals te verwachten vallen de waarnemingen op eerdveengronden om die reden hoger uit (figuur 3.35). De waarnemingen in het homogene deelgebied grasland op podzol en in het homogene deelgebied grasland op podzol zijn min of meer gelijk.

In figuur 3.36 en 3.37 is het verloop van het gehalte aan totaal-fosfor voor de periode 1998 - 2006 voor respectievelijk het homogene deelgebied grasland op podzol en bouwland op podzol weergegeven. Tevens is de spreiding in de meetwaarden per jaar weergegeven. Als maat voor de spreiding is de 5% (ondergrens) en 95% (boven- grens) van de meetwaarden gekozen. Voor een overzicht van de gemeten gehalten aan totaal-fosfor in de resterende homogene deelgebieden wordt de lezer naar bijla- ge 1 verwezen.

Uit figuur 3.36 en 3.37 blijkt dat het gehalte aan totaal-fosfor in de bodem in het homogene deelgebied grasland op podzol en bouwland op podzol vanaf 1998 licht stijgt en na 2002 weer licht daalt. Alleen voor het homogeen deelgebied grasland op eerdveen stijgt het gehalte aan totaal-fosfor in de gehele waarnemingsperiode (zie bijlage 1). 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 0 100 200 300 400 500 600 700 800 900 1000 gemiddelde Totaal-fosfor (mg.kg-1 d.s.) grasland op podzol 15 12 12

Figuur 3.36 Gemiddeld gehalte totaal-fosfor in de bodem voor het homogene deelgebied grasland op podzol. In rood is de spreiding weergegeven (5% en 95% van de meetwaarden). Het getal boven de spreiding geeft het aantal metingen in het betreffende jaar aan.

1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 0 100 200 300 400 500 600 700 800 900 1000 gemiddelde Totaal-fosfor (mg.kg-1 d.s.) bouwland op podzol 14 13 13

Figuur 3.37 Gemiddeld gehalte totaal-fosfor in de bodem voor het homogene deelgebied bouwland op podzol. In rood is de spreiding weergegeven (5% en 95% van de meetwaarden). Het getal boven de spreiding geeft het aantal metingen in het betreffende jaar aan.

3.2.3 C/N-ratio

In figuur 3.38 is per meetlocatie van het bodemkwaliteitsmeetnet de langjarig gemid- delde ratio koolstof/stikstof (C/N-ratio) in de bodem en strooisellaag voor de meet- jaren 1994, 1998, 2002 en 2006 weergegeven. De meetresultaten voor de homogene deelgebieden (zie hoofdstuk 2) zijn in verschillende kleuren weergegeven. Voor de homogene deelgebieden grasland op eerdveen, grasland op podzol en bouwland op podzol is geen bemonstering uitgevoerd.

Uit figuur 3.38 blijkt dat voor de eerdveengronden een lagere C/N-ratio wordt gevonden dan voor de podzolgronden. De C/N-ratio is een maat voor de stikstof- rijkdom van de organische stof in de bodem. Een hoge C/N-ratio betekent veel koolstof per eenheid stikstof, dus een laag stikstofgehalte. Bij de veengronden hangt de C/N-ratio in de bovengrond samen met de aard van het veen: eutroof, mesotroof of oligotroof veen. In de literatuur wordt voor eerdveengronden (madeveengronden) een C/N-ratio van 15 à 20 gevonden, terwijl voor de podzolgronden een C/N-ratio van 20 à 25 wordt gevonden.

0 10 20 30 40 50 60 70 0 5 10 15 20 25 30 35 nat.grasland/eerdveen loofbos/podzol naaldbos/podzol heide/podzol C/N-verhouding (-)

Figuur 3.38 Langjarig gemiddelde C/N-ratio (meetjaar 1994, 1998, 2002 en 2006) in de bodem (natuurlijk grasland op eerdveen) en strooisellaag (loofbos, naaldbos en heide op podzol) voor de meetlocaties op natuurgronden van het bodemkwaliteitsmeetnet (op de X-as staat het nummer van de meetlocatie).

In figuur 3.39 is het verloop van de C/N-ratio voor de periode 1994 - 2006 voor het homogene deelgebied heide op podzol weergegeven. Tevens is de spreiding in de meetwaarden per jaar weergegeven. Als maat voor de spreiding is de 5% (onder- grens) en 95% (bovengrens) van de meetwaarden gekozen. Voor een overzicht van de gemeten C/N-ratio’s in de resterende homogene deelgebieden wordt de lezer naar bijlage 1 verwezen.

