• No results found

Toepassing van artikel 17 lid 3 sub a AVG

4. Bescherming van uitingen op grond van artikel 85 en 17 lid 3 sub a AVG

4.3 Toepassing van artikel 17 lid 3 sub a AVG

Artikel 17 lid 3 sub a AVG is een geharmoniseerde bepaling119 die voorziet in een

uitzondering op het recht op vergetelheid en zet het recht op verwijdering van een betrokkene opzij “voor zover de verwerking van persoonsgegevens nodig is voor het uitoefenen van het

112 HvJ EU 14 februari 2019, C–345/17, ECLI:EU:C:2019:122 (Buivids), r.o. 64; artikel 85 lid 2 AVG; Ausloos 2018, p.154.

113 Een foto op een social media platform kan in principe een journalistiek doel dienen, zie ook: OSCE Guidelines 2013, p. 142.

114 EDPS 2017, p. 9.

115 HvJ EU 13 mei 2014, C-131/12, ECLI:EU:C:2014:317 (Google Spain), r.o. 81en 85; HvJ EU 24 september 2019, C-136/17, ECLI:EU:C:2019:773 (GC e.a./CNIL), r.o. 53.

116 Zie ook: Dommering NJ 2019/434. p.7185. 117 Erdos, European Law Review 2015/40. 118 Hoboken, van e.a. 2019, p.36.

recht op vrijheid van meningsuiting en informatie”. Het HvJ heeft zich recentelijk

uitgesproken over de toepassing van artikel 17 lid 3 sub a AVG in GC e.a./CNIL. Hoewel de gestelde vragen nog beantwoord werden vanuit het gezichtspunt van de Privacyrichtlijn, heeft het HvJ bij de analyse ervan ook rekening gehouden met de AVG.120 Over artikel 17 lid 3 sub

a AVG overweegt het HvJ dat in dat artikel "expliciet het vereiste is neergelegd een afweging

te maken tussen de in de artikelen 7 en 8 Handvest neergelegde grondrechten op eerbiediging van het privéleven en op bescherming van persoonsgegevens enerzijds en het door artikel 11 van het Handvest gewaarborgde grondrecht op vrijheid van informatie anderzijds."121 Een

beperking op het recht op privacy en gegevensbescherming kan volgens het HvJ worden gesteld als die beperking met inachtneming van het evenredigheidsbeginsel noodzakelijk.122

Het HvJ oordeelt dus dat in artikel 17 lid 3 sub a AVG een belangenafweging besloten ligt. De beperking op het recht op privacy en gegevensbescherming door een verwerking van persoonsgegevens van de betrokkene moet noodzakelijk en evenredig zijn.

Het noodzakelijkheidsbeginsel is reeds genoemd in paragraaf 4.2.2. De verwerking van persoonsgegevens van een betrokkene en de weigering van een verwijderingsverzoek moet noodzakelijk zijn voor het doel van bescherming van het recht op vrijheid van meningsuiting.123 Als dit doel ook bereikt kan worden zonder de verwerking van

persoonsgegevens, bijvoorbeeld door middel van anonimiseren124 of als bij de beoordeling

van een verwijderingsverzoek blijkt dat de foto of video niet (langer) nodig is voor de uitoefening van het recht op vrijheid van meningsuiting, dan is de weigering van een verwijderingsverzoek niet noodzakelijk.125

Het evenredigheidsbeginsel houdt volgens vaste rechtspraak van het HvJ in dat een regeling geschikt moet zijn om de nagestreefde doelen te verwezenlijken en niet verder gaat dan wat daarvoor geschikt en noodzakelijk is.126 De aard van de gegevens en de impact van de

verwerking op het recht op privacy en gegevensbescherming van de betrokkene moet

120 HvJ EU 24 september 2019, C-136/17, ECLI:EU:C:2019:773 (GC e.a./CNIL), r.o. 33. 121 HvJ EU 24 september 2019, C-136/17, ECLI:EU:C:2019:773 (GC e.a./CNIL), r.o. 59.

122 HvJ EU 24 september 2019, C-136/17, ECLI:EU:C:2019:773 (GC e.a./CNIL), r.o. 58. De erkenning van het belang van het evenredigheidsbeginsel voor de toepassing van een uitzondering op het recht op vergetelheid is een verandering ten opzichte van de Privacyrichtlijn, zie: Dommering NJ 2019/434. p.7184.

