• No results found

BEPALENDE FACTOREN VOOR DE WATERKWALITEIT

BAGGEREN EN WATERKWALITEIT

7.1 BEPALENDE FACTOREN VOOR DE WATERKWALITEIT

Zoals in hoofdstuk 1 is aangegeven, is een belangrijk argument om te baggeren vaak de wa- terkwaliteit, baggeren zou de waterkwaliteit verbeteren. In dit onderzoek is nagegaan of dit ook geldt voor de waterkwaliteit van de onderzochte situaties.

Boeyen et al. (1992) hebben gedurende een aantal jaren het effect van baggeren onderzocht in de Krimpenerwaard en Alblasserwaard. Zij concludeerden dat het vergroten van de diepte een positief effect had op de waterkwaliteit en het doorbreken van de dominantie van kroos de belangrijkste factor is. Om dit te doorbreken was aanleg van een kroosbalk als extra maat- regel vaak noodzakelijk. Zij stellen dan ook dat baggeren moet samengaan met het nemen van andere maatregelen.

In laagveenwateren kan baggeren effectief zijn om de waterkwaliteit te verbeteren. Dit is ook aangetoond door Verberk en Esselink (2007). Zij stellen echter ook dat:

Randvoorwaarde voor succesvol en duurzaam herstel na uitvoering van baggerwerkzaamheden is dat de aanwezigheid van een baggerlaag het belangrijkste knelpunt voor systeemherstel vormde. Dit betekent dat baggeren onderdeel moet zijn van een maatregelenpakket waarbij andere bronnen van eutrofiëring worden aangepakt, waaronder (i) de aanvoer van nutriënten met de inlaat van (gebiedsvreemd) water, (ii) de uitspoeling van nutriënten vanuit bemeste oevers en (iii) de interne mobilisatie van nutriënten uit het veensubstraat. Daarnaast moet voorkomen worden dat (iv) door baggeren een reactieve, zuurstof- arme sliblaag wordt blootgelegd.

Ook voor de verbetering van vennen is baggeren een vaak geadviseerde maatregel (O+bn, 2011). Alleen baggeren kan echter voor de fauna leiden tot het verdwijnen van doelsoor- ten (Van Kleef en Esselink, 2004). Aanbevolen wordt stapsgewijs (in tijd en ruimte) te bag- geren om herkolonisatie makkelijker te maken. Ook in vennen wordt kwaliteitsverbetering meestal verkregen door een combinatie van diverse maatregelen, die specifiek zijn voor de te verbeteren locatie (Verberk et al., 2007).

Fosfaat zorgt voor eutrofiëring van het oppervlaktewater en wordt daardoor ervaren als een probleemstof. Bagger kan ook veel fosfaat bevatten. Het verwijderen van bagger kan daardoor een nuttig effect hebben op de waterkwaliteit, een belangrijke fosfaatbron wordt weggeno- men, waardoor de kwaliteit van het oppervlaktewater verbetert. In het project BaggerNUT (Watermozaiek, 2011) wordt momenteel via een reeks praktijkexperimenten, in combinatie met wetenschappelijk onderzoek, een meet- en beoordelingssysteem ontwikkeld. Daarmee kunnen waterbeheerders routinematig en op grote schaal de mate van interne eutrofiëring bepalen en maatregelen die dit tegengaan, testen op hun (kosten)effectiviteit. Dit systeem wordt tijdens het project op 24 locaties toegepast. Achtergrond bij dit project is dat de ecolo- gische doelen voor sloten, vaarten, meren en plassen vaak worden belemmerd door interne eutrofiëring: het vrijkomen van stikstof en fosfaat uit bagger en waterbodem. Het via bag- geren verwijderen van verrijkte waterbodems is een voor de hand liggende maatregel om in- terne eutrofiëring tegen te gaan, maar het is nog onvoldoende duidelijk hoe deze maatregel

precies moet worden uitgevoerd om maximaal effect te sorteren. Bovendien is de maatregel relatief duur.

Voor de Kaderrichtlijn Water spelen de prioritaire stoffen zink en koper een belangrijke rol. Zink en koper zijn, zoals ook in dit onderzoek is gevonden, voor baggerspecie vaak kwaliteit bepalend. De concentratie koper en zink in het oppervlaktewater is afhankelijk van de re- doxpotentiaal in het slootsysteem. In de waterbodem kunnen de metalen sterk worden vast- gelegd als sulfiden en de sulfidenconcentratie kan hoog zijn in waterbodems (zie tabel 12). In de overgang tussen waterbodem en water worden de sulfiden weer geoxideerd, waardoor de koper- en zinkconcentraties weer kunnen toenemen. Aanwezigheid van complexerende stoffen (opgeloste organische stof) hebben bovendien een grote invloed op de concentraties (Achterberg et al., 1997). Bij de overgang anaerobe/aeroob wordt de grootste hoeveelheid op- geloste organische stof gevormd. Hierdoor ontstaat er een concentratiegradiënt in de wa- terfase met een hogere concentratie koper en zink nabij de waterbodem (Vink et al., 2010). Baggeren en verdiepen zal dus invloed hebben op de concentraties in het water. Vastleggen of dit ook werkelijk gebeurt, is echter niet eenvoudig. Aanwezigheid van een kroosdek bij- voorbeeld, beïnvloedt ook de zuurstofhuishouding van de sloot en daarmee de concentratie koper en zink in het oppervlaktewater.

