• No results found

Zoals aangekaart in Hoofdstuk 4 Hoe kan de web presentatie van fysieke musea worden geëvalueerd? wordt er voor dit onderzoek een beroep gedaan op de onderzoeksmethode Heuristic Evaluation: aan de hand van een criterialijst worden de testsubjecten beoordeeld. Fundament voor deze criterialijst is gevonden in de inzichten verzorgt door Hoofdstuk 2 en 3, en heeft geresulteerd in een lijst van kenmerken geleid door drie visies:

A. The Museum without Walls B. The Interactive Museum C. The Personalized Museum

Aangeduid met een Westerse alfabet letter nemen deze visies binnen de evaluatielijst de status aan van overkoepelende pijlers voor de onderliggende niveaus:

1. Stellingen 1.1. Kenmerken en 1.1.1. Evaluatiepunten

Zoals hierboven aangeduid omvat elke pijler drie onderliggende niveaus. Het direct

onderliggende niveau wordt aangeduid met een singular cijfer (1; 2; 3; etc.) en neemt de vorm aan van een stelling. Na elke stelling volgt een niveau aan punten, die weer kenmerkschetsend van aard zijn. Dit niveau valt te herkennen aan zijn paragraaf indeling (1.1; 1.2; 1.3; etc.). Elk kenmerk snijdt één bepaald element van de bovenliggende stelling aan. Het laatste niveau, te herkennen aan de subparagraaf notatiewijze (1.1.1; 1.1.2; 1.1.3; etc.), bevat gepragmatiseerde evaluatiepunten. De formulering van de afzonderlijke aspecten vindt zijn inspiratie uit de gevonden literatuur, de geobserveerde praktijk en de websites horende bij de Museums and the Web community. Van deze laatste zijn de nominaties en de toelichtingen op de winnaar

verklaringen voor de Best of the Web awards, gedurende de periode 2009 tot en met 2013, erbij genomen en bestudeerd. Uiteindelijk resulterend in een lijst met 70 variabelen met

evaluatiewaarden en bijkomend 12 buffervariabelen. De complete lijst, met alle vier evaluatieniveaus, kan in Bijlage VI van dit rapport worden gevonden.

Het verdere vervolg van dit hoofdstuk zal ingaan op de evaluatielijst, en de gehanteerde stellingen, kenmerken en evaluatiepunten toelichten. Ook de indeling van deze toelichting zal zijn basis vinden in de onderzoekspijlers.

Stichting Museumregister Nederland (z.j.) heeft de Engelstalige definitie voor het begrip museum vertaald naar de volgende:

“Een museum is een permanente instelling, niet gericht op het behalen van winst,

toegankelijk voor publiek, die ten dienste staat van de samenleving en haar ontwikkeling. Een museum verwerft, behoudt, onderzoekt, presenteert, documenteert en geeft

bekendheid aan de materiële en immateriële getuigenissen van de mens en zijn omgeving, voor doeleinden van studie, educatie en genoegen”.

The Museum without Walls

Zoals af te lezen aan de titel van dit element is er voor de eerste visie de ideologie van Malraux als beginpunt genomen. In zijn werk Le musée imaginaire beschrijft hij diverse aspecten waarbij het museum onze kijk op objecten en uiteindelijk ons cultuur sterk heeft beïnvloed. Zo

verandert de natuur van het object zodra dit als een museumobject wordt beschouwd: “The object has been enshrined” (Cameron, 1971).

Waar Malraux (1978) zich met name uitspreekt over de bevrijding van de museumcontent van de invloeden van de museumorganisatie, richt dit onderzoek zich meer op de relatie tussen de techniek en het museumaanbod: resulterend in de bevrijding van het museum van zijn fysieke beperkingen. In dit segment wordt enkele aspecten van de eerderverklaarde VM kenmerken ‘Vrij content en content contributie’ en ‘Pro user experience’ onderzocht: met behulp van twee stellingen is de praktijk, in het kader van museumbevrijding, blootgelegd.

Het VM is een verzamelpunt van tangible en intangible erfgoed en kennis

Met de eerste stelling ‘Het VM is een verzamelpunt van tangible en intangible erfgoed en

kennis’ is er gekeken naar de kwantiteit en kwaliteit van het museum op het internet. Via het

eerste (stellings)kenmerk ‘Alle beschikbare content is in het VM opgenomen’ is er onder andere gekeken naar de volledigheid van de online museumcontent, zowel uit eigen huis als van

derden.

