• No results found

Toneelstuk in één Bedrijf Door C.P. Brandt van Doorne

In document Groot Nederland. Jaargang 4 · dbnl (pagina 65-107)

(Recht van opvoering voorbehouden volgens de wet van 28 Junie 1881, Staatsblad no. 124.)

Personen:

FRITSWELTER.

SUZE, zijn vrouw. TINE, hun dochter.

JOOST DERIDDER.

DAATJE, dienstmeid.

Een bloemisteknecht.

Het toneel stelt een kamer voor bij de Welter's. In 't achterdoek twee vensters met uitzicht op de tuin.

Links, dicht bij een van de vensters, een deur. Rechts: schoorsteenmantel met pendule. Op de voorgrond, rechts, chaise longue.

In 't midden van de kamer, onder de gaskroon, een tafel waarop twee vazen. Spiegelkastje, leuningstoelen, schilderijen enz.

WELTER(levendig, opgewekt uiterlik; grijzende snorren en puntbaardje) staat op een kamertrapje en bevestigt een slinger van groen en bloemen boven de schoorsteen. Hier en daar is de kamer al met groen versierd. DAATJEis juist binnengekomen met een witte omwasbak vol bloemen.

DAATJE.

Dit benne de laatste meneer. Nou is alles-t-'r af.

WELTER

(bezig op het trapje, zonder naar haar te zien).

Mooi. Zet maar op tafel.

DAATJE

stap-pen naar 't venster en kijkt uit).

De tuin is nou nèt zoo kaal... 'k Vin het zonde. Nou.

(Welter werkt zwijgend door.)

DAATJE (bescheiden).

Is er vandaag 'n feest meneer? Ik had van niks gehoord....

WELTER (hard).

Ja.... Feest.

DAATJE.

Wàt voor feest, as ik vrage mag?

WELTER

(opgewekt. Hij is klaar en klimt van de trap af).

Feest. Doodgewoon: feest. Omdat ik nou's lust heb feest te vieren. Dáárom. Als ik feest vieren wil.... als ik daar trek in heb, waar zou ik 't voor laten, hè?

DAATJE (aarzelend).

Dàt is zo....

WELTER.

Moet jij altijd een biezondere reden hebben als je es pret maken wil?

DAATJE (half overtuigd).

Dat niet.... Maar....

WELTER.

Nou dan. - Wat ik vragen wou: heeft Jansen geen rozen gestuurd?

DAATJE.

D'r is niks gekomme, meneer.

WELTER (geërgerd).

zouden hier vóór achten zijn. Is mevrouw al beneden?

DAATJE.

Mevrouw kwam net de trap af toen ik hier binnenging. Maar de juffrouw is geloof ik klaar met ontbijte....

WELTER.

Zo. Nou. Dan eerst maar naar Jansen.

(Daatje af.)

WELTER

(neemt bloemen uit de 'bak, legt ze op tafel en ziet naar de vazen. Roepend:

Tine! Tine! Tientje!!

TINE

(achter de schermen).

Já - a.

(Komt op.)

WELTER.

Kom Tien, help jij es. Schik die bloemen es mooi in de vazen.

TINE

(verbaasd om zich heen ziend).

Wat feestelik....! Hè, wat ruikt het hier lekker. Waar heeft u die bloemen vandaan? Uit de tuin toch niet?

WELTER.

Allemaal. Ja kind, de tuin is geplunderd.

TINE (voorzichtig). Waaròm?.... WELTER (luchtig). Zilveren feest.

TINE

(boeketten schikkend).

Zilv.... Nee.... U bènt geen 25 jaar getrouwd.... Drie en twintig zowat....

WELTER

(gemaakt luchtig).

Ja.... dat is naar je 't nemen wilt.

(Om 'n opkomende verlegenheid te verbergen, zet hij het kamertrapje buiten de deur. Dan gaat hij bedaard tegenover Tine staan, met de rug tegen de schoorsteenmantel, handen in de zak, en vervolgt):

De officiële zilveren bruiloft vieren we na het andere jaar. Vandaag is 't een intiem, huiselik feestje voor je moeder en mij. Begrijp je?

TINE (voorzichtig).

O....

WELTER.

