• No results found

4 Modellering van het systeem

5.6 Toekomstige ontwikkelingen

In deze paragraaf worden twee vragen beantwoord die betrekking hebben op mogelijke toekomstige ontwikkelingen in de belangenbehartiging en de kennisin- frastructuur bij of binnen verschillende scenario's. Voor een weergave van die scenario's verwijzen wij naar hoofdstuk 6.

Allereerst is nagegaan of de respondenten de assen van de scenario's on- derschrijven. Vervolgens is nagegaan hoe zij de toekomstontwikkelingen binnen de verschillende scenario's zien. Bij het schetsen van de toekomstige ontwikke- lingen in de landbouw valt op dat de respondenten teruggrijpen op sturing vanuit verschillende domeinen (overheid, markt en maatschappelijke organisaties), waarbij de respondenten veelal een mix voorstaan van de drie domeinen in de toekomst, en waarbij die mix qua voorgestane vorm kan verschillen.

Daarnaast maken de respondenten onderscheid in schaalniveaus waarop zij de ontwikkelingen betrekken. Dat varieert van het individuele schaalniveau van de agrarische ondernemer tot de wereldhandel. Veelal refereren de responden- ten aan een verdergaande regionalisering en/of internationalisering als de twee mogelijke toekomstrichtingen voor de Nederlandse landbouw. Dit geeft aan dat de respondenten de assen van de scenario's onderkennen: de sturingsas (meer of minder overheid) en de as van dynamiek versus conservering.

86

Er doen zich volgens de respondenten twee dominante verschillende ontwik- kelingen in de toekomst voor: naar grootschaligheid en ketenintegratie en naar verbrede landbouw.

Naar grootschaligheid en ketenintegratie

Rabbinge stelt zich de vraag waar de nieuwe agribusinessparken moeten ko- men. Concentratie van nieuwe technische vormen van landbouw op bedrijventer- reinen of in de haven? Ook Meijer geeft aan dat concentratie van bijvoorbeeld de toeleverende industrie in de haven naast efficiëntiewinst vooral ook ruimtewinst voor de rest van Nederland kan betekenen. Rabbinge stelt ook dat de landbouw in dit opzicht weer op de planologische kaart gezet moet worden. Landbouw lijkt nu sluitpost van de ruimtelijke ordening te zijn of de verdediging van oude be- langen. Rabbinge vindt ook dat de ruimtelijke ordening te veel wordt aangepast aan de bedrijfsvoering, in plaats van de bedrijfsvoering aan de ruimtelijke orde- ning. Voor de grondgebonden landbouw vindt Rabbinge het landinrichtingsin- strument het meest geschikt en voor de niet-grondgebonden landbouw kan gebiedsontwikkeling worden ingezet. Er dienen daarbij wel vereveningsconstruc- ties te worden ingevoerd omdat anders de nadelen bij de individuele onderne- mer komen te liggen: bijvoorbeeld het betalen van een hogere OZB-belasting omdat een ondernemer zich vestigt op een bedrijventerrein en daarmee als in- dustrie wordt aangemerkt.

Naar een verbrede, regionale landbouw

Vraag is hoe de verbrede landbouw in ons land zich gaat ontwikkelen, mede in connotatie met regionale economie. Verbrede landbouw moet veel meer in de context van de regio worden gezien. De EU geeft hier ook duidelijke impulsen aan via LEADER, Life en POP. De inkomensondersteuning wordt steeds meer gekoppeld aan verlenen van maatschappelijke diensten. In Brussel gaat de trend heel duidelijk van gemeenschappelijk landbouwbeleid naar gemeenschappelijk plattelandsbeleid. Dat biedt zeker kansen voor de grondgebonden landbouw in ons land. Het inzetten op de duurzaamheidsagenda in de volle breedte, dus of het nu gaat om gangbare landbouw of om verbrede landbouw (Maat).

Belangenbehartiging

De agrarische belangenorganisaties zijn volgens sommige respondenten vooral gericht op de achterblijvers en niet op de voorlopers. Rabbinge vindt het een nobel streven dat de agrarische organisaties meer gericht willen zijn op de voor- lopers. Hij vindt het goed dat zij niet meer alleen willen pleiten voor de belangen

87 van de achterblijvers, maar hij stelt hierbij tegelijk kanttekeningen dat zij daarin

niet te ver kunnen doorschieten omdat zij dan de achterblijvers of middenmo- tors kwijt raken. Vervreemding van de achterban kan in het meest extreme ge- val betekenen dat de belangenorganisatie uit elkaar valt. Het PBO-model wordt bij elke discussie erover aan de poten van het systeem gezaagd (Bukman): aan- vankelijk minder taken, dan samenwerken en dan fuseren of opheffen. Dedis- cussie over de PBO-structuur en de productschappen wordt zowel vanuit ondernemers als vanuit de politiek ingezet (vooral D'66, VVD en PVV willen pro- ductschappen afschaffen).

