• No results found

Onderzoekgroep (N=26) Ontheffing

5 Bevindingen en conclusies .1. Opzet van het experiment en werving

4.5 Tot besluit

Op grond van de ruwe data vinden we substantiële verschillen in uitstroomcijfers naar voltijds werk tussen de treatments eigen regie en extra begeleiding en de controlegroep maar zeker ook met de referentiegroep van niet-deelnemers. Na correctie voor verschillen in achtergrondkenmerken worden deze verschillen niet significant behalve wanneer we extra begeleiding en eigen regie samen nemen, dan is het effect net significant op 90% niveau. We vermoedden dat we hier deels te maken hebben met een power (kleine aantallen) probleem. Op grond van de regressiemodellen worden vooralsnog de meeste hypotheses over de verschillen tussen de treatments en de standaardgroep weerlegd. Toch is er ook positief nieuws. Het gevonden positieve treatment effect op subjectieve gezondheid maar ook op mentale gezondheid is zeker niet onbelangrijk tegen de achtergrond van de bijstandspopulatie in Wageningen waarvan bijna 60% zich arbeidsongeschikt acht vanwege fysieke of mentale gezondheid problemen. Niet onbelangrijk zijn ook scores die klantmanagers geven aan de sociale participatie van de deelnemers en de positie van de deelnemers op de participatieladder welke een significante en sterke stijging laten zien voor veel

deelnemers waardoor de afstand tot de arbeidsmarkt is verkleind. Deze stijging in sociale participatie was voor de gemeente ook een belangrijk doel.

De lijntjes van de secundaire uitkomstmaten over de tijd laten bijna allemaal een stijging zien bij alle treatments en dus ook bij de onderzoekgroep. Zo blijkt ten aanzien van de uitkomstmaat welbevinden dat de tevredenheid met leven van mensen die een 6 of lager scoren (waaronder bijstandsgerechtigden) de laatste jaren afneemt terwijl het niveau van welbevinden in het experiment stijgt voor alle deelnemers. Ook bij sociaal vertrouwen zien we een stijging bij alle groepen. Nader onderzoek met een andere vergelijkingsgroep is dus nodig om tot definitieve uitspraken te komen over de uitkomsten op deze uitkomstmaten. De komende maanden willen we daartoe een poging wagen wanneer we de cijfers gaan analyseren op de CBS-microdata bestanden.

Beleidsvragen

Niet alle beleidsvragen die aan het begin zijn geformuleerd kunnen definitief worden beantwoord op dit moment. We laten ze hieronder kort de revue passeren:

• De eerste beleidsvraag had betrekking op het effect van eigen regie en ontheffing van de re-integratieverplichtingen op uitstroom naar werk.

Op grond van de ruwe data vonden we hogere uitstroompercentages naar voltijds werk bij de ontheffingsgroep, die in Wageningen eigen regiegroep of ‘zelf in actie’ wordt genoemd, maar ook bij extra begeleiding in vergelijking met de onderzoek -of controlegroep (4-5%) en de referentiegroep van niet-deelnemers (11-13%)16. Na correctie voor verschillen in achtergrondkenmerken zijn de verschillen met de controlegroep niet meer significant. Het verschil tussen eigen regie en extra begeleiding samen en de controlegroep is net wel significant. In vergelijking met de referentiegroep vinden we wel een significant effect bij eigen regie en bij extra begeleiding. De verschillen tussen de drie treatment groepen zijn niet significant. Voor mensen die in het zogenaamde ‘granieten’ bestand zitten is in feite al sprake van ontheffing van verplichtingen. Er is nog maar sporadisch contact met de (werk)consulent en velen hebben ook ontheffing van de sollicitatie -en arbeidsplicht. In de eigen regiegroep meten we dus niet zozeer ontheffing als wel de combinatie van ontheffing en van begeleiding op zelfredzaamheid (het leren van zelfredzaamheid). Alle uitkomstmaten wijzen in de goede richting maar zoals eerder vastgesteld zijn er geen significante effecten van elk van de treatments in vergelijking met de controlegroep, mogelijk omdat de reguliere begeleiding in de onderzoekgroep zelf is veranderd en meer is gaan lijken op de andere treatments. De voltijdse uitstroom naar werk is van alle drie groepen het hoogste in de eigen regiegroep, bijna 13% hoger dan in de referentiegroep die mogelijk een betere vergelijkingsgroep is. Het verschil in uitstroom naar voltijds werk is na controle op achtergrondkenmerken significant in de ontheffingsgroep vergelijking met de referentiegroep. We hebben vervolgens berekend dat als iemand in de referentiegroep de treatment eigen regie zou hebben gekregen het extra effect op uitstroom naar voltijds werk 5,6% zou zijn geweest (berekening van het marginale effect.