Vandaag voor 25 jaar heeft je moeder getoond dat ze.... alles.... álles voor me overhad.

(Hij tracht zijn ontroering te bedwingen).

En hoe ze al die jaren geweest is.... voor mij en ook voor jou.... dat wéét je, hè?

TINE

(kalm opgewekt).

Zo héél erg moeilik was het niet, het u naar de zin te maken!

WELTER (weer gewoon).

Ja, steek je vader maar in de hoogte! - Hoe lijkt het als je binnenkomt? Goed?

TINE.

O ja! Alleen.... Is 't niet wat kaal op de schoorsteen, nu hier die vazen staan?

(Ze zet de bak waar de bloemen in geweest zijn, weg, en ruimt het overschot van bloemen en bladeren op).

WELTER

Er komen aanstonds mooie rozen in potten, van Jansen. Daar zal je van opzien. De een is 'n La France. Maar dat kan nog zo schelen, de een met de ander, 't Is 'n pracht-exemplaar! Vol knoppen en bloemen. Gloeiend-rooie kleur met 'n zilverglans er over.... Heerlik, 'k Heb het nooit zo gezien. En de ander: 'n Kaiserin Augusta....

TINE.

Heeft u om cache-pots gedacht?

WELTER.

Hij zou er zo'n flodderpapier omheendraaien. Dàt zal wel in orde zijn. - Waar blijven die dingen nou.

(Zich boos makend),

't Is verdraaid, je kunt nóóit op de kerel aan. Als ie niet vlak in de buurt woonde, 'k was al lang bij 'n ander. Dat vervloekte geteut!

TINE.

Kom vadertje, niet boos! De feestvreugd niet bederven....!

WELTER.

Ja.... ja. Je hebt gelijk. - Enfin. - Maar heb je eenmaal je d'r ingedacht hoe het wezen zou, dan.... Zo'n sloffe vent ook.... Dadelik komt je moeder!

TINE.

denkt dat u naar 't kantoor bent. - Ik begreep al niet dat u zo vroeg.... Maar waarom heeft u mij niets verteld, van uw plan om.... om er 'n feestje van te maken?

WELTER (luchtig).

Wel, 't was nù meteen een verrassing voor jou.

(Ogenblik stilte).

TINE

(ernstig-belangstellend).

Was moeder twee jaren bij u, vóórdat u trouwde?

WELTER.

Ben jij zó wijs?

TINE.

O, ik wist het wel.... Niet hoe lang, maar.... Want op school....

WELTER

(haar in de rede vallend).

Koman. Op school. Op school! Waar ze al niet over babbelen, die jonge meiden! En je vriendinnen.... diep verontwaardigd, hè?

TINE (kalm).

Nee vader, 'k Heb het tenminste nooit gemerkt.

WELTER.

Hm....

(Even stilte).

En - wat denk jij nu wel?

TINE.

Dat u en moeder goeie redenen zult hebben gehad.

WELTER.

Ja kind, zo is het. Of we die hadden! Weergase goeie redenen! Je grootouders, de ouwelui van je moeder - ik zal geen kwaad van ze spreken. Ze zijn jaren dood. Je hebt me nooit op ze horen foeteren, wel? Anders.... als je van reden spreekt....! Nou. - Zie je, je moeder mocht me niet hebben, 'k Was niet goed genoeg. Ik verdiende te weinig, zeien ze. Dat schikte anders nog al. 'k Was prokuratiehouder bij de Wit. Niet

TINE.

Als moeder van u hield....

WELTER.

Dàt kwam er minder op aan volgens hùn. Nee kind, 't ging anders, toen, dan nu met jou en Joost. Toen de Ridder om je kwam, en hij bleek een flinke jongen, vroegen we alleen: Wat wil je, Tine? - Is 't niet?

TINE.

Ja. U bent altijd.... èrg lief voor me geweest, u en moe. Ik hoop maar dat u Joost....

WELTER

(haar in de rede vallend).

Wel natuurlik. Natúúrlik! Bovendien - je trouwt immers zèlf? Zèlf moet je weten wie je wilt.

Maar je grootouders.... Nee. 't Zou niet gebeuren. In géén geval. Maar je moeder en ik waren 't eens. Enfin, 'k zal die ouwe historie niet ophalen. - Ze verboden me hun huis.