Meijer geeft aan dat er ontwikkelingen zijn in de richting van één product- schap, waarbij de gemeenschappelijke taken samen worden ondernomen. Maar de culturen, achterbannen en markten verschillen nog te veel voor een totale samenvoeging van de productschappen als vertegenwoordigers van alle secto- ren (Schelhaas en Meijer). Daarnaast wordt de invloed van externe partijen op de landbouw steeds groter: maatschappelijke organisaties en de politiek (denk aan de Partij voor de Dieren) zullen als vertegenwoordigers van consumenten of burgers steeds meer eisen stellen aan de toelevering aan de landbouw, de landbouw zelf en de verwerking van de landbouwproducten.

Kennis

Rabbinge bejubelt evenals de meeste andere respondenten het Nederlandse kennissysteem. Zijn stelling is dat Nederland, ondanks alle recente ontwikkelin- gen, toch haar positie in de wereldtop weet te handhaven. Volgens Rabbinge is dit te danken aan het coöperatief ondernemen en aan de overheid die de agrari- sche sector hiertoe in staat stelt, bijvoorbeeld door nog steeds geld in de ken- nisinfrastructuur te steken. Joustra stelt in dit opzicht dat naar de toekomst toe kennisbundeling als middel gezien moet worden, en niet als doel op zich. Bunde- ling vergroot vaak de invloed, maar het moet geen grootste gemene deler wor- den. Er moet ruimte blijven voor dwarsdenkers en in die zin sluit Joustra zich bij Van der Ploeg en Kooij aan. Braks ziet constructies als Brainport Eindhoven als ideaal en niet de Greenports als het gaat om kennisontwikkeling. Hij spreekt zorgen uit over particuliere geldstromen in verband met onafhankelijkheid van onderzoekers. Laan vindt dat Wageningen UR moet inspelen op lifecycle assess- ments, dus de hele ketenbenadering zichtbaar maken. Laan vraagt meer vraag- gericht werken: aansluiten met producten bij de afnemers.

Ontwikkelingen binnen de scenario's

Meester geeft aan dat de ontwikkelingsrichting voor de belangenbehartiging en voor het kennissysteem in de door ons geschetste scenario's in elk kwadrant

88

anders zal zijn, maar de overeenkomst is dat elk scenario tendensen tot verza- kelijking vertoont. Voor de toekomst gelooft hij niet (alleen) in concurrentie op kostprijs, maar vooral in specifieke producten of specifieke manieren van pro- duceren. We moeten vooral goed de ontwikkelingen in het buitenland blijven vol- gen, qua markten en qua regelgeving. Meester verwacht dat het aantal agrarische producenten afneemt en zij bovendien nog commerciëler zullen wor- den.

De Nederlandse landbouw moet zich volgens veel respondenten blijven in- stellen op globalisering, internationalisering en verstedelijking. Braks is van me- ning dat de minister van EZ op termijn de minister van Landbouw zou kunnen worden. Meijer sluit zich daarbij aan en stelt dat de meeste innovatie bij EZ van- daan komt. Met Rabbinge denkt Schelhaas dat de voedselcrisis over drie jaar over is (productie kan nog aanzienlijk omhoog) en dus niet leidt tot noodzaak van extra overheidsbemoeienis. Schelhaas verwacht weer een structurele ten- dens tot overproductie. Laan verwacht dat private partijen ook in de toekomst zekerheden zelf veilig willen stellen middels contracten en certificering en het instellen van toezichthouders.

Veel respondenten verwachten voor de toekomst meer publiek-private sa- menwerking in de financiering en aansturing van het onderzoek, waarbij wellicht de rollen van productschappen aan herwaardering toe zijn (Schelhaas, Meijer, Maat). Schelhaas en Rabbinge juichen publiek-private samenwerking ook toe om niet te maken te krijgen met politici die het volledig voor het zeggen hebben (Schelhaas, Rabbinge). Zij zien het primaat van de politiek in de onderzoeksaan- sturing en -financiering niet zitten.