16Deze percentages hebben betrekking op de deelnemers uit het zittende bestand dus met een lopende uitkering per 1 oktober 2017 en niet de nieuwe instroom daarna tot 1 oktober 2018.

• De tweede beleidsvraag had betrekking op het effect op de arbeidsinschakeling wanneer mensen op een positieve vraaggerichte manier worden ondersteund en intensiever en op maat worden begeleid (met name extra begeleidingsgroep).

Deze onderzoeksvraag is hierboven deels reeds beantwoord. Er is geen verschil in uitstroomkansen naar voltijdswerk tussen elk van de treatment groepen apart en de controlegroep maar wel in vergelijking met de referentiegroep die mogelijk een betere vergelijkingsgroep is. De extra begeleidingsgroep realiseert samen met de eigen regie groep de hoogste uitstroom naar voltijd werk. De uitstroom is in de extra begeleidingsgroep in de ruwe data 11% hoger en na correctie voor selectiviteit middels logistische regressie 4,8% hoger (berekening marginaal effect) dan bij de niet-deelnemers. Nemen we eigen regie en extra begeleiding samen en controleren we voor selectiviteit in vooral de langere duren middels matching, dan is de uitstroom naar werk nog steeds zo’n 5 tot 6% hoger in beide treatment groepen samen vergeleken met de niet-deelnemers die de reguliere dienstverlening kregen.

• Een derde vraag die de gemeente stelde was in hoeverre met vrijlating van verdiensten conform artikel 83 van de Participatiewet mensen meer voltijds dan wel meer in deeltijdwerk aan de slag zullen gaan en/of het aantal uren uitbreiden. De ruwe data (BUS-data en gegevens uit de vragenlijsten van de deelnemers) laten zien dat de vrijlatingsgroep minder goed scoort op uitstroom naar voltijdwerk maar wel goed op deeltijdwerk. In de vrijlatingsgroep en de onderzoekgroep is het aandeel deeltijdwerk het hoogst is maar het aandeel voltijdwerk het laagst. Echter, het aandeel voltijdwerk is niet significant verschillend van de onderzoekgroep17. Dat is ook logisch want de vrijlatingsgroep heeft verder de reguliere dienstverlening gekregen. Vrijlating lijkt dus wel positief uit te werken op het vinden van deeltijdwerk. In hoeverre er substitutie tussen deeltijd en voltijd werk is opgetreden is zonder nadere analyse niet duidelijk. Door zelfselectie bleek de deelnemersgroep niet helemaal vergelijkbaar met de niet-deelnemers vooral naar duur in de bijstand. Daarom hebben we ‘matching’ technieken toegepast om daarvoor te corrigeren. Dan blijkt dat de eigen regiegroep en de extra begeleidingsgroep samen een 5-6% hogere uitstroom naar voltijdwerk realiseren dan de groep van niet-deelnemers die de reguliere dienstverlening kregen. We vinden voorts een negatief treatment effect voor vrijwilligerswerk en mantelzorg in deze vrijlatingsgroep, waarbij door toename van het aantal uren besteed aan betaald werk minder uren werden besteed aan vrijwilligerswerk en mantelzorg. Indien uitstroom naar werk het uitgangspunt is, is dit echter een positief treatment effect en geen negatief effect.

• Een vierde beleidsvraag voor de gemeente was of mensen die deelnemen aan het experiment meer ruimte ontwikkelen om eigen initiatief te ontplooien, meer in brede zin gaan participeren, en wat het effect hiervan is op de arbeidsinschakeling (eigen regie, extra begeleiding, vrijlating).