Zonder de fysieke beperkingen is het voor het museum op het internet mogelijk om zijn gehele collectie aan te bieden: zo is er geen sprake van ruimtegebrek (Ridge, 2014) en is het voor de online bezoeker mogelijk om weggeborgen museumobjecten te bestuderen. Het VM biedt hierdoor niet alleen de mogelijkheid aan om toegang te krijgen tot objecten die momenteel niet wordt tentoongesteld, maar ook tot objecten die doorgaans helemaal niet worden

tentoongesteld, zoals fragiele werken (Oomen,2014). Tot een zeker niveau pakt deze werkwijze de ‘kenniskloof’ kwestie, ontstaan door de fysieke beperkingen van het museum, aan. Om het effect van de kenniskloof verder te beperken, betaamt het museum zichzelf ook op een ander niveau open te stellen.

Door het ontwerp van het internet dient het museum zich ervan bewust te zijn dat, bij het toetreden, het automatisch de status van ‘citizen of a global information network’ (Stein, 2012) aanneemt. Op het internet is het museum niet de enige vindbare bron: integendeel zelfs, de gebruiker kan diverse kanalen aanwenden om zijn informatiebehoefte te bevredigen. Alhoewel het hierbij tegen de principes/het advies van de voorzitter van het ICOM Ethics Committee (Lewis, 2004) ingaat, wilt dit onderzoek ook kijken naar de eventuele insluiting van

“consumenten informatiebronnen”, zoals persoonlijke blogs en Wikipedia (Stein, 2012). Din (2007) spreekt dan ook over een ‘proactive association’ met andere internetbronnen als vereiste voor een effectieve internet aanwezigheid. Zowel Macdonald (2010) als Stein (2012) erkennen dat het museum niet altijd de beste informatiebron is: geen enkele museum beschikt over de volledige waarheid. Terwijl dit aspect, het bewaken en vervaardigen van kennis, wel een onderdeel is van het museumdoel (Stein, 2012). Hierom zullen verwijzingen naar andere

relevant informatiemateriaal niet alleen bijdragen aan de kwaliteit van de content (accuratie, betrouwbaarheid en waarde (Zeinstra, 2012)), maar ook die van het museum: volledigheid en bruikbaarheid van de content zijn tenslotte belangrijk voor de virtuele bezoeker (Pallas, 2008). Door de gekoppelde natuur van het internet stelt Byrd Philips (2014) vast dat alle organisaties die zich op het internet presenteren, zich open en transparant dienen op te stellen. In hetzelfde betoog betuigt zij dat ‘transparantie’ een regel dient te zijn en niet een uitzondering. Hierbij gaat het onder andere om de toegankelijkheid tot de interne museumkennis, zoals de resultaten van een studie (Hooper-Greenhill, 1994). Musea hebben een sociale verplichting om zich open op te

Literatuurlijst

104

van 120

stellen, de toegankelijkheid uit te breiden en bij te dragen aan de bredere conversaties (Byrd Philips, 2014). Philips (2013) gaat zelfs zover met “Successful museums of the future will be those that work alongside and engage online communities”. Het museum en andere organisaties dienen naar een ‘open authority’ toe te werken: een balans opzoeken tussen de Tempel en Bazaar opstelling (Byrd Philips, 2014).

Het tweede kenmerk dat onder deze eerste stelling valt, luidt: ‘Intangible erfgoed is opgenomen in het VM’ en gaat in op het onstoffelijke erfgoed. Volgens de voormalige voorzitter van ICOM Ethics Committee is het de verantwoordelijkheid van het museum om voor het erfgoed van de wereld te zorgen en dit uit te leggen aan het publiek. Hierbij neemt het erfgoed niet alleen een stoffelijke vorm aan, maar kan dit ook immaterieel van aard zijn: intangible. Het materiële en immateriële vormen samen het wereldgeheugen en hebben (hierom) ook invloed op de

culturele identiteit van de wereldburger (Lewis, 2004). Animo voor de bewaring van intangible heritage bestaat al lang (Kurin, 2004), maar in de praktijk bleef het bij de bewaring en

bescherming van het tastbare en raakt deze behoefte in de vergetelheid (Baghli, 2004). Met de ‘Convention for the Safeguarding of the Intangible Cultural Heritage’ in 2003 werd deze wens in de schijnwerpers gezet. Voor deze conventie is de definitie (UNESCO, 2003) voor ‘intangible heritage’ neergezet als:

“the practices, representations, expression, knowledge, skills – as well as the instruments, objects, artefacts and cultural spaces associated therewith – that

communities, groups and, in some cases, individuals recognize as part of their cultural heritage.”

