• No results found

In Tabel 3.1 zijn de gemiddelden en standaarddeviaties en toets van verschillen van de groep bij wie als eerst het interview is afgenomen (groep 1) en van de groep bij wie bij de tweede afname het interview is afgenomen (groep 2) weergegeven. Er is een verschil te zien tussen de tweede groep, met gemiddelde scores van 1.13 tot 2.00, en de eerste groep, met gemiddelde scores van 0.90 tot 1.71. Zoals te zien in Tabel 3.1 scoorde de tweede groep bij het grootste deel van de items (item 1, 3, 4, 5 en 6) significant beter dan de eerste groep. Bij item 8 daarentegen scoorde de eerste groep significant beter dan de tweede groep. Bij item 2 en 7 werd geen significant verschil tussen de groepen gevonden.

30% 8% 42% 16% 4% Gewoon Bang Boos Verdrietig Blij

43 Tabel 3.1

Behaalde scores per item: gemiddelde itemscore, standaarddeviatie, t-waarde en significantieniveau van kinderen die het interview als eerste kregen en kinderen die het interview als tweede kregen

Interview als eerste (groep 1) (n=42)

Interview als tweede (groep 2) (n=38)

Itemnummer Mean SD Mean SD t(78) p(1-tailed)

Item 1 1.64 0.53 1.97 0.16 -3.83 .00 Item 2 1.02 0.56 1.13 0.66 -0.79 .22 Item 3 1.07 0.34 1.37 0.49 -3.12 .00 Item 4 1.50 0.80 2.00 0.00 -4.03 .00 Item 5 1.36 0.58 1.82 0.39 -4.19 .00 Item 6 totaal Vraag Emotie 0.90 0.71 1.10 0.39 0.64 0.58 1.33 1.29 1.39 0.48 0.65 0.68 -4.36 -3.99 -2.12 .00 .00 .02 Item7 totaal Emotie ll Emotie lk 1.30 1.12 1.48 0.57 0.74 0.74 1.39 1.18 1.61 0.57 0.80 0.50 -0.76 -0.38 -0.92 .23 .35 .18 Item 8 1.71 0.46 1.50 0.56 1.87 .03

Bij item 1 (KLIC-test item 2: Je vraagt of juf nog even komt kijken en helpen) werd in de KLIC-test gevraagd: ‘Je bent in je eentje aan het werk en je vindt het helemaal niet

moeilijk. Op dit plaatje (foto 1) vraag je juf of ze komt kijken en helpen. Op dit plaatje (foto 2) maak je het werk zelf af’. Bij dit item werd met name bij de doorvraag van foto 1, waarom het

kind zijn vinger opsteekt, een verschil gevonden tussen de groepen. In de eerste groep gaf 29% van de kinderen een antwoord waaruit bleek dat de kinderen niet (correct) wisten waarom het kind zijn vinger opstak. In de tweede groep gaf slechts 2.6% aan het antwoord niet te weten. Hierdoor is het significante verschil tussen de groepen ontstaan. Daarnaast is het opvallend dat de tweede groep in hun antwoord elementen hebben verwerkt van de vraag. Bij de doorvraag, waarom het kind de vinger opstak, gaf 42% van de tweede groep een antwoord waaruit bleek dat het kind de hulp van de juf nodig had. In de eerste groep werd dit niet benoemd. Ook opvallend is dat bij foto 2 door 29% van de tweede groep hebben gehad

44 werd aangegeven dat het kind zelf of alleen aan het werk was. Dit wordt in de eerste groep door niemand genoemd.

Bij item 3 (KLIC-test item 14: Als je een werkje maakt, vraag je aan juf of het wel goed is) zit het verschil voornamelijk in het benoemen van het initiatief vanuit het kind. In de KLIC-test wordt namelijk gevraagd: Hier (foto 1) ben je alleen een werkje aan het maken. En

hier (foto 2) vraag je aan juf of het wel goed is’. Uit deze vraag blijkt het initiatief van het

kind naar de juf op de tweede foto. Dit initiatief wordt in de eerste groep maar door 10% herkend, in de tweede groep was dat 34%. Ook is het opvallend dat de tweede groep vaker (37%) aangaf dat het kind op de eerste foto alleen aan het puzzelen was. In de eerste groep werd dit door slechts 2% genoemd.

