• No results found

5. Conclusie en discussie

5.2 Theoretische implicaties

Opvallend binnen deze studie zijn de gevonden effecten in de manipulatiecheck. Hieruit kwam naar voren dat de mate waarin respondenten de tips/suggesties herkennen in een boodschap groter is voor de respondenten met een gain-frame dan respondenten met een loss-frame. De mate dat respondenten consequenties/gevolgen herkennen in de boodschap is sterker in het loss-frame dan in het gain-frame. Respondenten die blootgesteld zijn aan een boodschap welke gevolgen communiceert herkennen meer voordelen dan respondenten die een boodschap met tips te zien kregen. Deze opvallende effecten van frame en

appealtype komen overeen met de assumptie van Trope & Liberman (2003) dat construal level niet alleen een effect geeft op desirability en feasibility, maar ook op de valentie die wordt toegekend aan een dergelijk event.

Frame zorgt voor de grootste effecten binnen deze studie. Interessant is dat de richting van de effecten gevonden op attitude omgekeerd zijn voor cognitieve en affectieve attitude. Respondenten die een boodschap met nadelen van niet-testen te zien kregen, vonden soa testen nuttiger, gezonder, belangrijker en logischer (cognitieve attitude) dan respondenten die de boodschap gezien hadden met de voordelen van het testen. Respondenten die de boodschap over het voordelen van testen te zien kregen, vonden daarentegen het testen op soa’s prettiger, minder eng en minder verontrustend (affectieve attitude) dan respondenten die de boodschap met de nadelen van het niet testen te zien hebben gekregen. De omgekeerde effectrichting van de twee attitude varianten benadrukt

36 het belang van de splitsing van attitude in een cognitieve en een affectieve variant. Volgens Lawton, Conner en McEacham (2009) is het vooral binnen de gezondheidscommunicatie van belang cognitieve en affectieve attitude van elkaar te scheiden. Dat frame wel een effect heeft op attitude en niet op intentie, terwijl intentie volgens de Theory of Planned Behavior de grootste voorspeller is van gedrag is (Ajzen, 1991), geeft aan dat er andere determinanten een rol spelen in het voorspellen van soa-testgedrag.

Appealtype vond geen enkel effect op de TPB-variabelen. Of een boodschap bestaat uit tips/suggesties of uit gevolgen/consequenties heeft geen effect op de attitude, self-

efficacy en intentie van de ontvanger. Dit is niet in lijn met de bevindingen van Lutchyn & Yzer (2011) die verwachtte dat een boodschap met tip/suggesties tot eon hogere mate van self-efficacy zou leiden, en een boodschap met gevolgen en consequenties tot een

positievere attitude. White et al. (2011) vonden in hun studie wel effecten van appealtype (hoe/waarom) effecten op intentie, attitude en self-efficacy jegens recylclegedrag Ook Kim et al. (2009) vonden verschillen in effecten op attitude jegens stemintenties tussen appealtypes. Dat deze studies wel effecten gevonden hebben impliceert dat de missende effecten in huidige te maken hebben met het type gedrag, soa-testgedrag. Het is aan te bevelen om in toekomstig onderzoek de oorzaak van deze missende effecten verder te onderzoeken door mogelijk een onderscheid te maken in preventiegedrag en detectiegedrag.

Zoals verwacht verschilde de mate van ease of imagination over de verschillende appealtypes, waar een boodschap met tips/suggesties makkelijker in te beelden was dan een boodschap met een gevolgen/consequenties. Dit komt overeen met Construal Level Theory, waar feasibility (hoe-appealtype) zorgt voor een concretere mindset, en desirability (waarom-appealtype) zorgt voor een abstracte mindset (Trope & Liberman, 2003). Opvallend is dat er geen verschil in ease of imagination bestaat binnen een boodschap die de

voordelen van testen communiceert dan een boodschap die de nadelen van het niettesten communiceert. Niet alleen omdat dit tegenstrijdig is met de bevinding van Broemer (2004) dat gain-frames moeilijker in te beelden zijn dan loss-frames, maar ook omdat frame juist wel een effect vond op attitude, en verwacht werd dat EOI dit effect medieerde.

37 De mate van ease of imagination bleek ook samen te hangen met cognitieve attitude en self-efficacy. De relatie met cognitieve attitude is hier verwacht omdat de mate van cognitieve attitude ook verschilde over frame, en EOI dit effect naar verwachting medieert. Bij respondenten die een boodschap te zien kregen met gevolgen (waarom-appealtype), bleek dat hoe makkelijker symptomen in te beelden waren, hoe nuttiger, gezonder, belangrijker en logischer soa-testen beoordeeld werden. Wanneer deze gevolgen de nadelen van het niet-testen bevatte was deze relatie sterker dan wanneer deze voordelen van het testen bevatte. Deze samenhang met cognitieve attitude is voornamelijk te wijten aan de ease of imagination van stress en onzekerheid en een langzame, pijnlijke, mogelijk

onsuccesvolle behandeling. Hoe makkelijker deze redenen in te beelden waren, des te

nuttiger, gezonder, belangrijker en logischer soa-testen beoordeeld werd en

Self-effficacy werd niet voorspeld door frame noch door appealtype. Dit indiceert dat ease of imagination niet nauw samenhangt met frame en/of appealtype, sinds EOI wel een relatie kent met self-efficacy. Bij respondenten die een boodschap te zien kregen met tips/suggesties (hoe-appeltype), bleek dat hoe makkelijker de symptomen in te beelden waren, hoe hoger de mate self-efficacy de respondent ervaarde. Wanneer de boodschap met tips/suggesties de voordelen van het testen bevatte in plaats van de nadelen van het niet-testen was dit effect nog sterker. Hoe makkelijker de tips telefonisch of online contact

opnemen met de GGD of je huisarts , bij de GGD aangeven dat ik liever alleen test, anoniem een soa-test doen, en een huisarts of GGD in de buurt zoeken in te beelden zijn, hoe hoger

de self-efficacy.

Dat EOI niet verschilde over tijdsperspectief, is tegenstrijdig met de bevindingen van Fiedler (2007) die aantoonde dat het inbeelden van events vaker gebeurt bij een kleinere psychologische afstand dan een grotere psychologische afstand.

Een mediatie-analyse liet zien dat EOI medieerde voor het effect van frame op cognitieve attitude. Dit is opvallend, omdat EOI niet verschilde over frame. Het mediërende effect was dan ook klein, dit versterkt het vermoeden dat ease of imagination niet sterk verklaard voor de effecten van frame en appealtype. Berry & Carson (2010) vonden ook

38 geen conditie-effecten van frame op EOI, maar wel effecten van EOI alleen op attitude. Dit versterkt de assumptie dat ease of imagination niet goed past in zijn rol als mediator.

GERELATEERDE DOCUMENTEN