Het gaat hierbij dus om kennis en vaardigheden die van generatie op generatie worden overgedragen, die zonder conservering dreigen te verdwijnen. Door de techniek, en dan met name het internet, is het voor het museum, niet alleen eenvoudiger geworden om deze vorm van erfgoed te bewaren en beschikbaar te stellen, maar is het bereik ook groter. Meer mensen, van verschillende bevolkingsgroepen, hebben dan toegang tot deze kennis en vaardigheden, wat dan kan leiden tot een beter begrip/verstandhouding van het immateriële erfgoed, beter

interculturele dialoog en respect. Bij de term ‘intangible heritage’ wordt er wel opgemerkt dat deze geen statische categorie is: deze kan veranderingen zien/ondergaan en kan nieuwe vormen omvatten (Nationale UNESCO Commissie, 2013). UNESCO (2003) heeft hierom dit ingedeeld naar vijf domeinen:

1. “Oral traditions and expressions; 2. Performing arts;

3. Social practices, rituals and festive events;

4. Knowledge and practices concerning nature and the universe; 5. Traditional craftsmanship.”

Voor dit tweede kenmerk wordt er in het uitvoerende deel met name uitgekeken naar de opname van het eerste domein ‘Oral traditions and expressions’ en tot een zekere mate, onder andere bewoording, ook het vijfde domein ‘Traditional craftsmanship’.

Ook al valt het volgende aspect niet formeel onder het begrip ‘intangible heritage’: is er wel sprake van enige overlapping met de term ‘aura’. Beiden hebben geen tastbare vorm, maar relaties met het tastbare kunnen wel worden gevonden. In zijn werk ‘The Work of Art in the Age of Mechanical Reproduction’ introduceert Walter Benjamin (1935) de term ‘aura’ als datgene

wat verloren gaat bij het digitaliseren: het (gereproduceerde) object wordt uit zijn historische, culturele en/of persoonlijke context(en) (domain van gebruik) gehaald (MacIntyre, 2004) en deze context(en) zijn wel nodig voor de interpretatie van het erfgoed en zijn achtergrond. In hetzelfde werk specificeert Benjamin (1935) vooral het verlies van authenticiteit. Deze laatste kan worden ingedeeld naar vier componenten (Munjeri, 2004):

V1. Authenticity in materials; V2. Authenticity in workmanship; V3. Authenticity in design;

V4. Authenticity in setting.

Om dezelfde redenen als bij de opname van het intangible heritage is de “opname” van de aura ook nodig. De Mixed Reality (MR) techniek kan voor beide vormen uitkomst bieden (MacIntyre, 2004).

Het VM is efficiënt, open en toegankelijk

De tweede stelling binnen deze visie luidt: ‘Het VM is efficiënt, open en toegankelijk’. Binnen deze stelling komt het usability-aspect van dit onderzoek ter sprake. In dit deel van het

onderzoek wordt er gekeken naar de (algemene) toegankelijkheid van de website via diverse apparaten, voor het buitenlandse publiek en de mate waarop techniek is toegepast ten voordele van de content en de gebruikerservaring (user experience).

Zoals hiervoor gemeld wordt er voor het eerste kenmerk van deze stelling ‘Het VM is altijd

toegankelijk’ gekeken naar de toegankelijkheid van de website via de verschillende media

apparaten. Waar men vroeger enkel via de computer verbonden kon worden met het internet, beschikt de internetgebruiker anno 2016 over veel meer keuze. Zo kan deze gebruiker naast de computer ook via de tablet en smartphone verbinding maken met het internet. Dit landschap verandert in een zodanige mate dat de tablet en smartphone een steeds meer prominentere rol inneemt in het leven van de consument: zo is er al een aantal jaren een terugval in computer verkoop merkbaar ( en zijn er meer mobiele gebruikers dan desktop gebruikers (Ketterij, 16 april 2016)

