• No results found

thomas von der dunk

In document Spel van baan en beloning (pagina 46-51)

Over de auteur Thomas von der Dunk is cultuur­ historicus en publicist

De oogkleppen

van de optimist

Sturen bij de moslimbu ren. Hoe Europa de democratie kan bevorderen

Joost Lagendijk & Jan Marinus Wiersma, Bert Bakker, Amsterdam 2007

thomas von der dunk

Schrijvende actieve politici zijn in Nederland relatief schaars. Tot de weinigen die hiervan een tijdrovende nevenbezigheid hebben gemaakt, behoort het koppel Joost Lagendijk en Jan Marinus Wiersma, Europarlementariërs voor respectievelijk GroenLinks en de PvdA. Na in een vorig boek de blik op het oosten gericht te hebben, hebben zij zich nu met de zuiderburen van Europa bezighouden, de moslimlanden aan de andere oevers van de Middellandse Zee. Met Sturen bij de moslimburen willen zij mede tegenwicht bieden aan de ver-Wildersing van het politieke debat in Nederland, waar zwart-witdenken regelmatig de boventoon voert. Hun terechte uitgangspunt is dat het voor Europa van groot belang is dat de spanningen met en binnen de Arabische wereld vermin-deren. De economische en politieke stagnatie aldaar, in het bijzonder het gebrek aan democra-tie, bezorgen Europa een massale immigratie van ongeschoolden en fundamentalistisch getint terrorisme. In Sturen bij de moslimburen worden, naast de Balkan, drie landen onder de loep genomen: Turkije, Marokko en Egypte. Lagendijk en Wiersma benadrukken de grote verschillen tussen deze landen en beschrijven adequaat de obstakels voor democratisering. Op

basis van gesprekken, hoofdzakelijk met opposi-tionele politici, pogen zij een beeld van de lokale situatie te schetsen, om op grond daarvan een antwoord te geven op de vraag: wat moet Europa doen of laten, hoe kan het sturen bij de moslim-buren om daar de ontwikkeling van de demo-cratie te bevorderen, met behulp van wortel en/ of stok?

u

Het belang van religie

Lagendijk en Wiersma maken een duidelijk onderscheid tussen de landen die naar hun mening wel ¬ Bosnië, Albanië en Turkije ¬ en die niet ¬ Marokko en Egypte ¬ uiteindelijk voor het lidmaatschap van de eu in aanmerking komen. Op de laatste categorie kan Brussel aanmerkelijk minder invloed uitoefenen, omdat de aangeboden wortel aanzienlijk smaaklozer is. De auteurs vrezen dat ook de aan de eerste categorie aangeboden wortel voortijdig zal verleppen, als Brussel toetreding van met name Turkije niet aandurft en zich zal verschuilen achter het niet-Europese karakter van dit land, dat op de islam zou zijn gebaseerd. De relevantie van religie voor de vraag wat Europa is, wordt behendig omzeild door onder verwijzing naar de Ottomanen op de Balkan en de Moren in Spanje te stellen dat de islam evenzeer deel uitmaakt van de Europese geschiedenis. En

49 zijn bovendien het christendom en jodendom

niet net zo goed geïmporteerd? Dat Europa als culturele ¬ in plaats van puur geografische ¬ entiteit nu juist pas herkenbaar is geworden na de vestiging van het christendom en dat de Moren en de Ottomanen, hoewel binnen het geografische Europa opererend, daar geen deel van uitmaakten, blijft zo buiten zicht.

Dat godsdienst voor een cultuur, en daar-mee voor de zich in wetten vertalende normen en waarden van een samenleving, niet geheel irrelevant is, onderschrijven de auteurs zelf echter ook, als zij terloops op p. 53 een cen-trale wens van de thans in Turkije regerende islamisten als een vanzelfsprekendheid noteren: erkenning ‘van het feit dat veel normen en waarden, ook in het moderne Turkije, geba-seerd zijn op de islam’. Dat gegeven zou moeten nopen tot het zetten van enige vraagstekens bij de op p. 39 geciteerde uitspraak van de ¬ in alle opzichten uiterst gematigde en wereldse ¬ Bosnische moefti: ‘Ik ben met hart en ziel voor een seculiere staat, maar even hartgrondig tegen een seculiere maatschappij.’ Die opvatting valt hem niet kwalijk te nemen, maar impliceert wel een rol voor de islam: de niet-seculiere maat-schappij die hem voor de geest staat, zal immers vast niet door boeddhistische normen worden bepaald. En dat maakt religieuze verschillen ¬ ook al zijn godsdiensten geen monolieten en intern zeer divers ¬ wel degelijk relevant voor Europa. Voor een harmonisch functioneren van de samenleving komt het niet allereerst aan op het karakter van de staat, maar op dat van de maatschappij.

