• No results found

6 Visie en uitwerking kernopgaven en instandhoudingsdoelen

6.2.2 Brandgans, kolgans en smient

Overwinterende ganzen en smienten zoeken in het Leekstermeergebied rustgebied (het open water) en foerageergebied (met name de weidegronden, maar ook akkers met wintergranen en akkers met oogstresten).

Foerageergebied

Een deel van het Natura 2000-gebied Leekstermeergebied is tevens aangewezen als ganzen- foerageer- dan wel ganzenrustgebied (zie figuur 6.1). Door de herinrichting is de oppervlakte foerageergebied afgenomen. Van der Hut en Bos (2007) berekenden een afname van 189 hectare (11%) van de verstoringsvrije gebieden binnen 5 kilometer rondom het Leekstermeer. GIS-analyse op basis van de meitellingen van 2013 leverde een afname op van 253 hectare binnen het Natura 2000-gebied en 207 hectare buiten het Natura 2000-gebied maar binnen de zone van 5 kilometer rondom het Leekstermeer. Een aanzienlijke afname, maar nog steeds ruim voldoende om de gestelde doelen te kunnen realiseren.

De oppervlakte foerageergebied kan wel beperkend worden, zeker omdat de huidige ontwikke- ling naar moeras ten koste van de veenweiden zorgt voor minder geschikt foerageergebied. Ook adviseert het project ‘Droge voeten 2050’ (zie paragraaf 4.1) om ten noorden van de Natura 2000-begrenzing nieuwe waterbergingsgebieden aan te leggen in een deel van het huidige ganzenfoerageergebied. Ook dit leidt dus tot een afname van het beschikbare foerageergebied. De afname is echter nog niet van dien aard dat de doelstellingen voor de ganzen en de smient in gevaar komen. Wel is het zaak om deze ontwikkeling goed in de gaten te houden door middel van goede monitoring. Indien uit monitoring zou blijken dat de doelstellingen in gevaar komen en is vastgesteld dat de oorzaak hiervoor ligt in het verminderde aanbod geschikt foerageer- gebied, dan zijn aanvullende maatregelen nodig. Het is zaak om hiervoor zo veel mogelijk de mogelijkheden binnen het Leekstermeergebied te benutten om effecten naar de omgeving buiten de Natura 2000-begrenzing zo klein mogelijk te houden.

Tabel 6.1 Afname geschikt, verstoringsvrij foerageergebied (in hectare) binnen het Natura 2000-gebied

Leekstermeergebied en de zone binnen 5 kilometer rondom het Leekstermeer (GIS-berekening Prolander, op basis van criteria Voslamber en Liefting-2011 en Van der Hut en Bos-2007)

2008 2013 N2000 buiten N2000; < 5 km N2000 buiten N2000; < 5 km 50%-gebieden* 73 29 32 96 optimale gebieden 353 1.453 141 1.179 Gezamenlijk 426 1.482 173 1.275 Verschil 2008-2013 ha %   N2000 -253 -59% buiten N2000; < 5km -207 -14%

* de 50%-gebieden betreffen graslanden die als natuurterrein beheerd worden en niet optimaal zijn als foerageergebied maar wel als zodanig door ganzen worden gebruikt. Deze terreinen zijn doorgaans verruigd en leveren veel minder voedsel dan de als grasland gebruikte landbouwgebieden.

Figuur 6.1 Ganzenfoerageergebied en ganzenrustgebied N2000-gebied Leekstermeer en omstreken (bron: Provincies Groningen en Drenthe)

Op basis van de gestelde doelen is de behoefte aan foerageergebied uitgedrukt in kolgansdagen ca. 406.000 (zie tabel 6.2). Afhankelijk van de gestelde draagkracht van een hectare geschikt grasland is een minimale (opbrengst 775 kolgansdagen/ha) en een maximale (opbrengst 1.300 kolgansdagen/ha) aangehouden (van der Hut en Bos, 2007).

Tabel 6.2 Draagkracht foerageergebied voor ganzen en smient, Natura 2000-gebied Leekstermeergebied plus 5-kilometerzone rondom het Leekstermeer.

Specificatie benodigde draagkracht (kolgansdagen)

Kolgans (foerageren en rusten) 233.600

Brandgans (foerageren en rusten) 30.514

Smient (foerageren en rusten) 105.120

overige vogels (+10%) 36.923

Totaal benodigd 406.157

minimaal maximaal

draagkracht N2000-gebied Leekstermeer 121.692 204.129

benodigd buiten N2000-begrenzing 284.465 202.028

draagkracht foerageergebied buiten begrenzing 1.043.729 1.750.780

saldo beschikbaar foerageergebied 257% 431%

benodigd oppervlak foerageergebied buiten N2000-begrenzing

uitgedrukt in ha’s grasland 367 155

De opbrengst van het Natura 2000-gebied zelf is onvoldoende voor het realiseren van de doelen. Relatief gezien is de afname van geschikt foerageergebied hier ook het grootst (zie tabel 6.2 en figuur 6.2). Er is echter ruim voldoende alternatief foerageergebied beschikbaar in de zone van 5 kilometer rondom het Leekstermeer.