Net als bij de computer zijn er ook bij deze apparaatsoorten diverse varianten in te vinden. Zo ondergaat het landschap van de smartphone vele veranderingen: jaarlijks verschijnen er tientallen nieuwe modellen op de markt, allen met nieuwe innovatieve vernuftigheden en andere technische specificaties. Moderne websites dienen hierom zichzelf flexibel op te stellen ten opzichte van deze ontwikkelingen, zowel aangaande de hardware als ten opzichte van de software (Pallas, 2008). Op het gebied van hardware wordt er onderzocht naar de mate van toegankelijkheid van de website via de verschillende apparaten. Zo kan er worden gedacht aan de verschillende formaten van de apparaten en de bedieningswijze. Uit het vooronderzoek is het gebleken dat niet alle apparaten over hetzelfde softwarepakket beschikken: voor de ultieme gebruikservaring van de website voor het Gemeentemuseum Helmond is de beschikking van de software Microsoft Silverlight noodzakelijk gebleken. En dan is er nog de kwestie rondom de MR techniek, en dan met name de VR techniek. Steeds meer krijgt dit aspect van de techniek meer aandacht: Bridget Carey van CNET (2016) gaat zelfs zover door te melden dat 2016 HET jaar is voor Virtual Reality. Eén van de ontwikkelingen die heeft geleid tot deze uitspraak is de

Literatuurlijst

106

van 120

producten. Ook Osborne (2016) ervaarde deze versterkte focus tijdens de 2016 techbeurs CES (Consumer Electronics Show) in Las Vegas.

Vanwege dit onderzoeksaspect zijn de websites van de testinstellingen onderzocht via drie verschillende apparaten:

- De laptop. Hoofdzakelijk zijn de websites bestudeerd via een ACER V5-573G-

7450121TAII. Deze opereert op een Windows 8.1 64-bits besturingssysteem met een resolutie van 1920x1080.

- De tablet. In een minder aandachtige mate wordt er via een iPad 4, werkende op IOS 8.4 met de resoluties 2048x1536, gekeken naar de websites

- De smartphone. Ook via een iPhone 5, werkende op IOS 9.2 met de resoluties 1136x640, wordt er in een minder aandachtige mate gekeken naar de websites.

Voor het tweede (stellings)kenmerk ‘Het VM stelt zich open voor de multiculturele

samenleving’ is er gekeken naar de toegankelijkheid van de website voor anderstaligen. Zoals

later in dit hoofdstuk terugkomend, is het museumpubliek niet homogeen. Zo ook de

Nederlandse bevolking: in januari 2016 heeft het Centraal Bureau voor de Statistiek gemeten dat de Nederlandse bevolking voor 22% allochtoon is (CBS, 2016). Hierdoor hoeft de primaire, en misschien nog enige, taal van het museumbezoekende publiek niet per se de Nederlandse taal te zijn. Het museumbezoekende publiek hoeft ook niet per van eigen bodem afkomstig te zijn. In zijn 2014 jaarverslag heeft het Van Gogh Museum (2014) bijvoorbeeld aangegeven dat de meeste bezoekers afkomstig zijn uit Nederland, maar verhoudingswijze gezien vormt deze slechts een fractie van het totaal. Volgens deze data is het Nederlandse aandeel slechts 17%, hiermee kenbaar makend dat 83% van het totaal aan fysieke museumbezoekers van het

buitenland afkomstig is. Ook uit de data rondom de online tickets valt duidelijk op te maken dat het anderstalige publiek een belangrijke groep vormt voor het Van Gogh Museum: 73,7% van het totaal online ticket verkoop gebeurt in het Engels. In een minder sterke mate valt ook uit het 2015 jaarverslag van het Rijksmuseum op te maken dat het buitenlands aandeel een beduidend deel vormt van het totaal websitebezoek: 32,1%.

Voor een betere opname van informatie en tevens de belevenis van het museum en zijn content, valt het zeer aan te raden om de museumcontent ook in andere talen aan te bieden: ideaal zou dan zijn om de content in eigen taal te kunnen raadplegen, maar in deze tijd en eeuw is deze wens nog waarschijnlijk te hoog gegrepen, alhoewel Google wel grote vooruitgangen heeft geboekt op het gebied van machine vertalingen. Als streven voor musea kan er dan wel worden neergezet om zoveel mogelijk van het internetpubliek te bereiken door de content in de online meest gebruikte talen toegankelijk te stellen. Volgens Miniwatts Marketing Group (2016) bestaat de top 10 uit de volgende talen: Engels, Chinees, Spaans, Arabisch, Portugees, Japans, Russisch, Maleis, Frans en Duits. Voorgaande talen kunnen dan worden neergezet als streven, maar gezien de indeling van de onderzoeksgroep wordt de drempel voor het uitvoerende aspect gezet op de toegankelijkheid van de website in de Engelse taal.