Bij item 4 (KLIC-test item 15: Als juf zegt dat het niet mag doe je het toch) werd er in de KLIC-test gevraagd: ‘Je staat bij de tafel van juf. Ze heeft gezegd dat je niet aan haar pen

mag komen. Hier (foto 1) doe je het toch. En hier (foto 2) doe je wel wat juf zegt’. Opvallend

is dat in de tweede groep door alle kinderen (100%) wordt genoemd dat het kind op de eerste foto iets aanraakt en op de tweede foto niet. In de eerste groep wordt door 62% van de kinderen aangegeven dat het kind aan iets zit op de eerste foto en door 79% dat het kind er op de tweede foto niet aan zit. Daarnaast is het opvallend is dat in de tweede groep door 50% van de kinderen werd aangegeven dat het kind op foto 1 aan de pen van de juf zat, terwijl dit niet mocht. Dit werd in de eerste groep helemaal niet benoemd.

Bij item 5 (KLIC-test item 18: Je krijgt wel eens straf) werd in de KLIC-test gevraagd: ‘Op dit plaatje (foto 1) heb je straf, je zit uit de kring. En hier (foto 2) heb je geen straf’. Bij foto 1 werd binnen de eerste groep door 71% benoemd dat het kind omgedraaid zat, terwijl dit binnen de tweede groep door 92% benoemd werd. Bij foto 2 werd door 74% van de eerste groep gezegd dat het kind weer naast de juf zat, terwijl dit door de tweede groep door alle kinderen (100%) werd aangegeven. Bij de vraag waarom het kind omgedraaid zat, kon 60% van de kinderen uit de eerste groep aangeven dat het kind straf had. In de tweede groep werd dit door 92% benoemd. Opvallend daarbij was dat dit in de tweede groep door 42% al bij de eerste foto (eerste vraag) werd aangegeven. In de eerste groep werd dit door slechts 12% bij de eerste foto aangegeven. Ook het antwoord dat het kind op de tweede foto geen straf meer had of niet meer stout was, werd alleen door de tweede groep aangegeven (42%).

Bij item 6 (KLIC-test item 20: Je vindt het erg als juf een ander kind aardiger vindt dan jou) werd in de KLIC-test gevraagd: ‘Hier vindt juf een ander kind aardiger dan jou. Op

45 verschil tussen beide groepen zat bij de vraag naar het verschil tussen de foto’s. Hierbij gaf 66% uit de tweede groep aan dat het kind zich niet en wel boos voelde, terwijl dit in de eerste groep door slechts 19% werd benoemd. Daarnaast waren er veel kinderen uit de eerste groep (60%) die geen antwoord konden geven op de vraag waarom het kind boos of verdrietig keek. In de tweede groep was dit slechts 13%. Opvallend is dat in de tweede groep door 68% een antwoord werd gegeven waaruit de connectie tussen het boos kijken en de juf met het andere kind naar voren kwam. In de eerste groep werd deze connectie slechts door 21% gemaakt. Het verschil in het emotieonderdeel is mogelijk ontstaan doordat 55% van de tweede groep de boze emotie kon benoemen. In de eerste groep is de boze emotie door slechts 31% herkend.

Bij item 8 (KLIC-test item 16: Je vindt het leuk als juf een spelletje samen met je doet) was het opvallend dat de eerste groep significant beter scoorde dan de tweede groep. In de KLIC-test werd gevraagd: ‘Je bent samen met juf een spelletje aan het spelen. Hier (foto 1)

vind je het leuk om met juf een spelletje te doen. En hier (foto 2) niet’. Dit verschil komt

vooral door de benoemde emoties van het kind op foto 2. De gewone emotie bij het kind werd door 69% van de eerste groep benoemd, terwijl dit in de tweede groep door 53% werd benoemd.