u

Vriend of boef

Het misverstand dat ook Lagendijk en Wiersma parten speelt, is dat zij toch, ondanks alle concrete relativeringen die zij daartegen in-brengen, democratisering te veel gelijkstellen aan europeanisering. Zij maken onvoldoende onderscheid tussen procedures ¬ democra-tische regels om tot wetgeving te komen ¬ en inhoud: de democratisch besloten

wetge-ving waarnaar iedereen zich vervolgens moet voegen. Het valt niet te ontkennen dat Turkije dankzij de huidige islamistische regering in de eerste zin meer ontspannen en democrati-scher is dan onder het betonnen kemalistische bewind van de voorafgaan de decennia het geval was. Maar is het land daarmee ook, zoals de auteurs betogen, in de tweede zin dichter bij Europa gekomen? Door de ¬ op zich legitieme ¬ toegenomen rol voor de islam in politiek en samenleving zijn juist ook de verschillen meer zichtbaar geworden. Het eenzijdige ‘Europese’ seculiere en uniforme uiterlijk van het kemalis-tische Turkije was immers deels het product van stevige dwang van bovenaf, waarbij Koerden en gelovige moslims een eigen plek in de publieke ruimte werd ontzeg d; Atat∑rk was een kruising tussen Mussolini en Robespierre. De vraag ten aanzien van de maatschappelijke gevolgen van politieke democratisering laat zich nog veel in-dringender stellen in het geval van Marokko en Egypte, die cultureel verder van ons afstaan dan het Europees-Arabische tussenland Turkije. De normale Europese parame ters voor vooruitgang (secularisering = democratisering = verwesterlijking) gaan hier niet meer op, zoals de auteurs zelf met hun waardering voor de mogelijke democratische rol van islamistische partijen in andere moslimlanden ook erken-nen. Ook in Egypte en Marokko staan juist de traditionele seculiere ‘geestverwanten’ van het Westen democratie in de weg. Terecht stel-len Lagendijk en Wiersma dat met de officiële sociaal-democrati sche of andere ‘linkse’ partijen in deze landen, ook in Turkije, nauwelijks meer land te bezeilen valt: ze zijn verstard, corrupt, egoïstisch, vaak zonder veel aanhang, bij elke vooruitgang een sta in de weg. Bij de presentatie van Sturen bij de moslimburen op 11 november 2007 in de Singelkerk te Amsterdam erkenden zij met enige schroom dat de grootste boeven lid van de Socialistische Internationale blijken te zijn. De oorzaak en de consequentie van dit gegeven voor de uitbreiding van de eu worden door hen echter te weinig doordracht. Zou het namelijk niet zo zijn dat Europa zijn grenzen

50

daar bereikt, waar de klassieke parameters niet meer opgaan en Europese sociaal-democraten bij heel andere partners dan ‘sociaal-democra-ten’ hun heil moeten zoeken?

Lagendijk en Wiersma hebben dan ook ¬ terecht ¬ het contact met de door het Westen vaak gemakzuchtig voor verkapte terroristen uitgescholden islamisten niet geschuwd, wat hen misschien ooit nog eens op een inreisver-bod voor de Verenigde Staten komt te staan. Ze hekelen de morele zelfbevrediging waaraan ook de Nederlandse regering zich door toedoen van Maxime Verhagen thans weer overgeeft, door elk gesprek met Hamas of Hezbollah af te wijzen zolang die bij het realiseren van hun doelstel-lingen niet principieel het geweld afzweren. Als dat het criterium wordt, moeten onze ambassa-deurs niet alleen teruggeroepen worden uit alle staten voorbij de Bosporus, maar ook uit China, Rusland en Amerika, en dient de Nederlandse buitenlandse politiek zich voortaan te beperken tot innige relaties met Andorra en Zwitserland. Het grote gevaar bestaat nu immers, zoals de auteurs beklemtonen, dat het Westen in de oude fout vervalt, en zich uit angst voor islamis-ten en terrorisislamis-ten opnieuw schaart achter de zelfzuchtige seculiere dictaturen in de Arabische wereld, die niets voor de ontwikkeling van de bevolking hebben gedaan en daarmee de basis voor de algemene onvrede ginds hebben gelegd. Gematigde seculiere oppositie is er jarenlang onmogelijk gemaakt, zodat het ongenoegen zijn heil in de moskee moest zoeken, die zich wat moeilijker laat verbieden: dat heeft tot de popu-lariteit van de islamisten geleid, die zich wel om de noden van de bevolking bekommeren. Dictators als Musharraf en Mubarak buiten inmiddels bewust de westerse angst voor het moslimfundamentalisme uit, door dit als enig alternatief voor het eigen regime in stand te houden. Het is mijn bewind of dat van de ter-roristen ¬ zo chanteert de Pakistaanse presi-dent Washington. De noodtoestand werd daar niet uitgeroepen om de radicale imams te lijf te kunnen gaan, maar moderne advocaten. De Egyptische president speelt precies hetzelfde