Ze verboden je moeder om me te zien, om me te schrijven, om 'n boodschap te sturen!

Mijn brieven vingen ze op. En die lázen ze! Ja, 't was kras! - En drie weken lang

hoorde ik nièts van Suus, niets, en ik zag haar nog minder.

Toene dacht ik: 't raakt uit. Dáár kan ze niet tegen op. - En 'k bedacht allerlei zotte plannen.... Nonsens natuurlik.

Enfin. - Maar op 'n avond, de 20eJulie, nù net voor 25 jaar, om negen uur, daar kwam ze op m'n kamer. Hier ben ik, zei ze, we moeten dadelik op reis, ze zullen me bij je zoeken, 'k Stak het geld dat ik had in m'n zak, deed wat goed in 'n handkoffertje. We namen 'n rijtuig, ik schreef in het rijtuig ('t was haast donker) met potlood een briefje aan m'n patroon. En wij vòrt met de trein. Naar Antwerpen. Ja....

(Hij staart peinzend voor zich).

TINE

(na enige ogenblikken),

't Lijkt 'n roman.... Hoe lang bleef u uit?

WELTER.

Zowat veertien dagen. Toen vroegen we per brief om toestemming aan de ouwelui. Je moeder was pas 20 moet je denken.... Maar nee. Geen antwoord. - Wéér

geschreven. Toen kwam er 'n boze brief.

Goed, zeiden wij, dan niet! - 't Is waar, in het eerst had je moeder er nog al onder te doen.... dat 'r ouders niet meer van 'r wilden weten.... Maar 't sleet, goddank. De Wit, m'n ouwe patroon, bezorgde me hier in de stad 'n plaats bij Palstra en Donk. Zo kreeg ik de voet in de stijgbeugel. Nou, 'n paar jaar later werd jij gewacht. Wij weer naar m'n schoonouders. Ik zei: over 'n jaar, als Suus 23 is, dan trouwen we tòch. En je moeder.... Enfin, na heel wat vieren en vijven kwam er dan eindelik zo'n soort van verzoening. Zuur verzoeninkje, hoor! Maar drie weken later reden we deftig naar het stadhuis.

TINE

(hem omhelzend).

Ik vind het.... flink, wat moeder heeft gedaan. Héél flink! En ook van u, vadertje!

WELTER.

Van mij? Nee. Larie. Maar dat je moeder me zó vertrouwde.... Ja, 'k vond het óók mooi. En nog. - 't Is nu maar goed Tine dat je alles weet.... Zo'n zaak wordt door babbelpraat vaak verdraaid.... Enne.... je bent nou zelf 'n grote meid hè? Met trouwplannen....

TINE

('n beetje verlegen).

Ten minste....

deed, werd door enkele mensen niet heel.... welwillend geoordeeld. Kwaadaardige lui heb je overal. En ouwe juffrouwen....

Maar - wij kènnen moeder. En als er één vrouw is die ieders achting verdient....

TINE (warm).

Maar dat hoeft u mij toch niet te zeggen! Dacht u dat ik niet waarderen kon....!

WELTER

(haar in de rede vallend).

Goed dan. Goed. Goed. Eens voor al àfgepraat. En nu.... O. Daar komt ze.

SUZE (verbaasd).

Maar lieve mensen.... wat is dàt?! Ben jij niet naar het kantoor Frits? En wat 'n bloemen!

WELTER.

Het is jouw feest! Ons feest! Daarom heb ik me vrij gemaakt. Zilveren feest, vrouw!

SUZE (verschrikt).

Nee.... dat....

WELTER.

Voor vijf en twintig jaar, in de Torenstraat.... daar kwam je bij me Suus!

SUZE (pijnlik).

O man.... dat had je niet moeten doen....

WELTER (opgewekt-fors).

Wis en waarachtig moest ik het doen! Daar had ik behoefte aan! Om je te danken.... nòg eens te danken....

(hij drukt haar ontroerd de hand)

voor àl je liefde, je goedheid, je moed....

(haar kussend).

Moeder.... ik wens u nog héél veel geluk!

SUZE

(zich zacht uit haar omhelzing losmakend).