Uit figuur 3.39 blijkt dat de C/N-ratio in het homogene deelgebied naaldbos op podzol in 2002 hogere waarnemingen laat zien. Dit geldt ook voor de andere drie bemonsterde homogene deelgebieden (zie bijlage 1). Waardoor deze hogere waarden voor de C/N-ratio’s in 2002 worden veroorzaakt is vooralsnog niet duidelijk. Voor de andere meetjaren blijven de C/N-ratio’s vrij constant.

1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 0 10 20 30 40 50 gemiddelde C/N-verhouding (-) naaldbos op podzol 7 7 7 7

Figuur 3.39 Gemiddelde C/N-ratio in de strooisellaag voor het homogene deelgebied naaldbos op podzol. In rood is de spreiding weergegeven (5% en 95% van de meetwaarden). Het getal boven de spreiding geeft het aantal metingen in het betreffende jaar aan.

3.2.4 Zware metalen

In het meetnet Drentsche Aa en Elperstroom is, naast de aanwezigheid van zware metalen in het ondiepe grondwater (zie paragraaf 3.1.8), eveneens gekeken naar de aanwezigheid van zware metalen in de bodem (landbouwgronden) en strooisellaag (natuurgronden). Hierbij is geanalyseerd op de hoeveelheid en aanwezigheid van de zware metalen arseen, cadmium, chroom, koper, lood, nikkel en zink. De streef- waarde van deze zware metalen is afhankelijk van de hoeveelheid aanwezige orga- nische stof in de bodem en strooisellaag. Daarom kan de streefwaarde per homogeen deelgebied variëren (figuur 3.40).

In figuur 3.40 is per meetlocatie van het bodemkwaliteitsmeetnet het langjarig gemiddelde gehalte aan zware metalen (arseen, cadmium, chroom, koper, lood, nikkel en zink) in de bodem en strooisellaag voor de meetjaren 1994 en 2002 weergegeven. De meetresultaten voor de homogene deelgebieden (zie hoofdstuk 2) zijn in verschil- lende kleuren weergegeven.

De eenheid voor de gemeten gehalten aan zware metalen in de bodem en

strooisellaag is mg.kg-1 droge stof. Aangezien de hoeveelheid droge stof in eerdveen-

gronden hoger is dan voor podzolgronden zijn de waarnemingen in podzolgronden niet te vergelijken met de waarnemingen in de eerdveengronden. Zoals te verwachten vallen de waarnemingen op eerdveengronden om die reden hoger uit (figuur 3.40).

In de natuurgebieden worden het gehalte aan zware metalen in de strooisellaag bepaald. In natuurgebieden is de strooisellaag in tegenstelling tot landbouwgronden meestal ongestoord. Deze strooisellaag bestaat voor het overgrote deel uit een laag van organisch materiaal. Stoffen als zware metalen hebben de eigenschap zich te hechten aan het organisch materiaal in deze laag. Het is dan ook te verwachten dat zware metalen in de strooisellaag in hogere concentraties zullen voorkomen dan in de bodem van natuurgebieden (Seine, 1996).

Omdat er voor slechts twee meetjaren (1994 en 2002) meetgegevens van het gehalte aan metalen beschikbaar zijn is niet gekeken naar trends in de meetreeksen. Voor een overzicht van de waarnemingen van de gehaltes aan metalen in de twee meetjaren voor de verschillende homogene deelgebieden wordt de lezer naar bijlage 1 verwezen.

Arseen

De waarnemingen van het arseengehalte in de landbouwgebieden op de podzol- gronden zijn iets hoger dan de natuurgebieden op podzolgronden. Dit komt hoogst- waarschijnlijk door het gebruik van meststoffen. In alle gevallen blijven de waar- nemingen onder de streefwaarde.

Cadmium

Voor het homogene deelgebied heide op podzol zijn de hogere waarnemingen van het cadmiumgehalte in de strooisellaag opvallend. Zes van de zeven meetlocaties hebben waarnemingen boven de streefwaarde. De aanwezigheid van veel organisch materiaal in de strooisellaag, waaraan de metalen zich kunnen binden, zou hiervoor een verklaring kunnen zijn. Dit wordt bevestigd door de lage waarnemingen van cadmium in het bovenste grondwater voor het homogene deelgebied heide op podzol (zie paragraaf 3.1.8).

Chroom

Voor de verschillende homogene deelgebieden op de podzolgronden worden voor het chroomgehalte min of meer gelijke meetwaarden gevonden. Voor de twee landbouwgebieden worden enkele hogere meetwaarden gevonden (één meetlocatie in het homogene deelgebied grasland op podzol en twee meetlocaties in het homogene deelgebied bouwland op podzol). In alle gevallen blijven de waarnemingen onder de streefwaarde.