Voor het derde (stellings)kenmerk ‘De VM content is efficiënt toegankelijk’. Waar de andere kenmerken ingingen op het technische en demografische aspect van toegankelijkheid, gaat dit kenmerk in op de doelmatigheid van de content toegankelijkheid: oftewel in hoeverre wordt de techniek, ten bate, van het museum en zijn content en zijn gebruikers/bezoekers toegepast.

Één van de aspecten wat voor dit kenmerk wordt onderzocht zijn de verschillende niveaus van ‘adaptive experience’. Verschillende invullingen kunnen worden gevonden voor deze term. Voor dit deel van het onderzoek is er inspiratie gehaald uit de invulling van Xu et.al. (2012) voor de term ‘adaptive experience’: “the digital contents react depending on the artwork and the user’s engagement/attention state” (Xu, 2012). Onder het mom van ‘adaptive experience’ wordt er voor dit deel van het onderzoek gekeken naar de mate van efficiënte exploitatie van de techniek. Zoals gebleken uit het vooronderzoek onderscheiden vele museumwebsites zich nauwelijks van een brochure die online is gezet: kansen, mogelijk gemaakt door de techniek, worden onbenut gebleven en zij blijven hierdoor statisch.

Voor het uitvoerende deel is er gekeken naar drie niveaus: VM-niveau, collectie niveau en objectniveau. Een museum hoeft niet per se te draaien om een collectie: het museum zelf kan datgene zijn wat van culturele waarde is. Een fotoreportage hiervan zal de lading niet in zijn volledigheid kunnen dekken. Een voorbeeld van een geschikte toepassing van de techniek op VM-niveau kan worden gevonden in de website van het Anne Frank Huis, in het onderdeel ‘Het Achterhuis Online’.

Ook op collectie niveau is het uitspraak ‘one size fits all’ niet van toepassing. Zoals Malraux (1947) in zijn werk heeft beaamd, kan de gebruiker/bezoeker zijn gevoel van dimensies verliezen: in een catalogus weergave worden de surrogaten tenslotte in dezelfde formaten weergegeven. De digitale museumbezoeker krijgt dan het gevoel van de ware dimensies niet over.

Het presenteren van de collectie in verschillende weergaves zorgt ervoor dat de collectie een stem krijgt; het bevordert de interactie met de raadplegers en beïnvloedt tevens de ervaring van de collectie. Hierom wordt er voor dit niveau ook gekeken naar de aanwezigheid van andere presentatiewijzes dan die van de catalogusweergave.

Als laatste niveau voor dit aspect wordt die van het object ook bekeken. Hierbij wordt er gekeken naar de toepassing van de techniek bij de vertolking van het object en zijn boodschap naar de online bezoeker. Houd het museum vast aan zijn aanbod aan statische 2D surrogaten of maakt dit efficiënt gebruik van de verschillende technische mogelijkheden, zoals bij ‘The Virtual Museum of Iraq’. Dit virtueel museum biedt naast tweedimensionale afbeeldingen ook

animaties aan die bijvoorbeeld de gebruikswijze van het voorwerp afgebeeld. Zoals te zien aan de afbeeldingen hieronder.

In de context van de toepassing van de techniek op objectniveau wordt er ook gekeken naar de beschikbare hulpmiddelen die de gebruiker ondersteunt bij het innemen van het erfgoedobject en zijn boodschap, zo kan er worden gedacht aan de zoomfunctionaliteit.

Het volgende aspect gaat in op een kwestie wat Malraux in zijn 1947 werk heeft aangekaart over de verschillende aspecten waar het museum invloed op heeft uitgeoefend: op diverse manieren heeft het museum bepaald hoe het erfgoed aan de bezoeker wordt voorgeschoteld. Dit punt kan vanuit diverse kanten worden benaderd, maar voor dit specifieke aspect van het onderzoek wordt er ingegaan op de toegangsverschaffing tot het erfgoed en dan met name de routebepaling. Dankzij de techniek kan deze werkwijze worden losgelaten, of in minder sterke mate toepassen, en is ‘free-choice learning’ voor de bezoeker mogelijk. Het is voor de bezoeker mogelijk om tussen “several learning options, in a variety of spaces, and finally, to choose a specific option, theme, or space for learning.” (Yang, 2015). Voor dit onderzoek wordt er

Literatuurlijst

108

van 120

gekeken naar de aanwezigheid van een variatie aan ‘ingangen’: beschikt de bezoeker slechts over een beperkt aantal ingangen of beschikt hij uit een ruim aanbod? Verder bordurend op

GERELATEERDE DOCUMENTEN