• No results found

4 Plannen, beleid en bestaand gebruik In dit hoofdstuk worden eerst de relevante wetgeving en (beleids)plannen benoemd die een

4.2.1 Toetsmethodiek bestaand gebruik

Met de inwerkingtreding van de Crisis- en herstelwet in 2010 is het uitgangspunt voor het bestaand gebruik in en rond Natura 2000 het ‘ja, tenzij-principe’. Al het bestaand gebruik dat op 31 maart 2010 bekend was, is – al dan niet onder voorwaarden – toegestaan. Wel wordt getoetst of het bestaand gebruik mogelijk van invloed is op de instandhoudingsdoelen voor een Natura 2000-gebied. De toetsing gaat daarbij uit van de knelpunten zoals die voor het gebied zijn vastgesteld. Deze eerste, globale toetsing geschiedt op basis van expert judgement.

Aan de hand van de lijst met het bestaand gebruik wordt gekeken welke vormen van bestaand gebruik mogelijk een relatie hebben met de knelpunten. Het resultaat van deze inventarisatie is een indeling van het bestaand gebruik in een categorie ‘zeker geen effect’ en een categorie ‘mogelijk wel een effect’. De eerste categorie blijft verder onbesproken, de tweede categorie wordt nader onderzocht.

Wanneer blijkt dat er mogelijk negatieve effecten op de instandhoudingsdoelen uitgaan van een bepaalde vorm van bestaand gebruik, dient een effectenanalyse te worden uitgevoerd.

Vervolgens moet worden beoordeeld of de gevonden mogelijke negatieve effecten de realisatie van de instandhoudingsdoelen in de weg staan (zogenoemde ‘significante negatieve effecten’). Als de negatieve effecten niet significant zijn, kan de vorm van gebruik nog op cumulatief negatief effect getoetst worden met behulp van de cumulatietoets. Wanneer de vorm van bestaand gebruik een mogelijk significant negatief effect heeft, kan worden bekeken in hoeverre mitigatie kan worden toegepast om dit effect te voorkomen.

De volgende vier scenario’s worden onderscheiden:

1. Het valt uit te sluiten of het is zeer onwaarschijnlijk dat het gebruik significant negatieve effecten heeft op de instandhoudingsdoelen. Vormen van bestaand gebruik die hieraan voldoen kunnen als vergunningvrij in het beheerplan worden opgenomen.

2. Er zijn beperkte effecten die niet significant negatief zullen zijn, maar het is mogelijk dat deze in cumulatie met andere vormen van bestaand gebruik wel een significant negatief effect veroorzaken. Indien nodig wordt een cumulatietoets uitgevoerd.

3. Er zijn mogelijk significante negatieve effecten. Een nadere effectenanalyse is noodzakelijk, waarbij tevens gezocht wordt naar mitigerende maatregelen. Indien de mogelijk negatieve effecten van bestaande gebruiksvormen onvoldoende bekend zijn worden deze ook onder dit scenario geplaatst.

4. Er is een mogelijk significant negatief effect en dit is niet door mitigerende maatregelen te voorkomen. Vormen van gebruik die in deze categorie vallen zijn vergunningplichtig. Mitigerende maatregelen

Als significant negatieve effecten kunnen worden voorkomen door mitigatie, kan de vorm van bestaand gebruik, samen met de mitigerende maatregelen, vergunningsvrij worden gesteld in het beheerplan. Mitigerende maatregelen worden in de beoordeling genoemd. Is het toepassen van mitigerende maatregelen niet voldoende om significant negatieve effecten tegen te gaan, dan kan de vorm van gebruik aangemerkt worden als vergunningplichtig.

Cumulatietoets

Omdat vele kleine negatieve effecten die ieder afzonderlijk niet significant negatief zijn, samen wél een significant negatief effect kunnen veroorzaken, kan indien nodig een cumulatietoets worden uitgevoerd. Hierbij wordt getoetst of een combinatie van gelijksoortige of verschillende vormen van gebruik een significant negatief effect heeft op de staat van instandhouding van de aangewezen waarden. Alle vormen van gebruik die cumulatief significant negatieve effecten hebben, kunnen hierdoor vergunningplichtig worden gesteld, tenzij deze negatieve effecten gezamenlijk gemitigeerd kunnen worden.

Vergunningen

Wanneer ondanks mitigatie toch significant negatieve effecten optreden, dan is een vergunning noodzakelijk. Het beheerplan vermeldt in dat geval om welke vorm van bestaand gebruik het gaat en welke significant negatieve effecten optreden. Het oordeel over de vergunningverlening voor het betreffende gebruik ligt bij het bevoegd gezag.

4.2.2 Waterhuishouding

De waterhuishouding is er afhankelijk van de locatie op gericht om de bestaande landbouw te optimaliseren, bebouwde percelen droog te houden of de moerasnatuur in stand te houden. Het huidige peilbeheer is op deze verschillende doelen ingesteld. In de huidige situatie geeft deze verdeling geen knelpunten voor de Natura 2000-doelen. Wel heeft de waterbergingsfunctie van het gebied mogelijk effect op deze doelen.

Naast de functie natuur vormt de functie als waterbergingsgebied een gelijkwaardige bestem- ming voor het Leekstermeergebied. De inrichting van het gebied is hiervoor in de periode 2008-2012 aangepast. Wanneer de water dat vanaf het Drents Plateau wordt aangevoer niet snel genoeg kan worden afgevoerd, kan een deel van het water tijdelijk in het Leekstermeergebied worden opgeslagen zodat bewoonde gebieden niet te maken krijgen met wateroverlast. De kans op een dergelijke calamiteit is het grootst in herfst en winter wanneer de regenhoeveelheden groot zijn en de verdamping gering. De broedvogels waarvoor Natura 2000-doelen geformu- leerd zijn zitten dan al in hun winterverblijven in Afrika en zullen hier dus geen hinder van ondervinden. Aangezien de overstromingen tijdelijk zijn zal ook de invloed op het leefgebied niet negatief zijn. Voor de overwinterende brandganzen, kolganzen en smienten zijn voldoende alternatieve foerageerlocaties in de omgeving voorhanden waarnaar zij kunnen uitwijken. Als rustplaats zijn ook de overstroomde gebiedsdelen geschikt.

Het is echter niet ondenkbaar dat zich een calamiteit voordoet in het broedseizoen. In dat geval kunnen nesten, eieren en nog niet vliegvlugge jongen van grondbroedende vogels (zoals porse- leinhoen, kwartelkoning en mogelijk ook rietzanger) verdrinken. De inrichting van de water- berging is zodanig dat een eventuele overstroming niet het gevolg is van een menselijke hande- ling (er hoeft geen stuw opengezet te worden of een kade doorgestoken). Bij voortdurende hoge wateraanvoer vult de waterberging zich pas met water wanneer het stijgende boezempeil het niveau van de drempels overstijgt.

Conclusie

De huidige waterstaatkundige inrichting van het Leekstermeergebied leidt niet tot significant negatieve gevolgen voor de instandhoudingsdoelen.