• No results found

D=Deadline for (Pre-)registration

1.000 ton per jaar

10

ton per jaar 100

ton per jaar

1.000 ton per jaar

1 Productie 3 30 300 600 2 Formulering 2 20 20 67 3 Formulering 2.0E-01 2 2 6.7 4 Gebruik 50 500 5.000 10.000 5 Gebruik 25 250 2.500 5.000 6a Gebruik 1 10 100 200 6b Gebruik 2.5 25 250 500 6c Gebruik 2.5 25 250 500 6d Gebruik 2.5E-03 2.5E-02 2.5E-01 0.5 7 Gebruik 2.5 25 250 500 8a Gebruik 5.5E-04 5.5E-03 5.5E-02 5.5E-01 8b Gebruik 1.1E-05 1.1E-04 1.1E-03 1.1E-02 8c Gebruik 5.5E-06 5.5E-05 5.5E-04 5.5E-03 8d Gebruik 5.5E-04 5.5E-03 5.5E-02 5.5E-01 8e Gebruik 1.1E-05 1.1E-04 1.1E-03 1.1E-02 8f Gebruik 5.5E-06 5.5E-05 5.5E-04 5.5E-03 9a Gebruik 2,7E-05 2,7E-04 2,7E-03 2,7E-02 9b Gebruik 2.7E-05 2.7E-04 2.7E-03 2.7E-02 10a Levensduur 1.8E-05 1.8E-04 1.8E-03 1.8E-02 10b Levensduur 5.5E-04 5.5E-03 5.5E-02 5.5E-01 11a Levensduur 2.7E-07 2.7E-06 2.7E-05 2.7E-04 11b Levensduur 5.5E-04 5.5E-03 5.5E-02 5.5E-01 12a Gebruik 1,25 12,5 125 250 12b Gebruik 10 100 1.000 2.000 Het resultaat is een emissie naar water, uitgedrukt in kg/d, hetgeen eveneens een schatting geeft van de te verwachten lokale concentraties. De emissie naar lucht wordt buiten beschouwing gelaten, aangezien stofeigenschappen, die in belangrijke mate bepalen of een stof juist naar lucht dan wel naar water geëmitteerd wordt, in eerste instantie geen rol spelen bij de emissieschatting. De emissie naar water wordt daarmee als eerste screening voldoende dekkend geacht als worst case benadering. Aan de hand hiervan kunnen stoffen in de volgende prioriteitsklassen worden ingedeeld:

Tabel 20. Prioriteitsklassen aan de hand van emissie naar water

Prioriteitsklasse Emissie (kg/d) 1 > 1.000 2 100 - 1.000 3 10 - 100 4 1 - 10 5 0,1 - 1 6 0,01 - 0,1 7 0,001 - 0,01 8 < 0,001

Bij een standaard effluent volume van 20.000 m3 voor een lokale rioolwaterzuiveringsinstallatie en een verdunningsfactor van 10 resulteert de laatste klasse in een oppervlaktewaterconcentratie van 0,01 µg/l.

Volgens het ECETOC rapport ‘Targeted Risk Assessment’ is dit voor de meeste stoffen de ondergrens van de PNEC. Voor het prioriteren op basis van blootstelling worden derhalve de acht prioriteitsklassen afdoende geacht.

In dit 2-stappenplan voor milieublootstelling is informatie over gedrag en lotgeval van een stof niet direct meegenomen. Echter in classificatie en labelling voor gevaarseigenschappen zijn

afbreekbaarheid en/of Kow wel gebruikt. Gedrag en lotgevallen van een stof wordt daarom wel indirect meegenomen in dit prioriteringsschema.

Risico voor mens indirect blootgesteld via het milieu

Door de prioritering op gevaarseigenschappen (6.4.1.1) te combineren (door optelling) met de prioritering op blootstelling (6.4.1.6) ontstaat een prioritering op potentieel risico.

Tabel 21. Combinatie van de prioritering op gevaarseigenschappen en blootstelling voor mens indirect

Prioriteitsklasse op basis van

gevaars- eigenschappen

Prioriteitsklasse op basis van blootstelling

1 2 3 4 5 6 7 8 1 2 3 4 5 6 7 8 9 2 3 4 5 6 7 8 9 10 3 4 5 6 7 8 9 10 11 4 5 6 7 8 9 10 11 12 5 6 7 8 9 10 11 12 13

6 geen geen geen geen geen geen Geen geen NB: in Tabel 21 zijn prioriteitsklassen die gebaseerd zijn op volume gelijk gesteld aan

prioriteitsklassen de gebaseerd zijn op ERC’s. Het is echter mogelijk dat emissies die bij dezelfde klasse horen niet gelijk zijn.