Verbetering van de waterkwaliteit door baggeren hoeft voor afzonderlijke waterkwaliteitspa- rameters als zuurstof en mate van algengroei niet altijd juist te zijn. Er zijn situaties denk- baar dat juist het omgekeerde kan optreden. Bijvoorbeeld als het doorzicht klein is en door baggeren de sloot te diep wordt voor ondergedoken waterplanten. Drijvende waterplanten (eendenkroos) komen dan wel tot ontwikkeling en kunnen uiteindelijk zorgen voor zuurstof- loos water. Van Zuidam et al. (2009) veronderstellen dat onderhoud (schonen en baggeren) in sloten van grote invloed is op het ontstaan en in stand houden van een diverse of een kroos gedomineerde vegetatie. Schonen en baggeren hebben tot gevolg dat zowel ondergedoken (submerse) als drijvende vegetatie verwijderd worden. Een verschil in effect op de twee ve- getaties is dat van de ondergedoken vegetatie de meeste individuen die in het water achter- blijven, beschadigd worden (verknippen en ontwortelen). Van kroos blijft echter altijd een groot aantal intacte individuen achter. Dit kan tot gevolg hebben dat kroos in de periode na baggeren een voordeel heeft, doordat het naast een hoge potentiële groeisnelheid ook met veel intacte individuen aanwezig is, waardoor het snel nieuwe biomassa opbouwt. Naast de fysieke verstoring van de vegetatie treedt bij het baggeren ook vaak resuspensie van het sediment op. De opwerveling van organisch materiaal zorgt voor tijdelijke beperking van de lichtdoorval en voor een verhoogde zuurstofconsumptie in de waterkolom als gevolg van af- braakprocessen, waardoor de zuurstofconcentraties omlaag gaan. Dit heeft mobilisatie van fosfaat uit het sediment tot gevolg en dit leidt tot een toename van de hoeveelheid direct be- schikbare nutriënten voor kroos. Baggeren zou dus op meerdere manieren een omslag naar kroosdominantie kunnen veroorzaken of handhaven. De groei van ondergedoken waterplan- ten kan extra bemoeilijkt worden in gebieden waar het doorzicht beperkt is. Bij verdieping door baggeren is het dan mogelijk dat er onvoldoende licht doordringt tot de bodem en ondergedoken waterplanten niet vanuit de bodem tot ontwikkeling kunnen komen.

Voorgaand voorbeeld is een argument tegen baggeren, maar zoals gesteld is niet baggeren in sloten geen optie. Baggeren en vooral slim baggeren kan echter ook een positief effect heb- ben op de waterkwaliteit:

Door de grotere waterdiepte warmt het water minder snel op (temperatuurbuffer). Af- •

braakprocessen gaan dan minder snel en dit heeft een positief effect op het zuurstofge- halte.

Door de grotere waterdiepte bevat de sloot meer zuurstof en zal ’s nachts het zuurstof- •

gehalte minder snel dalen.

De bagger bevat fosfaat en verwijderen hiervan vermindert de nalevering van fosfaat en •

daardoor de kans op algenbloei of een teveel aan eendenkroos.

Netten en Peeters (2011) geven aan dat baggeren tijdens of direct na een strenge winter leidt tot een vermindering van de overwinteringsknoppen van drijvende waterplanten en daarom het laatste zetje kan geven om het watersysteem in de gewenste staat te krijgen.

Aanwezigheid van een diverse fauna is ook een goede indicator voor een goede waterkwa- liteit. Twisk et al. (2000) laten zien dat de wijze van baggeren, tijdstip, frequentie en ge- deeltelijk baggeren belangrijk zijn bij het stimuleren van de aanwezigheid van kokerjuffers, libellen en amfibieën. Ook de samenstelling van de vegetatie hangt samen met de wijze van baggeren (Twisk et al., 2003). Een belangrijk criterium dat uit deze onderzoeken komt is de waterdiepte en een diepte van 60-80 cm wordt aanbevolen. Verder wordt vastgesteld dat er veel andere criteria zijn die meespelen bij de te verkrijgen waterkwaliteit en baggeren niet de enige factor is. In Twisk en Werumeus Buning (2003) wordt voor de polder Bergambacht aangegeven dat de volgende maatregelen nodig zijn om de waterkwaliteit te verbeteren:

Lagere mestgift •

Mestvrije slootkant •

Verbetering effluent RWZI’s •

Reductie ongerioleerde lozingen •

Reductie vuiluitwerp riolering •

Kroosverwijdering •

Baggeren •

Door het nemen van al deze maatregelen werd een verminderde kroosbedekking verkregen.

Voor vissen is het van belang een open verbinding met de boezem te hebben (Ottburg et al., 2006). Baggeren zorgt voor een sterke achteruitgang van de visstand en open sloten herstel- len zich het snelst. Geconstateerd is ook dat amfibieën een voorkeur hebben voor sloten die via een duiker zijn verbonden met de boezem. Aanbevelingen worden gedaan voor duiker- ontwerp en slootonderhoud, die moeten leiden tot een goede visstand en zo de biodiversiteit van het slootsysteem te verhogen.

De rol van de sloot dimensies en nutriënten en de ‘beperkte’ rol van schonen en baggeren komen ook duidelijk tot uiting in Figuur 58 (Zuidam et al., 2009).

FIGUUR 58 DE MECHANISMEN DIE IN SLOTEN BELANGRIJK VERONDERSTELD WORDEN VOOR DE VEGETATIESAMENSTELLING, MET IN