Deze vraag verwijst naar het effect op maatschappelijke participatie. We vinden op grond van de analyse van de deelnemersvragenlijsten geen significante effecten op de beleving van sociale participatie of op de contacten in het sociaal netwerk maar wel op de deelname aan vrijwilligerswerk en mantelzorg. Het effect is negatief, hetgeen betekent dat mensen hun uren besteed aan

17 In het eindverslag van de projecteider is meer in detail ingegaan op deeltijdwerk op basis van informatie over inkomsten in de BUS. Uitstroomcijfers naar deeltijd zullen in de aanvullende rapportage worden opgenomen op basis van analyses op de micro-data.

vrijwilligerswerk en mantelzorg afbouwen wanneer men voltijds of in deeltijd aan de slag gaat, maar dit is vanuit het perspectief van sociale participatie positief omdat hun sociale participatie daardoor juist toeneemt in plaats van afneemt. Voorts vinden we significante en positieve treatment effecten op subjectieve en mentale gezondheid. Eerder constateerden we reeds dat bijna 60% van de deelnemers aangeven een zwakke fysieke en vooral mentale gezondheid te bezitten waardoor de kloof tot de reguliere arbeidsmarkt erg groot is. De andere bejegening helpt kennelijk de deelnemer om hierin stappen te zetten. Dit is vanuit het oogpunt van sociale participatie minstens zo belangrijk omdat een zwakke gezondheid ertoe leidt dat men minder gemakkelijk het sociale netwerk kan onderhouden. Op grond van de procesevaluatie (consulent vragenlijst) vindt er bovendien voor de meeste deelnemers een stijging plaats op de participatieladder. We vinden geen verschillen tussen de treatments eigen regie en extra begeleiding ten opzichte van de onderzoekgroep maar wel een significante toename in de tijd voor alle groepen. Consulenten zijn zelf het meeste positief over de extra begeleidingsgroep en het minst over eigen regie. De extra begeleidingsgroep scoort volgens hen op bijna alle aspecten positief ten opzichte van de reguliere begeleiding, zoals op zelfredzaamheid, zelf in actie komen, het verwachte effect op de deelnemer, het leereffect voor de deelnemer en het leereffect voor de consulent. In de consulent vragenlijsten en de focusgroep gesprekken komt vooral terug dat deelnemers het meest baat hebben in de ogen van de consulenten bij individuele op de persoonlijke mogelijkheden en noden afgestemde maatwerkbegeleiding zoals dat in de treatment extra begeleiding ook werd beoogd. Van eigen regie verwacht men niet veel en zelfs negatieve effecten op zelfredzaamheid, op sociale participatie en op de leereffecten voor de deelnemer.

• Een belangrijke vraag voor de gemeente was wat de neveneffecten zijn van de ruimere handelingsvrijheid op maatschappelijke participatie, maar ook op zelfredzaamheid, welbevinden en gezondheid (eigen regie, intensieve begeleiding).

De bevindingen op maatschappelijke participatie, welbevinden en gezondheid zijn hiervoor reeds aan de orde geweest. In verband met zelfredzaamheid vinden we bij de analyse van de deelnemersvragenlijsten geen effect van de treatments op zelfredzaamheid. In de procesevaluatie geven klantmanagers aan dat zij vooral bij extra begeleiding en vrijlating positieve effecten op de zelfredzaamheid van de deelnemer ervaren (zelf in actie komen, zelf doelen stellen) ten opzichte van de controlegroep. Ook vinden we dat het welbevinden en het sociaal vertrouwen in de tijd toeneemt maar bij alle groepen. Gelet op de resultaten van ander onderzoek dat het welbevinden bij mensen met vergelijkbare scores op tevredenheid leven en geluk eerder is afgenomen de laatste jaren dan toegenomen kan sprake zijn van een treatment effect maar daarvoor is nader onderzoek nodig met een andere vergelijkingsgroep.

• In het experiment wordt onderzocht wat de uitkomsten over de tijd gezien zijn van meer handelingsvrijheid en een intensievere begeleiding op maat. Dat vraagt een andere manier van ondersteuning en andere kwalificaties van de consulenten. De gemeente wil graag weten hoe dit proces verloopt. Worden de treatments uitgevoerd zoals beoogd en in welke mate zijn ze onderscheidend? Wat werkt in de uitvoering en wat werkt niet? Welke condities, aspecten maken het verschil en wat betekent dit voor de implementatie van de uitkomsten (procesevaluatie).