Kennissysteem

Agrariërs worden volgens veel respondenten in de toekomst nog meer 'electro- nic farmers' die zelf hun kennis vergaren. Daarmee zal zich krimp en opschaling in het kennissysteem voordoen. Zowel in de belangenbehartiging als in het ken- nissysteem verwacht Meester meer Europese samenwerking. Boeren worden steeds meer spelers in internationale (kennis)netwerken.

De overheid zal nog verder teruggetreden zijn en meer aan de markt en ngo's overlaten. Ngo's zullen via acties in de keten en met ondersteuning van de mediacratie nog meer invloed verkrijgen. De agrarische sector zal zich in al dat geweld wel degelijk staande weten te houden volgens Meester, omdat ze over voldoende flexibiliteit en slagkracht bezit. Joustra ziet dat de markt eerder voorwaarden stelt dan de overheid. De overheid vult eerder minimumconcepten in dan dat zij concreet invulling geeft aan de waardevermeerdering.

89 1. een geïntegreerde blik op de food systems, dat wil zeggen gericht op a)

productie, b) verwerking en bewerking, c) distributie en logistiek en d) retail- handel. Op deze losse componenten ontstaat een soort zandlopermodel, waarbij een oligopolie of zelfs een monopolie in sommige van deze compo- nenten dreigt te ontstaan. Wanneer de componenten goed verbonden blij- ven, blijven zij ook afhankelijk van elkaar;

2. het doorzetten van de internationalisering, niet alleen binnen Europa maar ook de opkomst van nieuwe sterke landen als China, India, Brazilië, Rusland en Zuid-Afrika. Dat dient de landbouw als kans te zien en niet als bedreiging; 3. samenhang tussen landelijk gebied en verstedelijking: dat betekent dat me-

tropolitane landbouw mogelijk moet zijn;

4. ontwikkelingsgericht beleid nodig in plaats van restrictief beleid.

Volgens Van der Ploeg is Wageningen UR gericht op de scenario's waarin conservering vooropstaat, hetzij via publieke sturing, hetzij door sturing uit be- drijfsleven en ngo's. Scenario's met een meer ontwikkelend karakter worden (nog) niet vanuit institutionele mechanismen van Wageningen UR ondersteund. Volgens Van der Ploeg is er een momenteel een enorme zelfgenoegzaamheid bij het agrarische bedrijfsleven, terwijl zij op duurzaamheid niet hoog scoren. Van der Ploeg vindt het zelfreinigend vermogen, het zelfherstellend vermogen in de sector gering. Taboevorming treedt niet op bij individuele ondernemers, maar bij instituties. Hij ziet geen mogelijkheden tot maatwerk richting individuele on- dernemers, alles moet generiek gelden. Volgens Van der Ploeg moet dat in de toekomst doorbroken worden, maar dan moet men het bestuurstechnisch ook willen ontwikkelen.

Tot slot

Kooij brengt evenals Van der Ploeg naar voren dat het niet goed is om in te zet- ten op één oplossing voor de toekomst, maar dat het beter is om meerdere va- rianten (zowel qua scenario's als qua visies) naast elkaar te hebben, zodat er spreiding is om op de toekomst in te kunnen spelen. Als de context verandert, verandert het perspectief en daarmee ook de oplossingen.

90

De conclusie is dat de discussies over de toekomstige ontwikkelingen van de landbouw be- trekking hebben op de wijze van sturing vanuit drie domeinen (overheid, markt en civil socie- ty) en op het schaalniveau van de landbouw: regionalisering of internationalisering en globalisering.

Ketenafhankelijkheid, opkomst van nieuwe sterke landen, verstedelijking en nieuwe waar- den zijn terug te voeren op de assen van conserveren en ontwikkelen.

Zowel omtrent grootschaligheid en verdere ketenintegratie (gebiedsontwikkeling) als voor een verdere verbreding van de landbouw (landinrichting nieuwe stijl) wordt de ruimtelijke or- dening gemist. Een verbrede c.q. regionale landbouw ondervindt nog steun vanuit de EU, rijk, provincies en gemeenten, maar is dat na 2013 ook nog het geval? Gaan we naar een ge- meenschappelijk plattelandsbeleid, analoog aan een gemeenschappelijk landbouwbeleid?

