• No results found

TABEL 9 BIOBESCHIKBARE FRACTIES (%) VAN DE SOM VAN PCB138 EN PCB153 IN EEN AANTAL MONSTERS GEMETEN MET TENAX.

RESULTATEN EN DISCUSSIE ACCUMULATIE OP DE KLEILOCATIES

TABEL 9 BIOBESCHIKBARE FRACTIES (%) VAN DE SOM VAN PCB138 EN PCB153 IN EEN AANTAL MONSTERS GEMETEN MET TENAX.

Locatie Snel Langzaam Zeer langzaam

Referentie N3 21 41 38 HR2 15 14 71 Z1 39 33 28 Z3 24 30 46 D4 8 37 55 R4 22 30 48 Gemiddeld 22 31 48 Baggerstrook N3 39 24 37 HR2 19 26 55 Z1 32 38 30 Z3 20 24 56 D4 2 45 53 R4 17 26 57 Gemiddeld 22 31 48 Sediment N3 15 17 69 HR2 45 31 24 Z1 33 38 29 Z3 20 32 48 D4 10 20 70 R4 25 49 26 Gemiddeld 25 31 44

Alle monsters Gemiddeld 23 31 47

In de monsters met een verhoogd gehalte aan PCB138 en PCB153 was het mogelijk de bio- beschikbare fractie ervan te meten met Tenax. De overige stoffen waren in een te lage con- centratie aanwezig om het onderscheid in de verschillende fracties te kunnen meten. De re- sultaten van de beschikbaarheidsmetingen zijn weergegeven in tabel 9. Omdat er een goede correlatie in de concentratie tussen PCB138 en PCB153 is, is uitgegaan van de som van deze PCB’s en zijn ze niet afzonderlijk gerapporteerd.

Uit tabel 10 blijkt dat de snelle fractie, de fractie die in evenwicht is met het poriewater per monster, variabel is en het laagst in monster D2. De gemiddelde waarden in referentie, baggerstrook en sediment komen erg goed met elkaar overeen. De snelle fractie van 23% is beduidend groter dan de snelle fractie van PAK (ca. 10%). Dit is ook te verwachten, omdat PAK makkelijk afbreekbaar is en PCB veel moeilijker. De snelle fractie PAK breekt af en wordt klei- ner en die van PCB niet. Zowel voor PAK als voor PCB is de zeer langzame fractie de grootste fractie. Geconcludeerd mag worden dat slechts een deel van de PCB’s biobeschikbaar is en samen met de lage gehalten zijn er geen effecten te verwachten.

3.8.2 ORGANOCHLOOR BESTRIJDINGSMIDDELEN (OCB)

De gehalten van de organochloor bestrijdingsmiddelen waren laag en onder de AW 2000-waar- de. In veel gevallen is onder de rapportagegrens gemeten. Meetbare gehalten in een aantal monsters werden verkregen voor hexachloorbenzeen en DDT-achtige stoffen. Door de lage gehalten was het niet mogelijk onderscheid te maken in de verschillende biobeschikbare fracties.

De AW2000-waarde voor hexachloorbenzeen is 8.5 μg/kg d.s. De gemeten waarden in de bag- gerstrook en de referentie lagen hier ver onder en waren meestal kleiner dan 1 μg/kg d.s. De hoogst gemeten waarde was 1.7 μg/kg d.s.. De gehalten in de baggerstrook waren iets hoger dan in de referentie (gemiddeld 0.40 μg/kg d.s. in de baggerstrook tegen 0.27 μg/kg d.s. in de referentie). Helaas was door de aanwezigheid van meer storende bestanddelen de detectiegrens in de sedimentmonsters verhoogd, waardoor er geen gehalten in het sediment gerapporteerd kunnen worden. Verspreiden van bagger lijkt echter wel een logische verkla- ring voor het licht-verhoogde gehalte. Gezien de lage gehalten, is in de bemonsterde locaties hexachloorbenzeen geen probleemstof bij het verspreiden van baggerspecie.