Maar kind.... Och man.... Het is heel lief van je.... en zo goed bedoeld.... Maar was het niet beter als je het had gelaten? Niemand heeft er mee nodig, wel?

WELTER.

Gelaten? Malligheid. Iedereen blijft er buiten. - Daatje die vroeg er naar. 'k Zeg: we vieren feest omdat ik er lust in heb. Basta. - Maar 'k heb er Tine het nodige van verteld. En zij denkt er over als ik, hè?

TINE (kalm-beslist). Natúúrlik, vader. (Ogenblik stilte). SUZE (zich schikkend).

Wat mooie bloemen! En wat veel....!

WELTER.

Er komen er nog meer.

(Hoort Daatje bij de deur).

Wacht, dáár zal je ze hebben!

WELTER (tegen Daatje).

En?

DAATJE.

Janse zelf was uit meneer. Daarom most ik wachte. En de grote knecht die was ook uit. D'r was alleen een jongetje,

en de juffrouw. Die wiste van niks. Ik zei: ze motten er dadelik weze. Toen het de juffrouw het jongetje uitgestuurd om de knecht, en die kwam ook, maar die zee astat-ie er wel van had gehoord, van roze, maar hij wist niet welke het ware. Want d'r stonde d'r wel tien die moste weggebracht. Maar de baas was er vroeg op uitgegaan, en die had vast vergete-n-om uit te duie hoe het dan most. Maar de baas zou wel gauw thuis komme-n-en dan....

WELTER (boos).

Wat 'n vervelend gezanik! Dan ga ik er zèlf even heen.

DAATJE (mopperend).

Ja, ik ken er óók niks an doen....

(Af).

SUZE (sussend).

Maar Frits, heeft het zo'n haast? Er zijn immers bloemen genoeg?

WELTER (ontstemd).

Op die rozen ben ik gesteld. Die hadden er al om acht uur moeten zijn! Ja, 't is maar het best dat ik zelf....

TINE.

Vindt u goed dat ik vraag of Joost vandaag komt?

SUZE.

Joost? Maar.... we zouden immers....

TINE.

Moeder, Joost hoort bij de familie. Joost en ik, dat is één.

(Tegen haar vader)

Wat zegt u?

WELTER.

O, mij is 't best. Heeft moeder geen bezwaren....

SUZE

Laat Joost dan maar komen. We moeten er anders geen drukte van maken, vind ik. 't Gaat niemand verder aan. Joost moet het dan maar voor lief nemen, vanmiddag.... 'k Heb nergens op gerekend.

WELTER.

Hoeft immers niet? Geef een héél gewoon twaalfuurtje. Van middag dineren we in het Doelen-hotel.

TINE (vrolik).

Dat is gezellig!

WELTER

(op 't punt om de kamer uit te gaan).

Zal ik, als ik van Jansen kom, even aanlopen bij de Ridder?

TINE.

Vadertje dàt doe ik liever zelf. Toe....

WELTER.

Ook goed. Maar wacht dan tot ik terug ben. Anders zit moeder alleen. Tot straks. Ik ben dadelik weer hier.

(Af).

TINE.

Wacht - nu moet u 'n mooi roosje op de borst hebben

(Ze zoekt er een uit).

SUZE.

Toe, nee Tien....

TINE.

Stribbel nu maar niet tegen. Ik krijg toch altijd mijn zin. Kijk.... deze witte.... of nee, 'n rooie is beter. Hier heb

ik een prachtje.

(Steekt haar moeder een roosje op de borst).

SUZE.

Wat sier je me op!

TINE.

Dat hoort zo. Later als Joost en ik.... Wij vieren het óók, na 25 jaar!

SUZE.

Natuurlik kindje. Zilveren bruiloft viert iedereen.

(Ogenblik stilte).

TINE (ernstig).

Ik wou u eens iets vragen. Maar u moet me héél eerlik antwoorden.

(Suze ziet haar onrustig aan. Blijkbaar is 't haar een verluchtiging als Tine vraagt:)

Houdt vader veel van Joost?

SUZE.

Zeker! Hoe kom je erbij? We houden allemaal van Joost. Vader ook.

(Korte stilte).

TINE.

Hij heeft misschien wat sterk zijn eigen ideeën, maar....