Betrouwbaarheid relatiedimensies KLIC-test

De interne consistentie van de drie relatiedimensies is in Tabel 3.2 per meetmoment weergegeven. Zoals in de tabel te zien is, hebben alle drie de relatiedimensies een acceptabele interne consistente op het tweede meetmoment. Op het eerste meetmoment heeft alleen de dimensie conflict een acceptabele interne consistentie. De dimensies nabijheid en afhankelijkheid hadden op meetmoment 2 een hogere interne consistentie dan op

meetmoment 1. Opvallend is dat de dimensie conflict op meetmoment 1 een hogere interne consistentie heeft.

46 Tabel 3.2

Overzicht interne consistentie en inter-item correlatie KLIC-test, onderverdeeld in de verschillende relatiedimensies (nabijheid, conflict en afhankelijkheid) op meetmoment 1 (T1) en meetmoment 2 (T2) T1 (N = 39) T2 (N = 43) α Inter-item correlatie α Inter-item correlatie Nabijheid .59 .00-.45 .64 .03-.51 Conflict .68 -.01-.53 .60 .02-.49 Afhankelijkheid .55 .02-.49 .63 .00- .41

Vraagstelling 4

In hoeverre is de sekse van het kind van invloed op de perceptie en emotieherkenning?

Sekseverschillen perceptie

In de meeste klassen zaten meer jongens dan meisjes, daardoor was de verhouding van jongens en meisjes niet gelijk. De groep bestond uit 48 jongens en 32 meisjes. In Tabel 4 zijn per item de beschrijvende statistieken weergegeven van de jongens en de meisjes. De gemiddelde scores van de twee groepen zijn met elkaar vergeleken met behulp van een t-toets, waarbij eenzijdig getoetst is, met een significantieniveau van .05. Zoals te zien in Tabel 4 scoorden de meisjes op twee items (item 4 en 7) significant beter dan de jongens. Bij de andere items werd geen significant verschil tussen de groepen gevonden.

47 Tabel 4

Behaalde scores per item: gemiddelde itemscore, standaarddeviatie en significantieniveau van de vergelijking tussen jongens en meisjes per item

Jongens Meisjes

Itemnummer Mean SD Mean SD t(78) p(1-tailed)

Item 1 1.77 0.47 1.84 0.37 -0.74 .23 Item 2 1.06 0.52 1.09 0.73 -0.21 .42 Item 3 1.19 0.39 1.25 0.51 -0.59 .28 Item 4 1.65 0.73 1.88 0.42 -1.78 .04 Item 5 1.60 0.54 1.53 0.57 0.58 .28 Item 6 totaal 1.07 0.48 1.16 0.48 -0.76 .23 Vraag 1.02 0.73 0.94 0.67 0.52 .30 Emotie 1.15 0.62 1.38 0.66 -1.58 .06 Item 7 totaal 1.10 0.50 1.70 0.47 -5.33 .00 Emotie ll 0.81 0.70 1.66 0.55 -5.73 .00 Emotie lk 1.40 0.68 1.75 0.51 -2.67 .00 Item 8 1.63 0.53 1.59 0.50 0.26 .40

Bij item 4 (KLIC-test item 15: Als juf zegt dat het niet mag doe je het toch) werd er in de KLIC-test gevraagd: ‘Je staat bij de tafel van juf. Ze heeft gezegd dat je niet aan haar pen

mag komen. Hier (foto 1) doe je het toch. En hier (foto 2) doe je wel wat juf zegt’. De meisjes

scoren op dit item significant beter dan de jongens. Uit de kwalitatieve analyse bleek dat dit verschil zou kunnen komen, doordat 17% van de jongens op de eerste foto niet specifiek beschrijven wat ze zien, er wordt door hen aangegeven dat het kind ‘iets’ deed; dit werd verder niet gespecificeerd. Bij de meisjes was slechts 6% niet specifiek genoeg. Op de tweede foto werd door 10% van de jongens aangegeven dat het kind met zijn armen over elkaar stond of aan het wachten was, een detail dat niet specifiek bij de vraag van het item past. Bij de meisjes kwam dit antwoord niet voor. Ook bij de vraag naar het verschil werd door 10% van de jongens genoemd dat het kind met de armen over elkaar stond of aan het wachten was, bij de meisjes werd dit niet genoemd.

