• No results found

6. DE RECHTSGELDIGHEID VAN VOORWAARDELIJKE TOEGANG

6.2. Toegang tot informatie

Het recht op toegang tot informatie is niet absoluut.194 In 1987 overwoog het voormalige

voorportaal van het EHRM, de Europese Commissie voor de Rechten van de Mens (hierna: de ECRM), dat artikel 10 EVRM vooral betrekking heeft op toegang tot algemene

informatiebronnen.195 Diezelfde Commissie overwoog een decennium later dat artikel 10

EVRM geen absoluut recht bevat op toegang tot gerechtelijke archieven met als doel het verkrijgen van informatie van potentiële klanten, mede op grond van de privacy van de betrokkenen opgenomen in het archief.196

Het EHRM overwoog in de Leander-zaak dat het recht op toegang tot informatie in de basis een verbod bevat om een individu de toegang tot informatie te ontzeggen die anderen met hem willen delen.197 Hoewel het EHRM in algemene termen het belang van het internet voor

de publieke toegankelijkheid van nieuws en het faciliteren van de verspreiding van informatie

191 HvJ EU 17 juli 2015, C-580/13, ECLI:EU:C:2015:485, r.o. 35 (Coty); HvJ EU 22 januari 2013, C-283/11,

ECLI:EU:C:2013:28, r.o. 48 (Sky Österreich). Zie ook Peers & Prechal 2014, p. 1480-1486.

192 HvJ EU 27 maart 2014, C-314/12, ECLI:EU:C:2014:192, r.o. 51, IER 2014/45, m.nt. S. Kulk (UPC Telekabel). Zie

ook Alberdingk Thijm & De Vries, BIE 2015, p. 182-183; HvJ EG 15 april 1997, C-22/94, ECLI:EU:C:1997:187, r.o. 27 (The Irish Farmers Association); HvJ EG 10 juli 2003, gevoegde zaken C-20/00 en C-64/00,

ECLI:EU:C:2003:397, r.o. 68 (Booker Aquaculture en Hydro Seafood).

193 Alberdingk Thijm & De Vries, BIE 2015, p. 181; Nieuwenhuis TvCR 2012. 194 Zie paragraaf 3.3.

195 ECRM 15 oktober 1987, ECLI:CE:ECHR:1987:1015DEC001185485 (Clavel/Zwitserland). 196 ECRM 7 april 1997, ECLI:CE:ECHR:1997:0407DEC003284996 (Grupo/Spanje).

197 EHRM 26 maart 1987, ECLI:CE:ECHR:1987:0326JUD000924881, par. 74 (Leander/Zweden). Zie ook

39

erkent,198 oordeelde het in Kalda/Estland dat artikel 10 EVRM niet kan worden gezien als

een algemeen recht op toegang tot internet of specifieke websites voor gedetineerden.199

Artikel 10 EVRM strekt zich niet uit tot het recht om zonder vorm van betaling informatie te ontvangen.200 Men moet bijvoorbeeld ook betalen voor een krant.201 In deze lijn oordeelde de

Hoge Raad dat de door artikel 10 EVRM gewaarborgde ontvangstvrijheid zich niet uitstrekt tot het ontvangen van televisiebeelden die door de verspreider ervan zijn gecodeerd met het oogmerk abonnementsgelden te kunnen ontvangen.202

In zijn dissertatie beantwoordt Hins de vraag of de verplichting om een omroepbijdrage te moeten betalen een schending is van het recht op informatie van artikel 10 EVRM

ontkennend. Verwijzend naar Boukema,203 komt hij tot de conclusie dat de omroepbijdrage

geen inbreuk maakt op de ontvangstvrijheid zolang er waarborgen zijn tegen discriminatie en willekeur.204 Een dergelijke maatregel mag echter niet het doel of het effect hebben dat de

ontvangst van informatie wordt belet. De omroepbijdrage mag bijvoorbeeld niet zo hoog zijn dat grote delen van de bevolking de toegang tot de informatie wordt ontzegd.205

Het EHRM overwoog voorts in het Groppera-arrest dat artikel 10 EVRM ook bescherming biedt aan partijen die tegen betaling toegang tot informatie bieden.206 De ECRM oordeelde

een jaar later dat artikel 10 EVRM niet het recht omvat om zonder een financiële vergoeding verslag te mogen doen van privaatrechtelijk georganiseerde voetbalwedstrijden.207

Ook uit secundair Unierecht valt af te leiden dat artikel 10 EVRM zich niet uitstrekt tot het recht om zonder vorm van betaling informatie te ontvangen. De Richtlijn Audiovisuele

198 EHRM 10 maart 2009, ECLI:CE:ECHR:2009:0310JUD000300203, par. 27, NJ 2010/109, m.nt. E.J. Dommering

(Times Newspapers/VK); EHRM 18 december 2012, ECLI:CE:ECHR:2012:1218JUD000311110, par. 48, NJ 2014/320, m.nt. E.J. Dommering, EHRC 2013/93, m.nt. M.M. Groothuis (Yildirim/Turkije); EHRM (GK) 16 juni 2015, ECLI:CE:ECHR:2015:0616JUD006456909, par. 133, NJ 2016/457, m.nt. E.J. Dommering, EHRC 2015/172, m.nt. B. van der Sloot (Delfi).