SUZE.

Vader?

TINE.

Joost.

SUZE.

Joost. Ja. Jawel.

(Vergoelikend).

Je moet denken: het kan nooit kwaad als iemand wéét wat ie wil. Na z'n vaders dood staat hij aan het hoofd van de fabriek, en je hoort niet anders of 't gaat heel goed.

TINE.

Dat doet het ook.

TINE.

Hij heeft ook véél voor ze over.

(Korte stilte).

SUZE (aarzelend).

Toch niet te veel....?

TINE

(verwonderd).

Hoe meent u dat?

SUZE.

Ik bedoel.... dat er van 't geen er verdiend wordt, niets overblijft voor hèm?

TINE.

Altijd genoeg voor òns om eenvoudig van te leven.

(Verwonderd)

Waarom vraagt u dat?

SUZE.

Nergens om.... Ik dacht maar.... er kon 's iets zijn.... Omdat je zo sprak over Joost en vader.... Misschien dat ie... in geldverlegenheid....

TINE.

O nee... Nee, dat is het niet.

SUZE.

Jullie hebt samen toch niets gehad?

TINE

(glimlachend).

Joost en ik? Nee moeder. Weest u dáár maar gerust op.

(Ernstig).

Het staat in verband met Joost z'n schrijven.... en zo. Ik dacht dat vader hem wat héél rood vond....

SUZE

De meeste mensen, als ze op jaren komen, worden van zelf bezadigder. En je vader - dat weet je immers wel - je vader verlangt niet dat iedereen denkt als hij.

TINE

(die maar half heeft geluisterd).

Joost heeft heel veel voor iemand over. Maar wanneer 't zijn principes geldt, geeft hij niet toe. Nooit.

SUZE (voorzichtig).

Als z'n principes goed zijn.... dan is dat heel flink.

TINE.

Ja, maar er kunnen ook moeilikheden door komen....

SUZE.

Tussen hem en jou?

TINE.

Neen moeder. Tussen vader en hem.

SUZE (ongerust).

Is er iets....? Hij.... hij houdt toch alléén van jou?

TINE

(met 'n glimlachje).

Natuurlik. Wat dacht u? Hij houdt van mij, alleen van mij, en ík alleen van hèm.

SUZE.

Dàt is het voornaamste, Tine.

TINE.

Ja. Maar.... er is wèl iets. Iets anders. Hij had daar al eerder over gesproken, maar.... Ik heb hem toen gevraagd, ziet u, om 't niet te doen. Om te wachten. Tot.... tot ik meerderjarig zou zijn. En ik wou ook dat vader en u hem eerst goed kènden, eer.... Maar nu vandaag....

SUZE (ongerust).

Zèg dan.... Ik begrijp niet....

(Zij hoort gerucht bij de deur).

Stil, daar is vader terug. Ik zeg het u later wel....

SUZE.

Nee.... Toe.... Gauw. Waarover....?

WELTER (ontstemd).

Goeie boel, he? De rozen zijn terecht, maar nou hadden ze 't papier er niet

omheengeknoeid. Dat moet weer wachten op de baas.... of de knecht, weet ik het. De juffrouw had er geen verstand van. Het duurt misschien nog 'n uur!

SUZE.

Kom, Frits, is Dàt nu erg....!

WELTER.

Erg.... èrg.... Nee, erg is het niet. Maar vervelend. Zó heeft het al duivels weinig van 'n verrassing, hè?

SUZE

(zich dwingend tot opgewektheid).

Al komen de rozen nu laat, zal dat je humeur bederven?

WELTER

(zich beheersend).

Nee. Om de weerga niet. Vooruit! Pret gemaakt zònder de rozen.

TINE.

Dan ga ik Joost maar halen.

WELTER.

Goed.

TINE.

En onderweg vertel ik hem wel.... van uw huiselik zilveren feest.

(Af).

(Welter loopt een paar maal op en neer, neemt dan plaats op de chaise longue).

WELTER (vrolik).

Kom jij nu eens gezellig hier bij me zitten.

SUZE

(naast hem plaats nemend).

Ik praatte daar met Tientje. Ze vroeg of jij veel ophad met Joost.

WELTER (verwonderd).

Hoe dat?