Bij item 7 (KLIC-test item 21: Juf en jij zijn boos op elkaar) werd er in de KLIC-test gevraagd: ‘Hier (foto 1) zijn juf en jij boos op elkaar. En hier (foto 2) niet’. Bij dit item werd gevraagd naar de emotie van het kind en naar de emotie van de leerkracht. Uit de kwalitatieve

48 analyse bleek dat maar 21% van de jongens de emotie van het kind op foto 1 als boos herkenden, terwijl 75% van de jongens dacht dat het kind verdrietig was. Dit is opmerkelijk omdat het item er over gaat dat het kind boos is op de juf. Bij de meisjes werd de boze emotie bij het kind door 81% genoemd. Bij de emoties van de leerkracht op foto 2 herkende slechts 38% van de jongens de neutrale emotie van de leerkracht. De neutrale emotie werd bij de meisjes door de meerderheid (75%) herkend.

Bij item 6 (KLIC-test item 20: Je vindt het erg als juf een ander kind aardiger vindt dan jou) werd in de KLIC-test gevraagd: ‘Hier vindt juf een ander kind aardiger dan jou. Op

deze foto (foto 1) vind je het niet erg. Op deze foto (foto 2) vind je het wel erg’. Bij dit item is

geen significant verschil tussen jongens en meisjes gevonden, echter is er wel een tendens (p=.06) te zien bij het emotieonderdeel. De meisjes scoren bij dit onderdeel beter dan de jongens. Dit verschil komt mogelijk doordat 88% van de meisjes en 50% van de jongens de juiste emotie noemt bij de eerste foto.

Ondanks dat er bij de andere items geen significant verschil is gevonden tussen de jongens en de meisjes, is er bij de kwalitatieve analyse wel een opvallend verschil naar voren gekomen. Bij de vraag naar het verschil tussen de foto’s van item 2 (je vertelt jouw juf dingen), werd door 40% van de jongens genoemd dat de juf op de ene foto op een stoel zit en op de andere foto op haar hurken. Dit werd bij de meisjes helemaal niet genoemd, omdat daar de juf ook niet anders zat op de foto’s (zie bijlage IIc, afbeelding II).

Sekseverschillen emotieherkenning

Om te onderzoeken of meisjes vaker de nabijheidsemotie (blij) benoemen dan jongens is er gebruik gemaakt van een kruistabel. In de kruistabel zijn jongens en meisjes met elkaar vergeleken in het wel of niet benoemen van de nabijheidemotie ‘blij’. De frequentie van de genoemde nabijheidsemotie is normaal verdeeld (M = 6.78, SD = 2.62). Op basis van de mediaan (Mdn = 7) zijn twee groepen gevormd; de groep ‘geen nabijheidsemotie’ (score lager dan 7, 45%) en de groep ‘wel nabijheidsemotie’ (score 7 of hoger, 55%). Uit de kruistabel is gebleken dat meisjes vaker de nabijheidemotie blij benoemen dan jongens. χ 2(1) = 14.8, p < .001 (zie Figuur 9.1).

49

Figuur 9.1. Verdeling van de categorieën ‘geen nabijheidsemotie’ en ‘wel nabijheidsemotie’ bij

de jongens en de meisjes.

Daarnaast is met behulp van een kruistabel onderzocht of jongens inderdaad vaker de conflictemoties benoemen dan meisjes. In de kruistabel zijn jongens en meisjes met elkaar vergeleken in het wel of niet benoemen van de conflictemoties, boos en verdrietig. De frequentie van de genoemde conflictemoties is normaal verdeeld (M = 4.89, SD = 2.31). Op basis van de mediaan (Mdn = 4) zijn twee bijna gelijke groepen ontstaan; de groep ‘geen conflictemotie’ (score van 4 of lager, 54%) en de groep ‘wel conflictemotie’ (score hoger dan 4, 46%). Uit de kruistabel is gebleken dat jongens vaker de conflictemoties benoemen dan meisjes. χ 2

(1) = 16.2, p < .001 (Figuur 9.2).