Het hoogste risico (rood gekleurd) wordt gevormd door de niet-drempelwaarde categorie 1+2 mutagene en hoog-potente niet-drempel categorie 1+2 carcinogene stoffen met hoge emissies naar water. Het laagste risico (geel) ligt bij de laag-potente, drempel, categorie 3, carcinogene en reproductietoxische stoffen met zeer lage emissie naar water. Hierbij dient de opmerking geplaatst te worden dat het hier nog steeds om geprioriteerde stoffen kan gaan, met uitzondering van de stoffen zonder CMRT eigenschappen (prioriteitsklasse 6) en met een totaalscore van 13 op basis van de combinatie van geringe gevaarseigenschappen (laag potente CR categorie 3 stoffen) en geringe blootstelling (< 0,001 kg/d) die conform de toegelichte keuzes niet geprioriteerd zijn.

NB: de grenzen tussen de kleuren zijn arbitrair gekozen, ter illustratie.

6.4.2

Milieu

Gevaarseigenschappen

Voor het milieu stelt VROM dat de persistente (P), bioaccumulerende (B) en toxische (T) dan wel zeer persistente (zP) en zeer bioaccumulerende (zB) stoffen prioritair zijn. De Annex XIII criteria voor PBT/zPzB zijn weergegeven in Tabel D2 van Bijlage D.

In het beslissingschema dat voor milieu is opgesteld zijn echter naast de PBT/zPzB criteria ook zogenaamde screeningscriteria voor PBT eigenschappen meegenomen, omdat voor heel veel stoffen

aanwezigheid van relevante testgegevens. Het betreft voornamelijk testen die onder Annex IX en X uitgevoerd zullen worden en waarvoor de industrie testvoorstellen aan het ECHA zal voorleggen. Naast de screeningscriteria wordt ook de milieuclassificatie in het beslissingsschema meegenomen, omdat deze met elkaar samenhangen. In Tabel D3 van Bijlage D wordt een overzicht gegeven van de PBT/zPzB screeningscriteria.

De criteria voor classificatie en labelling, zowel onder richtlijn 67/548/EEG als de nieuwe wetgeving voor classificatie en labelling (CLP; 1271/2008/EEG) staan in Tabel D4 van Bijlage D.

Door de classificatiecriteria in het beslissingschema op te nemen gaat de prioritering geleidelijk aan over van stoffen waarvan de PBT/zPzB eigenschappen (deels) bewezen zijn naar stoffen die op basis van screeningscriteria potentieel PBT/zPzB zijn naar stoffen die aan enkele of één van deze criteria voldoen. Alvorens het beslissingschema doorlopen kan worden zal voor de betreffende stof op basis van de beschikbare gegevens nagegaan moeten worden in hoeverre de stof voldoet aan de criteria, waarbij gekozen kan worden om in geval van zeer beperkte beschikbaarheid zelf data te genereren met behulp van relevante QSAR modellen of lijsten na te lopen zoals deze beschreven staan in hoofdstuk 4 en Bijlage A.

Beslissingsschema – beschrijving

Alvorens het beslissingsschema doorlopen kan worden dient voor een willekeurige stof op de basis van de beschikbare data eerst per PBT/zPzB, screeningscriterium of classificatie en labellingscriterium nagegaan te worden in hoeverre daaraan voldaan wordt, waarbij drie stappen onderscheiden kunnen worden.

Gemaakte keuzes bij prioritering op gevaarseigenschappen:

• Op basis van bewezen PBT/zPzB-eigenschappen krijgen stoffen meer prioriteit dan op basis van screeningscriteria.

• A priori geen zwaarteverschil tussen PBT en zPzB stoffen.

• In termen van PBT eigenschappen wordt geen onderscheid gemaakt tussen P, B en T, wanneer een stof aan twee van de drie criteria voldoet krijgt deze minder prioriteit dan wanneer aan alle drie wordt voldaan.

• Stoffen die T zijn of geclassificeerd en gelabeld zijn voor milieu krijgen prioriteit toegekend vanwege acuut ecotoxicologische eigenschappen.

Consequenties van gemaakt keuzes:

• Stoffen die niet geclassificeerd zijn of slechts aan het P dan wel B criterium voldoen, vallen buiten dit stofselectiesysteem en krijgen daarmee een lagere prioriteit toegekend.

• Stoffen met hormoonverstorende eigenschappen (voor zover niet al tot uitdrukking in reprotoxisch effect) vallen buiten dit stofselectiesysteem en krijgen daarmee een lagere prioriteit toegekend.