DDT bestaat voornamelijk uit de isomeren p,p’-DDT (70%) en o,p’-DDT (15%). De overige 15% is DDE en DDD. In de bodem wordt DDT omgezet in DDE en DDD. DDD wordt gevormd via reductieve dechlorering, een proces dat plaatsvindt onder anaerobe omstandigheden. DDE wordt gevormd door fotochemische reacties onder invloed van zonlicht (Aislabie et al., 1997). Dit zijn resistente metabolieten, maar onder specifieke omstandigheden is afbraak mogelijk (Corona-Cruz etal, 1999; Thomas et al., 2008; Thomas and Gohil, 2011). Op de lange termijn kan daarom ook voor DDE en DDD een verlaging van de concentratie worden verwacht. DDT- achtige stoffen werden aangetroffen in de Z-, D- en R-monsters en dit zijn ook gebieden waar DDT is toegepast in de fruitteelt. De AW2000-waarde voor som DDT is 200 μg/kg d.s, som DDE 100 μg/kg d.s en som DDD 20 μg/kg d.s. Alleen in de referentie van Z1 (Fruitteeltgebied Zeeland) werd een verhoogd gehalte gemeten, de som van DDT, DDE en DDD was hier 110 μg/kg d.s.

De moedercomponent p,p’-DDT kon alleen worden aangetroffen in drie van de referentielo- caties (Z1, D2 en D4). In deze monsters zijn ook DDE en DDD in en verhoogd gehalte aange- troffen. Z1 is een oude boomgaard. In het sediment is geen p,p’-DDT aangetroffen. In het se- diment zijn de omstandigheden zodanig dat DDD wordt gevormd. Bovendien is het gebruik van DDT al lang niet meer mogelijk, zodat recent gebruik en drift naar de sloot uitgesloten moet worden. Bron voor het sediment is dan oppervlakkige afstroming met kans op DDE. De toepassing op land in de fruitteelt wordt ook gezien als de primaire bron van DDT. (Wil- lemse, 2005).

FIGUUR 36 ORGANOCHLOOR BESTRIJDINGSMIDDELEN (OCB’S) IN BAGGERSTROOK, SEDIMENT EN REFERENTIELOCATIES (IN μG/KG D.S.).

In rivierenland zijn de gehalten aan p,p’-DDE in de baggerstrook en het sediment verhoogd t.o.v. de referentie. De bron is hier hoogst waarschijnlijk niet het bemonsterde perceel, maar een ander perceel. Het verspreiden van bagger leidt hier dus tot een verhoging van het ge- halte. De gemeten gehalten liggen echter ruim onder de AW2000-waarde. In de overige mon- sters is het verband minder duidelijk en wordt er ook bij een verhoogd gehalte in de referen- tie niets of weinig in de baggerstrook gemeten. Opvallend is dat bij het monster Z1 geen DDT en metabolieten zijn aangetroffen in de baggerstrook. Dit kan het gevolg zijn van het niet toepassen in deze strook van DDT in het verleden, maar kan ook het gevolg zijn van een ver- beterde afbraak. In de baggerstrook heersen niet alleen aerobe condities, maar ook anaerobe na het verspreiden van de bagger. De wisselende condities kunnen stimulerend zijn voor de afbraak. Dit zou nader onderzocht moeten worden.

3.9 MODELLEREN VAN POLYCHLOORBIFENYLEN EN ORGANOCHLOORBESTRIJDINGSMIDDELEN

De hier beschouwde PCB’s en OCB’s zijn hydrofoob en daardoor sterk gebonden aan de bo- dem. De uitspoeling zal zeer gering zijn. Net als bij PAK en minerale olie is de afbraak de belangrijkste verdwijnterm. Hoewel er steeds meer signalen komen dat deze stoffen afbreek- baar zijn, is de snelheid van afbraak een zeer onzekere factor. In Figuur 37 zijn verschillende situaties weergegeven.

Als er geen afbraak is, gaat de concentratie in de richting van de concentratie van de bagger, 1.

in dit geval 30 μg/kg d.s.

Bij afbraak stabiliseert het gehalte zich op een lager gehalte. Een afbraakcoëfficiënt van 0,01 2.

jaar-1 (halfwaardetijd 35 jaar) geeft een stabilisatie op de helft.

Bij een afbraakcoëfficiënt van 0,025 jaar-1 (halfwaardetijd veertien jaar) stabiliseert het ge- 3.

halte op een derde van het gehalte in de baggerspecie. Deze afbraakcoëfficiënt is gelijk aan de coëfficiënt gebruikt voor de zeer langzaam afbreekbare fractie voor PAK.

FIGUUR 37 MODELSIMULATIE VAN DE ACCUMULATIE VAN PCB’S BIJ VERSCHILLENDE SNELHEDEN VAN AFBRAAK. EENMAAL PER TIEN