199 EHRM 19 januari 2016, ECLI:CE:ECHR:2016:0119JUD001742910, par. 45 (Kalda/Estland). 200 Zuiderveen Borgesius e.a., EDPL 2017, p. 12; Helberger 2005, p. 76-79.

201 Aldus ook Helberger 2005, p. 71.

202 HR 17 december 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC1191, NJ 1994/274, m.nt. E.A. Alkema. 203 Boukema 1966, p. 42.

204 Hins 1991, p. 239.

205 Zie ook HR 15 december 1992, ECLI:NL:HR:1992:ZC9158 (concl. A-G Fokkens), NJ 1993/374. Zie ook

Helberger 2005, p. 71.

206 EHRM 28 maart 1990, ECLI:CE:ECHR:1990:0328JUD001089084, par. 55 (Groppera radio/Zwitserland). 207 ECRM 11 juli 1991, ECLI:CE:ECHR:1991:0711DEC001392088 (NOS/Nederland). Zie ook Helberger 2005, p.

40

mediadiensten208 bepaalt bijvoorbeeld dat omroeporganisaties op basis van exclusiviteit

televisieomroeprechten kunnen verwerven. Om niet in strijd te handelen met artikel 11 Handvest (de evenknie van artikel 10 EVRM), biedt de richtlijn de lidstaten de mogelijkheid om deze exclusiviteit te doorbreken voor televisie-uitzendingen van aanzienlijk belang voor de samenleving, zodat het publiek dergelijke evenementen kosteloos kan volgen.209 De

Uniewetgever probeert zo een evenwicht te vinden tussen het recht op toegang tot informatie, (intellectuele) eigendomsrechten en het beginsel van contractsvrijheid.210

Ook exclusieve rechten die het gevolg zijn van intellectuele eigendomsrechten, zoals het auteursrecht, worden op verschillende wijzen beperkt ten behoeve van de zoektocht naar een juist evenwicht tussen het maatschappelijke belang en het belang van het individu.211

De hoogste rechtsprekende instantie in Duitsland, het Bundesgerichtshof, oordeelde dat exclusiviteit met betrekking tot nieuwsgebeurtenissen in het licht van artikel 5 van de Duitse Grondwet (vrijheid van meningsuiting) in beginsel is toegestaan, maar dat er omstandigheden denkbaar zijn waarbij uit het oogpunt van het publieke belang nieuwsbronnen voor iedereen vrij toegankelijk dienen te zijn.212

Uit het voorgaande valt af te leiden dat ondanks het recht op toegang tot informatie, het de websitehouder in beginsel vrij staat om een vergoeding te vragen voor het verschaffen van toegang tot zijn website. Die voorwaarde kan bestaan uit betaling van een financiële vergoeding zoals het geval is bij pay-walls. De websitehouder dient echter te allen tijde de rechten van de internetgebruiker te respecteren. Het recht op toegang tot informatie wordt niet in de kern geraakt, wanneer de internetgebruiker kan uitwijken naar een andere bron.213

Maar ook wanneer er geen andere bron beschikbaar is, wordt het recht op toegang tot informatie in beginsel niet in de kern geraakt, tenzij het maatschappelijke belang anders dicteert.

Bovendien staat het tweede lid van artikel 10 EVRM beperkingen toe die noodzakelijk zijn ter bescherming van rechten van anderen, in casu de (auteurs)rechten van de

208 Richtlijn 2010/13/EU van het Europees Parlement en de Raad van 10 maart 2010 betreffende de

coördinatie van bepaalde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in de lidstaten inzake het aanbieden van audiovisuele mediadiensten.

209 Overweging 48 en 49 en artikel 14(1) Richtlijn audiovisuele mediadiensten.

210 Zie ter illustratie Europese Commissie 2002, par. 181. Zie ook Helberger 2005, p. 77. 211 Aldus ook: Helberger 2005, p. 72-73.

212 BGH 27 oktober 1967, ib ZR 140/65, r.o. 12 (Lengende). Zie ook Helberger 2005, p. 75-76. 213 Aldus ook ECRM 5 april 1995, ECLI:CE:ECHR:1995:0405DEC002388694 (Özkan/Turkije).

41

websitehouder.214 Artikel 10 EVRM dicteert dat er dient te worden gezocht naar een juist

evenwicht tussen het maatschappelijk belang en het belang van het individu.215

De voorwaarde die een websitehouder stelt, kan ook bestaan uit het kunnen tonen van advertenties. Aangezien er geen (grond)recht bestaat om te worden gevrijwaard van

advertenties, staat het een websitehouder in beginsel vrij om zijn website niet beschikbaar te maken voor internetgebruikers die advertenties blokkeren.

Ook indien een internetgebruiker een adblocker gebruikt om zichzelf te beschermen tegen malvertising geldt het voorgaande. Indien een websitehouder niet de voorwaarde mag stellen om toegang tot zijn website afhankelijk te maken van het kunnen tonen van advertenties, zou zijn recht op eigendom en zijn vrijheid van ondernemerschap daardoor in de kern worden geraakt, terwijl het de internetgebruiker vrij staat om een website met een adblocker-wall niet te vertrouwen en deze niet te bezoeken. Deze afweging is overigens afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Bij een website met een monopoliepositie die een reputatie heeft van het regelmatig verspreiden van malware zou de afweging anders kunnen uitvallen.