123 HvJ EU 24 september 2019, C-136/17, ECLI:EU:C:2019:773 (GC e.a./CNIL), r.o. 66; EDPS 2019/5, p.11. 124 De AVG is niet van toepassing op anonieme gegevens, overweging 26. Dit zal in de praktijk echter lastig te effectueren zijn.

125 Ausloos 2018, p.212.

126 HvJ EU 8 april 2014, C-293/12 en C-594/12, ECLI:EU:C:2014:238 (Digital Rights Ireland) r.o. 46; EDPS 2019, p. 12-13.

opwegen tegen het belang dat het publiek heeft om over een foto of video te beschikken.127

Verder benoemt het HvJ in GC e.a./CNIL dat de rol die een betrokkene in het openbare leven speelt van belang kan zijn, aangezien een publicatie over een bekende persoon eerder een bijdrage levert aan het publieke debat.128

4.3.1 Toepassing op uitingen van gebruikers

Zoals uit paragraaf 4.2.2 en de aldaar genoemde rechtspraak van het EHRM volgt, genieten uitingen van gebruikers op een social media platform die een bijdrage leveren aan het publieke debat bescherming op grond van het recht op vrijheid van meningsuiting. Met inachtneming van de noodzakelijkheid en evenredigheid van de verwerking zou het recht op vrijheid van meningsuiting van de gebruiker van een social media platform de weigering van een verwijderingsverzoek op grond van artikel 17 lid 3 sub a AVG kunnen rechtvaardigen. 4.3.2 Toepassing op uitingen van social media platforms

Uit paragraaf 4.2.3 bleek dat de verwerkingen van social media platforms door het HvJ zijn uitgezonderd voor toepassing van de journalistieke exceptie. Echter, verwerkingen door een social media platform zouden wel bescherming kunnen genieten op grond van het recht op vrijheid van meningsuiting. De uitingsvrijheid van de gebruiker van een social media platform verschilt van de uitingsvrijheid van een social media platform.129 Een social media platform

uit zich, zoals blijkt uit paragraaf 3.1, door middel van de verwerking en bewerking van user- generated content, waarbij het social media platform zelf geen content aanbiedt.130 Een social

media platform doet dit om inkomsten te genereren en heeft dus een commercieel belang.131 In

principe verdienen commerciële uitingen enige mate van bescherming op grond van de rechtspraak van het EHRM, maar deze bescherming is minder dan de bescherming voor uitingen die een bijdrage leveren aan het publieke debat.132 De bescherming voor eigen

uitingen van een social media platform op grond van het recht op vrijheid van meningsuiting lijkt dus niet heel groot en zal waarschijnlijk slechts in bijzondere gevallen de weigering van een verwijderingsverzoek op grond van artikel 17 lid 3 sub a AVG kunnen rechtvaardigen.

127 HvJ EU 24 september 2019, C-136/17, ECLI:EU:C:2019:773 (GC e.a./CNIL), r.o. 66.

128 HvJ EU 24 september 2019, C-136/17, ECLI:EU:C:2019:773 (GC e.a./CNIL), r.o. 66; EHRM 24 juni 2004, ECLI:CE:ECHR:2004:0624JUD005932000 (Von Hannover/Duitsland), § 76.

129 Zie ook: EHRM 28 juni 2018, ECLI:CE:ECHR:2018:0628JUD006079810 (M.L. en W.W./Duitsland), § 97 . 130 EHRM 16 juni 2015, ECLI:CE:ECHR:2015:0616JUD006456909 (Delfi v. Estland), § 116.

131 Op grond van parallele toepassing op social media platforms, zie ook: HvJ EU 13 mei 2014, C-131/12, ECLI:EU:C:2014:317 (Google Spain), r.o. 81.

132 EHRM 30 januari 2018, ECLI:CE:ECHR:2018:0130JUD006931714 (Sekmadienis

4.4 Deelconclusie

Artikel 85 en 17 lid 3 sub a AVG dienen om het recht op privacy en gegevensbescherming in overeenstemming te brengen met het recht op vrijheid van meningsuiting. Verwerkingen van persoonsgegevens waar de journalistieke exceptie in artikel 85 AVG op van toepassing is, zijn uitgezonderd van bepaalde beginselen van de AVG. Gebruikers van een social media platform die met hun uitingen een bijdrage leveren aan het publieke debat zouden kunnen profiteren van de journalistieke exceptie, maar uitingen van een social media platform niet. Artikel 17 lid 3 sub a AVG zou door zowel de gebruiker van een social media platform als het social media platform zelf kunnen worden ingeroepen, echter verdienen uitingen van de gebruiker over het algemeen een hogere mate van bescherming dan de uitingen van een social media platform.