Koper

De waargenomen kopergehalten zijn in de landbouwgebieden op de podzolgronden iets hoger dan de natuurgebieden op podzolgronden. Dit komt hoogstwaarschijnlijk door het gebruik van meststoffen (zie ook tabel 3.4, paragraaf 3.1.8). Voor de homo- gene deelgebieden op de natuurgronden worden min of meer gelijke meetwaarden aangetroffen. In alle gevallen blijven de waarnemingen onder de streefwaarde.

0 10 20 30 40 50 60 70 0 5 10 15 20 25 nat.grasland/eerdveen grasland/eerdveen grasland/podzol bouwland/podzol loofbos/podzol naaldbos/podzol heide/podzol streefwaarde Arseen (mg.kg-1 ) 0 10 20 30 40 50 60 70 0 0.5 1 1.5 2 2.5 nat.grasland/eerdveen grasland/eerdveen grasland/podzol bouwland/podzol loofbos/podzol naaldbos/podzol heide/podzol streefwaarde Cadmium (mg.kg-1 ) 0 10 20 30 40 50 60 70 0 10 20 30 40 50 nat.grasland/eerdveen grasland/eerdveen grasland/podzol bouwland/podzol loofbos/podzol naaldbos/podzol heide/podzol Chroom (mg.kg-1 ) 0 10 20 30 40 50 60 70 0 5 10 15 20 25 30 35 40 nat.grasland/eerdveen grasland/eerdveen grasland/podzol bouwland/podzol loofbos/podzol naaldbos/podzol heide/podzol streefwaarde Koper (mg.kg-1 ) 0 10 20 30 40 50 60 70 0 25 50 75 100 125 150 nat.grasland/eerdveen grasland/eerdveen grasland/podzol bouwland/podzol loofbos/podzol naaldbos/podzol heide/podzol streefwaarde Lood (mg.kg-1 ) 0 10 20 30 40 50 60 70 0 5 10 15 20 25 30 nat.grasland/eerdveen grasland/eerdveen grasland/podzol bouwland/podzol loofbos/podzol naaldbos/podzol heide/podzol streefwaarde Nikkel (mg.kg-1 ) 0 10 20 30 40 50 60 70 0 25 50 75 100 125 nat.grasland/eerdveen grasland/eerdveen grasland/podzol bouwland/podzol loofbos/podzol naaldbos/podzol heide/podzol streefwaarde Zink (mg.kg-1)

Figuur 3.40 Langjarig gemiddelde gehalte aan metalen (meetjaar 1994 en 2002) in de bodem (natuurlijk gras- land en grasland op eerdveen en grasland en bouwland op podzol) en strooisellaag (loofbos, naaldbos en heide op podzol) voor alle meetlocaties van het bodemkwaliteitsmeetnet (op de X-as staat het nummer van de meetlocatie).

Lood

De waargenomen loodgehalten zijn in de natuurgebieden op de podzolgronden (en met name loofbos op podzol) hoger dan voor de landbouwgebieden op podzol- gronden. Hierbij speelt hoogstwaarschijnlijk het binden van metalen aan het organisch materiaal van de strooisellaag een rol. Dit beeld wordt bevestigd doordat in het bovenste grondwater lagere loodconcentraties onder de natuurgronden, in vergelijking tot de landbouwgronden, werd aangetroffen (zie paragraaf 3.1.8). In de meeste gevallen blijven de waarnemingen onder de streefwaarde. Alleen in het homogene deelgebied loofbos op podzol en heide op podzol worden meetwaarden boven de streefwaarde aangetroffen.

Nikkel

Op een enkele meetlocatie na zijn de meetwaarden voor het nikkelgehalte van de

meetlocaties constant, namelijk 5 mg.kg-1 Ni. Omdat er voor slechts één meetjaar

(1994) meetgegevens van het nikkelgehalte beschikbaar zijn is het niet mogelijk om een trend in meetreeksen te kunnen bepalen.

Zink

De waargenomen zinkgehaltes zijn in de natuurgebieden min of meer gelijk aan de waarnemingen in de landbouwgebieden. Omdat het voorkomen van zink is gerelateerd aan het gebruik van meststoffen, en dan met name dierlijke mestgiften, is het vooralsnog niet te verklaren waarom de waargenomen zinkgehaltes in de natuurgebieden gelijk zijn aan de waarnemingen in de landbouwgebieden. In alle gevallen blijven de waarnemingen onder de streefwaarde.