• No results found

Succesfactoren van de Nederlandse landbouwsector

4 Modellering van het systeem

5.2 Succesfactoren van de Nederlandse landbouwsector

In deze paragraaf wordt aangegeven welke factoren volgens de deskundigen hebben bijgedragen aan het succes van de Nederlandse agrosector.

Voor de Tweede Wereldoorlog: 1870-1940

Belangrijkste ontwikkeling in deze periode is volgens de ervaringsdeskundigen de industriële revolutie, de uitvinding van kolen en staal, als startpunt en succes- factor voor de Nederlandse agrosector. Ook de landbouwcrisis aan het eind van de 19e eeuw wordt genoemd als de bakermat van dat succes. Volgens Kooij zet deze crisis aan tot creativiteit, tot innovatie en uiteindelijk tot transformatie. Veel innovatie wordt volgens Kooij door negatieve processen geïnitieerd. Vol- gens Bukman is er eind 19e eeuw een periode geweest dat de landbouw als productiesector zonder enige support van overheidszijde werd overgegeven aan de internationale concurrentie. Daarna is er volgens Bukman een soort deal ge- komen tussen de landbouw en de overheid, waarbij de overheid zorgde voor onderzoek, voorlichting en onderwijs (OVO-drieluik), onder de conditie dat de landbouw zich zelf moest redden. Dat is volgens Bukman het begin van de coö- peratieve bewegingen geweest. Maat wijst erop dat naast kennis, handelsgeest en vooral samenwerking, ook klimaat en geografische ligging in de combinatie van factoren hebben bijgedragen aan de ontwikkeling van Nederland als agrari- sche grootmacht.

De geringe thuismarkt maakt ook dat de Nederlandse agrarische sector al gauw, om redenen van productafzet, gericht is op een open markt zonder pro- tectionisme. Meester wijst erop dat zich in deze periode ook technologische en geopolitieke ontwikkelingen voordoen, waarmee een enorme stroom producten uit de opkomende markten naar Europa komen. Sommige Europese landen voe- ren protectionisme in, waar vrijhandel de norm was. In Nederland werd op een andere manier gereageerd, namelijk via het invoeren van het OVO-drieluik (On- derzoek, Voorlichting en Onderwijs) in en voor de land- en tuinbouw.

Volgens Braks heeft het meerpartijenstelsel in ons land ook bijgedragen aan het landbouwsucces: hierdoor werd het mogelijk om agrarische belangen recht-

71 streeks in de politiek in te brengen. Bij een tweepartijenstelsel zouden agrari-

sche belangen eerder worden afgewogen en uitgemiddeld. Joustra stelt het in- noverend vermogen van de agrarische sector voorop bij het succes van de agrarische sector. Ondanks de nadelen van dure grond, weinig ruimte en daar- mee een hoge kostprijs, weet de Nederlandse agrarische sector toch steeds met nieuwe of betere producten te komen. Het goede ondernemerschap en het beschikken over een kennissysteem dat praktijkbehoefte aan collectiviteit weet te koppelen, maakt volgens Joustra het verschil, want van nature heeft de Ne- derlandse landbouw niet zo veel voordelen. Rabbinge schrijft het succes van de agrarische sector voor de Tweede wereldoorlog toe aan 1) het organiseren van de marktmacht via het coöperatieve bedrijfsleven en 2) kennis en innovatie.

Na de Tweede Wereldoorlog: 1945-1970

Na de Tweede Wereldoorlog ontstaan er nieuwe niches: glastuinbouw en inten- sieve veehouderij (Meester). Grondslag voor de intensieve veehouderij is het binnenkomende graan uit internationale markten en toegenomen vraag naar goederen met toegevoegde waarde (onder andere bacon) vanuit bijvoorbeeld Engeland. Ook spelen demografische factoren volgens Meester een rol: veel kleine bedrijven met relatief weinig grond en veel beschikbare arbeid en dat past bijvoorbeeld heel goed bij de relatief kinderrijke katholieke gezinnen in het West- land en in Brabant. Ook de stedelijke groei doet de binnenlandse vraag naar land- en tuinbouwproducten volgens Meester groeien.

Na de Tweede Wereldoorlog wordt de PBO-structuur ingevoerd en treedt de overheid in de markt vanwege het belang van de voedselvoorziening. Braks be- nadrukt dat de invoering van de PBO-structuur vooral een succes was in de landbouwsector. Alle respondenten benadrukken dat na de Tweede Wereldoor- log in de belangenbehartiging en in de kennisinfrastructuur in ons land de na- druk kwam te liggen op de voedselproductie. Daarbij worden veelal het Europese gemeenschappelijke landbouwbeleid en de successen van Mansholt aangehaald. Na de Tweede Wereldoorlog zag Mansholt het als opdracht om Nederland zelfvoorzienend te maken en om zoveel mogelijk deviezen te produ- ceren. Dit leidde tot een enorme rationalisatie in de landbouw.

Kooij en Meester benadrukken dat Nederland ook haar belangrijkste export- markt verlegde van Groot-Brittannië naar Duitsland, als economische locomotief van Europa, mogelijk gemaakt door het ontstaan van een gemeenschappelijke markt en stijgende welvaart in Europa. De landinrichting wordt als specifiek ruimtelijk ordeningsinstrument ingezet om het platteland gereed te maken voor een rationele voedselproductie. Braks en Rabbinge verwijzen ook naar het suc-

72

ces van de landinrichting. Dit is voor een goed deel door de overheid betaald; waardoor een bedrijfs- en omgevingstructuur ontstond die je elders niet had.

De conclusie is dat het succes van de Nederlandse agrosector voor een groot deel is terug te voeren op goed ondernemerschap door in te spelen op markfactoren: crisissituaties die aanzetten tot vernieuwing of ander ondernemerschap, een geringe binnenlandse afzetmarkt die dwingt tot gerichtheid op het buitenland, het overschakelen van andere landen van protec- tionisme naar vrijhandel wat nieuwe kansen biedt, het benutten van demografische factoren (weinig grond) en de beschikbaarheid van veel arbeid door nieuwe arbeidsintensieve niches op te zoeken. Verder wordt het succes toegeschreven aan de politiek en de overheid. Voor de Eerste Wereldoorlog betreft dit het vormen van een Staatscommissie die veel ruimte biedt voor de markt en faciliteert via het OVO-drieluik. Na de Tweede Wereldoorlog betreft dit de in- troductie van de PBO-structuur, introductie van gemeenschappelijk Europees landbouwbeleid en Nederlands ruimtelijk ordeningsbeleid gericht op het verbeteren van omstandigheden voor landbouwproductie.