spel: de extremisten zijn voor hem onmisbaar voor het legitimeren van zijn eigen dictatuur ¬ hamerend op stabiliteit in terroristische tijden rekent hij op de stilzwijgende steun van het westerse buitenland.

u

Westerse redelijkheid

De insteek van Sturen bij de moslimburen dat met de islamisten gepraat moet worden lijkt dus juist. De vraag is alleen wel wat je daar dan pre-cies van verwacht. Dat is al snel te veel. Voor een dialoog stellen Lagendijk en Wiersma de juiste vragen, maar ze koesteren iets te veel illusies omtrent de intentie achter de antwoorden die zij zullen krijgen ¬ en blijven daarmee te veel de gevangenen van hun eigen westerse blik. De auteurs hebben geen eenduidig antwoord gevonden op hun hoofdvraag: is ‘democratie’ voor de islamisten een middel of een waarde op zich? Behoort bij democratie ook alles wat wij daaraan direct als nevenverschijnselen vastkop-pelen, zoals gelijke rechten voor minderhe-den, vrouwen et cetera? Of zijn er thema’s die islamisten als religieuze axioma’s automatisch buiten de politieke discussieorde plaatsen: over de locatie van het nieuwe ziekenhuis mag iedereen natuurlijk democratisch meebeslissen, maar over de plaats van de vrouw gaat alleen God, wiens normen van Goed en Kwaad in dezen voor alle eeuwigheid in een Zeker Heilig Boek zijn vastgelegd.

Lagendijk en Wiersma hopen in zulke geval-len de islamisten te kunnen overtuigen met het argument dat zij zelf als underdogs ook van het tolerantiebeginsel van de universele mensen-rechten hebben geprofiteerd, zodat het redelijk is dat zij die rechten, als zij regeren, eveneens aan anderen gunnen. Maar onze westerse notie van redelijkheid zou wel eens niet aan hen besteed kunnen zijn, omdat deze uitgaat van een principiële waardenpluriformiteit die ware gelovigen nu juist als in strijd met Gods Vaste Wetten, als westers en decadent verwerpen omdat die de rechten van het individu boven het collectief stellen: amorele zaken kunnen door

51 geen enkel meerderheidsbeginsel of

minder-heidsrecht worden gelegitimeerd. De islam bezit, net als het christendom, in beginsel een universele waarheidsclaim. Morele dwang is dan ook om ieders eigen bestwil geoorloofd, teneinde dolenden op het rechte pad te brengen ¬ zo’n beetje zoals sgp-fractieleider Bas van der Vlies zich eens tegenover mij in een interview liet ontvallen: dat ook homo’s en ongelovigen uiteindelijk in zijn bijbelse theocratie beslist gelukkiger en beter af zouden zijn.

Het rechtvaardigheidsbeginsel van de isla-misten zou wel eens wezenlijk anders dan het onze kunnen blijken te zijn ¬ juist daar ligt momenteel een cruciaal verschil tussen Oost en West. Daarop zal ook een tweede appèl, hoe sympathiek ook, spaak lopen, waar het de wen-selijke machtsdeling betreft, zoals ten aanzien van Egypte (p. 132): ‘De Moslimbroeders weten toch zelf hoe onrechtvaardig het is om door de machthebbers uitgesloten te worden?’ Te vrezen valt dat het bewustzijn van dit eigen leed zich na een verkiezingszege niet vertaalt in compas-sie met de dan onderlig gende partij, maar in revanche en zuiveringspraktijken. Hoor wat de jarenlang door Saddam Hoessein onderdrukte sjiieten in Irak sinds 2003 zeggen: en nu zijn wij eindelijk even met heersen aan de beurt. De gelijke-rechtsstaat-voor-iedereen is voor hen op grond van hun eindeloze historische ervaringen met onderdrukkers geen overtuigend concept.