Figuur 6.2 Geschikt, ongestoord ganzenfoerageergebied binnen 5 km rondom Leekstermeer. Links: situatie 2008, Rechts: situatie 2013 (rood = grens N2000-gebied, groen = optimaal; geel = suboptimaal; blauw = Leekstermeer)

Rustgebied

Aan rustgebied lijkt vooralsnog geen gebrek. De uitgegraven slenken in de polder Matsloot functioneren nu ook als rustgebied zodat per saldo de herinrichting heeft geleid tot een toename van de oppervlakte rustgebied. Evaluatie van de gevolgen van de herinrichting laat zien dat er sprake is van een toename de aantallen overwinterende kolganzen, brandganzen en smienten (Koopmans, 2012). Deze foerageren vooral buiten de waterbergingsgebieden en rusten op het Leekstermeer en in de nieuw ontstane rustgebieden binnen de Natura 2000-begrenzing.

Figuur 6.3 Maatregelenkaart Natura 2000-gebied Leekstermeergebied. Percelen met maaibeheer geschikt als kwartelkoningbiotoop en ganzenrust/foerageergebieden.

7 Uitvoeringsprogramma

Dit hoofdstuk beschrijft het proces van uitvoering van de maatregelen en geeft een indicatie van de kosten die in verband daarmee te verwachten zijn, voor de eerste (2015-2021) en de tweede plus derde beheerplanperiode (2021-2027 en 2027-2033). De maatregelen zelf zijn beschreven in hoofdstuk 6. Verder wordt toelichting gegeven op de monitoring, aanvullend onderzoek en de wijze waarop de communicatie rondom Natura 2000 vorm zal worden gegeven.

7.1

Verantwoordelijkheid uitvoering maatregelen

De provincie Drenthe is in principe verantwoordelijk voor het behalen van de doelen, waarbij deze verantwoordelijkheid wel gedelegeerd kan worden. De verantwoordelijkheid voor een juist beheer van het gebied ligt primair bij de terreineigenaren: Staatsbosbeheer en Het Groninger Landschap. Voor een zorgvuldig beheer van de bermen langs de weg die het gebied doorsnijdt zijn de wegbeheerders van de gemeente Noordenveld verantwoordelijk. Op sommige plaatsen grenzen gronden van landbouwbedrijven direct aan het gebied.

7.2

Juridische kaders uitvoering beheerplan

In het beheerplan is beschreven en onderbouwd welke beheersmaatregelen en handelingen ten minste noodzakelijk zijn om te voldoen aan de instandhoudingsdoelstellingen voor soorten en habitattypen.

Bij de uitvoering van het geheel aan handelingen, beheersmaatregelen en overige maatregelen onder de in het beheerplan geformuleerde voorwaarden zal er met zekerheid geen sprake zijn van (significant) negatieve effecten op de gestelde instandhoudingsdoelstellingen. Hierbij is ervan uitgegaan dat deze handelingen, beheersmaatregelen en overige maatregelen met voldoende zorg worden uitgevoerd. Onder zorg wordt in dit geval verstaan dat eenieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat zijn handelen tot schade kan leiden aan instandhou- dingsdoelstellingen en/of wezenlijke kenmerken en waarden van het gebied, dergelijke hande- lingen achterwege laat of zoveel mogelijk beperkt en/of ongedaan maakt. Hierbij wordt in ieder geval rekening gehouden met de gebiedsspecifieke aandachtspunten zoals omschreven in hoofdstuk 8. Waar mogelijk wordt hierbij aangesloten bij de bestaande gedragscode in het kader van de Flora- en faunawet.

Hiermee wordt voldoende zekerheid geboden dat de uitvoering van de handelingen, beheers- maatregelen en overige maatregelen in het kader van het beheerplan niet zullen leiden tot (significant) negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen voor dit gebied. Op basis van artikel 19a in samenhang met artikel 19d is hiermee geen noodzaak voor het afgeven van een vergunning ten behoeve van de uitvoering van de handelingen, beheersmaatregelen en overige maatregelen zoals omschreven in dit beheerplan.

Een aantal maatregelen is te beschouwen als ‘lichte beheermaatregelen’, maatregelen die verge- lijkbaar zijn met het reguliere beheer dat nu al plaatsvindt, zoals het verwijderen van opslag, maaien, kappen en kleinschalig plaggen. Kenmerkend voor deze maatregelen is dat ze jaarlijks

of cyclisch plaatsvinden en dat ze noodzakelijk zijn om te voorkomen dat een habitattype in kwaliteit en/of omvang achteruitgaat.

7.3

Uitgevoerde maatregelen

De beherende instanties hebben gedurende de afgelopen decennia meerdere beheermaatregelen in het Leekstermeergebied uitgevoerd om ervoor te zorgen dat het gebied open blijft, met daarbij ook ontwikkeling van meerjarige rietkragen. Daarnaast is een grootschalig natuurinrich- tings- en waterbergingsproject gerealiseerd, dat natuur combineert met waterberging.