De verzakelijking die onder agrarische ondernemers optreedt, zal ook overslaan op de landbouworganisaties. Bij het kennissysteem doen zich twee ontwikkelingen voor: het kennis- systeem begeeft zich enerzijds meer richting het individuele niveau van de agrarische onder- nemer en anderzijds meer op het schaalniveau van internationale samenwerking.

91

6

Toekomstverkenning: onzekerheden en

scenario's

6.1 Inleiding

Dit hoofdstuk geeft een schets van mogelijke scenario's voor de toekomst. Eerst wordt in 6.2 een kort overzicht gegeven van een aantal onzekerheden; de functie ervan is om even stil te staan bij wat er mogelijk zou kunnen zijn. Het zijn zeker geen voorspellingen. Paragraaf 6.3 benoemt kort enkele drijvende krach- ten voor de ontwikkeling van de Landbouw en presenteert hierbij aan de hand van een schema een viertal scenario's. De vier scenario's houden duidelijk te onderscheiden consequenties in voor de belangenbehartiging en voor het ken- nissysteem. Deze consequenties worden beschreven. Het onderzoek is in de loop van 2008 uitgevoerd, op een moment dat de forse prijsstijgingen van 2008 wel tot stilstand waren gebracht maar nog voordat de volle omvang van de in september uitgebroken kredietcrisis voor economie duidelijk waren. In pa- ragraaf 6.4 gaat het om de vraag welke opties zijn er voor de Nederlandse Landbouw, waar kan energie op worden gezet in de belangenbehartiging en vanuit het kennissysteem.

6.2 Onzekerheden

De samenleving en de Landbouw staan voor onvoorziene veranderingen. In die zin zijn er tal van onzekerheden over ontwikkelingen en incidentele situaties. En- kele voorbeelden, die zijn genoemd in discussies in het projectteam en die ver- band houden met actuele internationale ontwikkelingen, zijn:

- Macro-economisch

valt de leidende rol van de VS in de wereldeconomie weg en neemt China deze over (met andere opkomende landen, zoals Brazilië en India en moge- lijk ook Rusland)?

- Handelspolitiek

gaat de liberalisering van de wereldhandel door (waarvan de VS lange tijd de motor was) of gaan (mede) door de huidige schaarste en hoge prijzen, res- pectievelijk teruglopende economie nieuwe beschermingsmechanismen gel- den (in dit geval voor de binnenlandse consument)?

92

- Europa

blijft de EU voortgaan in de integratie, met een verdergaande afstemming van beleid in 'Brussel' of gaat de EU een proces in met groepen landen met verschillende snelheden wat betreft de samenwerking en een (gedeeltelijke) renationalisatie;

- Landbouwstructuur

gaan multinationals (bijvoorbeeld chemische bedrijven, machinebouw) de primaire landbouwproductie voor hun rekening nemen en bepalen of blijkt het rendement van de landbouw toch te laag om het (Europese) landbouw- model met gezinsbedrijven te verdringen en tot het verleden te kunnen ver- klaren?

- Technologie

doorbraken van nano- en biotechnologie en dergelijke in de agrosector (met nieuwe toepassingen van landbouwproducten en met milieu, gezondheids- winsten en dergelijke) of stuiten enkele van deze op grote ethische bezwaren dan wel wordt de vraag naar dergelijke producten juist groter vanwege ge- noemde voordelen?

- klimaatverandering en waterschaarste

wat is de meest beperkende factor voor de voedselproductie of is met tech- nologie het probleem van waterschaarste op te lossen?

- Gezondheid

wordt de strijd tegen obesitas de 'grootste drijfveer' voor het voedselpa- troon in een groot deel van de wereld?

- Terrorisme en fanatisme

gaan actiegroepen ontwikkelingen richting toepassing genetische biotechno- logie en of grootschalige (mega)bedrijven respectievelijk intensieve veehou- derij en dergelijke belemmeren?

- Dier- en plantenziekten

blijken sommige (nieuwe?) besmettelijke dierziekten en schimmels toch niet te bestrijden en wordt hierdoor de landbouw structureel sterk belemmerd?

- Energieschaarste

wordt de rol van de landbouw in de energievoorziening aanzienlijk (met een structureel effect op landbouw- en voedselprijzen) of blijft die rol beperkt door nieuwe technologische doorbraken en toepassingen?

Bovengenoemde onzekerheden zijn aanleiding om te denken aan verschil- lende scenario's (wereldbeelden) voor ontwikkelingen in de toekomst.

93