u

Machtige mannen

Naast het rechtvaardigheidsbeginsel zou ook het rationaliteitsbeginsel waarmee de auteurs zich tot de seculiere heersers richten, wel eens te westers kunnen zijn. Zij doen een beroep op hun besef van algemeen belang: ruim plaats in voor de islamisten en andere vertegenwoor-digers van het volk, want democratisering is goed voor de vooruitgang, voor welvaart en stabiliteit. Dat moge in abstracto zo zijn, maar daaraan hebben die heersers weinig boodschap: democratise ring betekent voor hen verlies van macht en aanzien en dat weegt zwaarder. Zoals

ook de constatering dat meer vrouwenrechten goed zijn voor de economische ontwikkeling juist mag zijn, maar arme mannen toch niet overtuigt, omdat die voor een nog schimmige lotsverbetering in de toekomst nú concreet macht zouden moeten inleveren. Bij alle armoede en vernedering die een man in zo’n achterlijke autocratie ten deel valt, heeft hij in elk geval één, hem nog een minimum aan maat-schappelijke status en aanzien verschaffende zekerheid: thuis kan hij tenminste nog de tiran spelen over zijn vrouw.

Het grote probleem waar elke poging tot modernisering in het Midden-Oosten en Noord-Afrika op stuit, is dat zij niet kan gebeu-ren zonder medewerking van degenen die daar maatschappelijk veel bij te verliezen menen te hebben: de machtigen en de mannen. Dictators hebben vaak geen enkel belang bij bijvoorbeeld een hoger opgeleide, dus kritischer bevolking. Onze materiële criteria voor een betere samen-leving, die ook Lagendijk en Wiersma impliciet als voor iedereen vanzelfsprekend hanteren ¬ zoals economische ontwikkeling en gelijke ontplooiingskansen ¬ zijn te sterk westers ge-kleurd om iedereen buiten het Westen te kun-nen overtuigen. In niet-westerse samenlevin-gen wesamenlevin-gen de eisamenlevin-gen eer binnen de familie en de eer van de eigen familie zwaarder. Dat zijn veel hardnekkiger verschijnselen dan ons lief is; dit te veranderen kost niet jaren, maar generaties. Steeds ligt hier het gevaar op de loer dat men zich in het Westen in dat opzicht laat bedrie-gen door de gekopieerde uiterlijkheden van de consumptiemaatschappij. Het is de McDonalds-misvatting op grond waarvan de Amerikanen in Irak zijn vastgelopen: dat als wij hetzelfde gaan eten en kopen, wij ook wel zo’n beetje hetzelfde gaan denken. Een mooi voorbeeld leverde een recent interview met een aantal jonge leden van de nieuwe Indiase middenklasse. In alles leken het westerse kosmopolieten: ze waren zeer modern en geheel bij de tijd qua kleding, woning, arbeidsethos en vrijetijdsbestedingen. Tot het gesprek op het huwelijk kwam. Natuur-lijk, zo reageerden allen, zoeken je ouders je

52

huwelijkspartner voor je uit. Weg illusie. Daar werd, onder dat vernis van blinkende westerse moderniteit, plots weer een hele oude cultuur-kloof zichtbaar.

Voor het cultureel bepaalde verschijnsel dat argumenten die henzelf zouden overtuigen niet altijd gemakkelijk ook hun gesprekspartners zullen overtuigen ¬ omdat de waardenpatro-nen wezenlijk verschillen ¬ hebben ook Lagen-dijk en Wiersma blijkens de argumentatiestra-tegie die zij propageren nog te weinig oog. En

juist dat zal hun op zich lovenswaardige oproep tot dialoog met de islamisten in zijn daadwerke-lijke resultaten altijd minder vruchtbaar maken dan zij hopen en dan inderdaad wenselijk zou zijn. Dat beperkt ook wezenlijk de uitvoerbaar-heid van de taak die zij, blijkens de titel van hun boek, voor Europa weggelegd zien: sturen bij de buren. Reeds om die reden kunnen de auteurs, als het om concrete maatregelen gaat, niet al te concreet worden, omdat de buren niet altijd op westerse wijze wensen te worden gestuurd.

53

Over de auteur Naomi Woltring is secretaris p&o van de Jonge Socialisten. Zij studeert politicologie en filosofie aan de UvA.

Geen liberalisme maar

In document Spel van baan en beloning (pagina 46-51)

GERELATEERDE DOCUMENTEN