Figuur 9.2. Verdeling van de categorieën ‘geen conflictemotie’ en ‘wel conflictemotie’ bij de

50

Discussie

Het doel van dit onderzoek was om de validiteit van de foto-itemcombinatie van acht items uit de Kleuter-Leerkracht Interactie Computertest te bepalen. Er is onderzocht in hoeverre de foto’s die gebruikt worden in de KLIC-test aansluiten bij de verbale inhoud en de relatiedimensie van de items. Daarnaast is onderzocht in hoeverre voorkennis over de iteminhoud en sekse van het kind van invloed zijn op de perceptie en interpretatie van de foto’s.

Overeenkomst tussen perceptie foto’s en wat de testitems beogen te meten

Allereerst is onderzocht of de perceptie van de foto’s overeenkwam met wat de items beoogden te meten. Uit analyse van de kwantitatieve gegevens is gebleken dat vier items (1, 4, 5 en 8) een score van 1.5 of hoger hadden. Dit betekent dat de antwoorden van de kinderen grotendeels overeenkwamen met wat het item beoogt te meten. Hieruit kan geconcludeerd worden dat de foto’s van deze items goed aansluiten bij de vraag. De andere vier items (2, 3, 6 en 7) hadden een score lager dan 1.5. Dit betekent dat de antwoorden van de kinderen maar voor een deel overeen kwamen met wat het item beoogt te meten. De foto’s van deze items sluiten matig tot voldoende bij de vraag aan.

De lage score van item 2 (Je vertelt jouw juf dingen) zou mogelijk verklaard kunnen worden doordat er bij de tweede foto werd gevraagd wat het kind en de juf deden. Er werd niet gevraagd wat ze niet deden. Daardoor zal een kind mogelijk ook niet aangeven wat er ‘niet’ wordt gedaan. Het kind zal immers altijd proberen een wenselijk antwoord te geven op wat er gevraagd wordt (Borgers et al., 2000).

Een verklaring voor de lage score van item 3 (Als je een werkje maakt, vraag je aan je juf of het wel goed is) kan zijn dat in het scoringsformat werd verwacht dat uit het antwoord het initiatief van het kind bleek. Veel kinderen gaven wel aan dat de juf kwam helpen, maar gaven niet aan dat het kind daarom gevraagd had.

De lage scores op beide onderdelen van item 6 (Je vindt het erg als juf een ander kind aardiger vindt dan jou) zijn mogelijk te verklaren doordat de foto’s veel op elkaar leken. Het verschil tussen beiden foto’s zat in de emotie van het kind. Zoals blijkt uit de lage gemiddelde score op het emotieonderdeel waren deze emoties niet duidelijk weergegeven op de foto’s.

De lage score bij de kindemotie van item 7 (Juf en jij zijn boos op elkaar) is te verklaren door de emotie die het jongetje op foto 1 laat zien. Dit zou een boze emotie moeten zijn maar wordt door de meeste kinderen herkend als verdrietig. De lage scores bij item 6 en 7 werden

51 met name veroorzaakt door de emoties van het kind op de foto’s. Dit zou verklaard kunnen worden door de emotieontwikkeling van de kinderen op de foto’s. Volgens Shields en Padawer (1983) moeten kinderen eerst de emoties herkennen en begrijpen, voordat ze deze goed kunnen uitdrukken. Mogelijk waren de kinderen op de foto’s nog niet goed in staat om de emoties goed weer te geven. Daarnaast laten de foto’s die voor item 7 gebruikt zijn een verschil zien tussen de versie voor jongens en de versie voor meisjes. De emotie van de jongen lijkt meer op verdrietig dan op boos. Dit zou kunnen komen doordat de emotieproductie van jongens zich minder snel ontwikkelt dan die van meisjes (Shortt et al, 1994).