Het bleek lastig om de treatments zoals beoogd uit te voeren. Het onderscheid tussen eigen regie en intensieve begeleiding was bij de start niet duidelijk voor de klantmanagers. Of dit een ‘theory failure’

of ‘implementation failure’ is, is moeilijk te zeggen. Wij denken beide. In de oratie van Blonk (2018) wordt opgemerkt dat er weinig literatuur is over het integratieve gedragsmodel wat betreft handvatten voor de professional. Wellicht heeft dat een rol gespeeld en waren we nog niet zo ver in het uitkristalliseren van dit model in de praktijk. Ook in de uitvoering was er geen methodiek om de treatments inhoud en vorm te geven. Het onderscheidende van de treatments was daardoor minder zeker in het eerste half jaar. We denken dat met name de verandering bij de reguliere treatment duidt op een experiment effect waarvoor we niet konden corrigeren. De ‘andere bejegening’ maakt ook volgens de onderzoekers het verschil hoewel er geen meting daarvan bij de deelnemers heeft plaatsgevonden. Op grond van de analyse van de deelnemers en consulent vragenlijsten, de gesprekken met consulenten en onze eigen waarnemingen is er wel een duidelijk beeld ontstaan. Veel deelnemers, vooral degenen die langer in de bijstand zitten, zijn niet op zoek naar betaald werk maar vooral bezig met ‘overleven’ en er het beste van te maken gezien de zwakke gezondheid, en hun sociale en financiële problemen. Ze zijn op zoek naar ‘bijstand’ voor deze problemen, naar aandacht voor hun mogelijkheden en noden, een ‘luisterend oor’ en het ‘goede gesprek’ waardoor bij henzelf beweging en perspectief ontstaat. De deelnemers zelf lijken vooral vertrouwen en een andere persoonlijke en ‘mensgerichte’ bejegening in plaats van een controlerende benadering belangrijk te vinden en te waarderen in het experiment. Tijd of aandacht alleen is niet voldoende, het gaat om de intenties en kwaliteit van het gesprek, en het perspectief dat kan worden geboden. Daarvoor is naar onze visie vakmanschap nodig en methodisch handelen om die beweging en perspectief te kunnen bieden. Op basis van de analyses op de deelnemers -en procesevaluatie vragenlijsten en vooral ook de focusgroep gesprekken denken we dat de werkzame bestanddelen zijn: een ‘mensgerichte’ of vraaggerichte bejegening; vertrouwen en aandacht geven maar ook loslaten, bouwen aan een respectvolle relatie, wederkerigheid, maatwerk en vraaggerichte ondersteuning maar zeker ook vakmanschap en methodisch handelen. De sleutels tot succes zijn het opbouwen van een persoonlijke relatie, vertrouwen geven en aandacht, meer tijd voor het ‘echte’ gesprek, sturen op intrinsieke motivatie, een luisterend oor en loslaten. Vanuit de consulenten wordt vooral waardering uitgesproken voor extra begeleiding maar er is in onze visie alle reden om met name ook ontheffing en eigen regie een grotere plaats te geven in de begeleidingsmethodiek. Vanuit de deelnemers worden andere accenten gelegd die ook goed aansluiten bij eigen regie evenals bij intensieve begeleiding waar het gaat om beweging en perspectief, intrinsieke motivatie, handelingsvrijheid en een op vertrouwen gebaseerde bejegening. Op grond van de onderzoeksbevindingen valt de eigen regiegroep op vanwege de gunstige uitstroomcijfers naar voltijd en vast werk. Hoewel nader onderzoek nodig is denken we dat de werkzame bestanddelen daarvoor zijn geweest vertrouwen, handelingsvrijheid en intrinsieke motivatie.

Andere onderzoeksvragen die niet zijn gesteld

Naast deze vragen zijn nog vele andere vragen te stellen die niet zijn beantwoord. Het experiment heeft een rijkdom aan data opgeleverd waarvan in dit voorlopig eindverslag slechts een klein deel is geanalyseerd. In het aanvullend verslag zoomen we nog nader in op uitstroom naar deeltijdwerk en een kwalitatieve vergelijking van de resultaten met andere gemeenten maar niet op andere vraagstukken zoals armoede, duurzame uitstroom naar verschillende typen van werk, de invloed van gezondheid op uitstroom naar werk en op loopbanen en dergelijke.

In Wageningen bleek door de kleine aantallen sprake te zijn van een power probleem waardoor resultaten soms net niet significant werden. Om dit op te lossen kan een kwantitatieve vergelijking met andere gemeenten soelaas bieden omdat dan de aantallen en daarmee de power wordt vergroot. Op dit moment is niet voorzien in vergelijkend onderzoek waarin dit power probleem kan worden opgelost of waarin inhoudelijke vragen vanuit vergelijkend perspectief worden geanalyseerd. We hopen tot slot dat het verslag aanleiding geeft om ook deze vragen te gaan stellen en beantwoorden.