SUZE.

Ik begreep het niet best. Er zou juist 'n konfidentie komen, toen was je terug.

WELTER.

Wel.... ik vind de Ridder een flinke, bijdehante jongen. En met z'n fabriek marcheert het best.

SUZE.

Ze had het nog over wat ie schreef.

WELTER.

God, dat lees ik niet allemaal.... Gewoonlik blijft het liggen, dat begrijp je.... Maar als ik 't eens inkijk zo nu en dan, dan lijkt het me niet kwaad.... Wat overdreven soms....

SUZE.

Ik zei al: als hij ouder wordt, dan trekt het vanzelf bij.

WELTER.

Och ja.... Ik neem 't hem ook niet kwalik dat ie.... Laatst had ie 't over het huwelik. 'k Heb er je toen maar niets van gezegd. Het leek me zo dat ie doelde op òns. 'n Verdediging.... in bepaalde gevallen.... van 't vrije huwelik. 'n Attentie, vermoed ik, maar 'n beetje onhandig. En helemaal niet meer nodig, hè? Ik heb er dan ook geen notitie van genomen.

WELTER.

Wat zou er zijn.... Misschien haast van Joost om te trouwen.... Ronduit gezegd: ik zou 't kunnen begrijpen. Als 'n man veel van z'n meisje houdt, dan valt dat wachten moeilik. Ik weet er alles van.

SUZE (peinzend).

Dât zou kunnen wezen.... 't Stond met hun trouwen wèl in verband....

WELTER (opgewekt).

Maar nu over ons. Over jou. Klein beetje geschrokken, kind, dat ik de dag - de grote dag - niet vergeten wou?

SUZE.

Geschrokken.... dat is het woord niet. Maar.... dat wéét je wel, ik heb altijd gevonden.... dat 'n ander er niet mee nodig heeft. En tegenover Tine....

WELTER.

Malligheid. Tien moest het horen van òns, van jou of mij. Niet van vreemden. Trouwens, ze wàs op de hoogte. Hm. - Maar 'k wou ook dat ze voelde hoe dankbaar ik je ben.... dáárvoor, 't Is nu 'n kwarteeuw geleden. Kan jij 't begrijpen? 't Lijkt me niet langer dan tien jaar....

SUZE.

Tien jaar? Je hoeft me maar aan te zien! Zo'n ouwe huismus.

WELTER.

Aan 't vissen? Dat overkomt je niet vaak. En - jij oud? Jij? Je bent niet oud! Voor mij 'ten minste blijf je nog altijd dezelfde goeie, enige, knappe Suus.

SUZE

(glimlachend).

Je zit me het hof te maken. Schaam je je niet?

WELTER.

Hoe dikwels heb ik dááraan gedacht.... Aan nù voor 25 jaar.... Ik kon het toen niet begrijpen, en later evenmin, dat het zó was: dat jij me daar je zèlf kwam brengen, je heerlike, mooie zèlf, vol vertrouwen....

SUZE.

Kom, kom, zo overdreven voelde ik dat niet. Ik hield van je. En.... er was immers anders geen mogelikheid?

WELTER

(na 'n ogenblik stilte).

Dat heb ik je indertijd nooit verteld.... nooit willen vertellen. Een poos geleden schoot het me weer te binnen: Die eerste dagen heb ik buien van angst gehad, als ik dacht dat ik later misschien niet zoveel van je houden zou. Ik wist wel hoe mannen soms kunnen veranderen nà 't huwelik. - 'k Zei tegen me zelf: Als jij na 'n jaar of wat - of al eer - genoeg van Suze hebt, en je laat 'r lopen - dan ben je 'n godsjammerlike schoft! En al zal je 't goed willen praten met allerlei drogredenaties en flousjes - je bent en blijft 'n ellendeling. - Waarachtig Suus, je weet hoe ik was. Dòl op je, hè? Haast gek van verliefdheid. Maar - dáár was ik bang voor.

SUZE (kalm).

Ja? Ik geen ogenblik.

WELTER.

WELTER.

'k Begrijp het eigenlik nòg niet! Jij waagde toch alles, aàlles. En zo gerust sliep je

In document Groot Nederland. Jaargang 4 · dbnl (pagina 65-107)