Ondanks de vier items die iets lager scoren is te zien dat de scores van alle items niet ver uit elkaar liggen. Alle scores zijn hoger dan 1.0. Dit is mogelijk te verklaren door het scoringssysteem dat gebruikt is voor het interview. Er was een brede range aan antwoorden waar 1 punt voor werd gegeven. Wanneer kinderen slechts één element noemden van het totale antwoord kregen ze 1 punt. Ook wanneer ze bijna het complete antwoord gaven maar een detail misten kregen ze 1 punt. De range voor 0 of 2 punten was veel kleiner en meer afgebakend. Een item had dus meer kans om 1 punt te krijgen dan 0 of 2 punten.

Relatiedimensies en emotieherkenning

Er is onderzocht of de emoties die gezien worden op de foto’s overeenkomen met de relatiedimensie waaraan het item is gekoppeld. Zoals verwacht wordt bij de nabijheidsitems voornamelijk gekozen voor de nabijheidsemotie ‘blij’. Zowel bij item 2 (Je vertelt jouw juf dingen) als bij item 8 (Je vindt het leuk als juf een spelletje samen met jou doet) werd door de meerderheid de emotie blij herkend.

Bij de conflictemoties zijn er wisselende resultaten. Bij item 5 (Je krijgt wel eens straf) en item 7 (Juf en jij zijn boos op elkaar) wordt, zoals verwacht, door meer dan de helft van de kinderen een conflictemotie benoemd. Bij item 4 (Als juf zegt dat het niet mag, doe je het toch) heeft de meerderheid niet gekozen voor de emotie boos of verdrietig, maar voor de emotie blij. Tegen de verwachting in wordt bij geen van de afhankelijkheidsitems door de meerderheid gekozen voor de afhankelijkheidsemoties. Bij item 1 (Je vraagt of juf nog even komt kijken en helpen) en item 3 (Als je een werkje maakt, vraag je aan je juf of het wel goed is) werd vooral de emotie blij herkend. Bij item 6 (Je vindt het erg als juf een ander kindje aardiger vindt dan jou) zagen kinderen vooral de emotie boos.

De resultaten sluiten aan bij onderzoek naar de emotieherkenning van kinderen (Camras & Allison, 1985; Cheal & Rutherford, 2011). De emotie blij herkennen kinderen het eerst; deze

52 emotie sluit aan bij de nabijheidsdimensie. Dit kan verklaren waarom kinderen bij de nabijheidsdimensie de juiste emotie herkennen. Na blij herkennen kinderen verdrietig en boos, deze emoties sluiten aan bij de conflictdimensie. De wisselende resultaten bij de conflictdimensie zijn dus mogelijk te verklaren doordat deze emoties lastiger te herkennen zijn. De emotie bang is het lastigste te herkennen. Deze emotie sluit samen met de emotie verdrietig aan bij de dimensie afhankelijkheid. Beide emoties zijn lastiger te herkennen voor kinderen, wat mogelijk verklaart waarom slechts een minderheid voor deze emoties heeft gekozen.

Een andere mogelijke verklaring zou kunnen zijn dat de emoties op de foto’s niet goed weergegeven worden. Dit zou kunnen komen door de emotieontwikkeling van de kinderen die op de foto staan. Net als voor het herkennen van emoties geldt ook voor het uitbeelden van emoties een gradatie van moeilijkheid. De blije emotie is het makkelijkst voor kinderen om uit te beelden en de bange emotie is het moeilijkst (Shields & Padawer, 1983). Dit zou kunnen verklaren waarom de blije emotie beter wordt weergegeven dan de bange emotie.

Invloed voorkennis items op perceptie foto’s

Om te bepalen wat de invloed is van voorkennis over de iteminhoud op de perceptie van foto’s is onderzocht of er verschil in scores is tussen de groepen ‘interview-test’ (groep 1) en ‘test- interview’ (groep 2). Bij vijf items (1, 3, 4, 5 en 6) bleek de voorkennis over de iteminhoud een