• No results found

In deze synthese worden onderzoeksvragen 5, 6 en 7 (zie § 1.4) beantwoord.

Op basis van het veldonderzoek kan geconcludeerd worden dat de bodemopbouw in het

plange-bied niet door recente bodemingrepen is verstoord. Zoals op basis van het bureauonderzoek reeds

werd verwacht, zijn tijdens het veldonderzoek archeologische resten aangetroffen die verband

houden met de kasteelruïne Ravenstein. Deze resten bestaan uit een cultuurlaag en

archeolo-gische indicatoren in de vorm van baksteenpuin, mortel, leisteen en houtskool. De cultuurlaag is

vermoedelijk door bewoning ontstaan in de reeds aanwezige overstromingsafzettingen. Deze

cultuurlaag kenmerkt zich als een wat viezige, zwak humeuze laag. Er zijn geen duidelijk

herken-bare sporen van de tuinaanleg aangetroffen.

Tijdens het veldonderzoek zijn drie boringen (boringen 11, 16 en 21) gestuit op ondoordringbaar puin in de overstromingsafzettingen of de cultuurlaag. Of sprake is van losse bakstenen of van een fundering, kan op basis van het booronderzoek niet sluitend bepaald worden. In boring 2 is mogelijk een grachtvulling aangetroffen.

Er is geen veraarde top van het Hollandveen aangetroffen. De top is (deels) verstoord door de

overstromingafzettingen. De kans dat er in de top van het veen archeologische resten aanwezig

zijn, wordt niet groot geacht. De wadafzettingen zijn niet geschikt geweest voor bewoning. In het

plangebied zijn geen recente verstoringen anders dan de bouwvoor aangetroffen.

4 Geofysisch onderzoek

4.1 Methoden

Tijdens het geofysisch onderzoek is het plangebied onderzocht door middel van elektrische weerstandsmetingen. De keuze voor deze methode is gebaseerd op de te verwachten archeo-logische resten ([bak]stenen funderingen/muren, grachten, kasteeltuin/park), de geoarcheo-logische ondergrond (klei op veen) en het huidige grondgebruik (grasland met obstakels).

Bij een elektrisch weerstandsonderzoek wordt de elektrische weerstand van het bovenste deel van de bodem gemeten door middel van het plaatsen van elektrodes in de grond en het opwekken van een elektrische stroom (Gaffney & Gater, 2003). Hierbij wordt niet de weerstand op één bepaalde diepte gemeten, maar de weerstand van het bodemvolume. De weerstandsmetingen zijn uitge-voerd met een RM15-D weerstandsmeter met ingebouwde datalogger in een Twin-Probe configu-ratie van Geoscan Research. Dit apparaat maakt gebruik van vier elektroden. Twee elektroden staan gedurende de metingen op een vaste plaats (tenminste 20 meter) buiten het te meten gebied. De twee overigen zijn mobiel en worden op regelmatige afstanden in het te onderzoeken terrein in de grond gestoken. Deze mobiele elektroden bepalen de waarde van de meting: via één van deze elektroden wordt de stroom de grond in gestuurd, terwijl de andere elektrode de

spanning meet. Hieruit wordt vervolgens de weerstand berekend. De afstand tussen de mobiele elektroden (elektrodenafstand) bepaalt tot welke diepte gemeten wordt. Bij een afstand van 1 m wordt de weerstand gemeten tot ongeveer 1 m diepte vanaf de oppervlakte. Hoe groter de afstand tussen de elektroden, hoe groter het bodemvolume is dat de meetwaarde bepaalt. Een grotere afstand levert doorgaans een minder gedetailleerd meetresultaat op. Bij de RM15-D weerstands-meter kan de elektrodenafstand variëren van 0,25 tot 2 m. De keuze is afhankelijk van de diepte waarop de archeologische resten worden verwacht en de verwachte afmeting van deze resten.

hoge weerstand afwijkingen Lage weerstand afwijkingen

muren / funderingen greppels / kuilen

puin / uitbraaksleuven sloten / geulen / grachten

aangelegde of opgeworpen oppervlaktes (bijv. vloeren of dijken) drains

wegen / paden graven

stenen doodskisten / grafstenen metalen pijpen / buizen

Tabel 2. Algemene afwijkingen elektrische weerstandsmeter (naar: Gaffney & Gater, 2003).

De weerstandswaarde wordt voornamelijk bepaald door de grondsoort, verschillende zouten die

aanwezig kunnen zijn en het vochtgehalte van de bodem. Doordat water goed geleidt, geeft

bijvoorbeeld vochtige klei een lagere weerstandswaarde dan droog zand. Organisch materiaal

(zoals een humeuze gracht- of slootvulling) houdt over het algemeen veel vocht vast en geeft

daardoor relatief lage weerstandswaarden. Stenen muurresten of funderingen houden weinig

vocht vast en leveren relatief hogere weerstandswaarden op dan het omliggende

bodemmate-riaal (tabel 2). Lijnvormige structuren (zoals funderingen, uitbraaksleuven, sloten en grachten)

zijn in de metingen meestal gemakkelijker te herkennen dan willekeurig verspreide grondsporen (bijv. ondiepe kuilen die niet in een structuur liggen). Een opgebrachte laag of sterk verstoorde bovengrond kunnen de weerstandsmetingen in hoge mate beïnvloeden. Omdat een meting op één punt onvoldoende informatie geeft, zijn meerdere metingen noodzakelijk. Hiertoe wordt over het te meten terrein een grid van 1 bij 1 m uitgezet. Op elk kruispunt van dit grid wordt de weerstandswaarde gemeten.

Tijdens het elektrisch weerstandsonderzoek is een gebied van 1.580 m

2

gemeten. Hierbij is een elektrodenafstand van 0,5 m gehanteerd. Het meetsysteem is uitgezet door middel van meet-linten en ingemeten met GPS. De geofysische data is vervolgens bewerkt met Archeosurveyor 2.0, speciaal ten behoeve van archeologische geofysica ontwikkelde software. Hierbij wordt de verzamelde metingen in een figuur weergegeven waarbij elke meting wordt voorgesteld als een vierkantje met een vaste grootte. De grijs- of kleurtint van het vierkantje wordt bepaald door de gemeten weerstandswaarde.

4.2 Resultaten

Veldwaarnemingen

Tijdens het veldonderzoek is gebleken dat het onderzoeksgebied bestaat uit grasland met enkele bomen. Tijdens het geofysisch onderzoek was de ondergrond zeer vochtig. Het maaiveld in het noordoostelijke deel van het plangebied was recentelijk bereden, waarbij het maaiveld stuk gere-den is. Het oostelijke deel van het plangebied (ter hoogte van de boringen 15 t/m 18) was niet geschikt voor het geofysisch onderzoek en is daarom niet meegenomen. Aangezien niet het hele plangebied in het onderzoek meegenomen kon worden, is er voor gekozen om het zuidelijke deel van het plangebied (waarin geen cultuurlaag in de boringen is waargenomen en relatief minder puin is aangetroffen) niet mee te nemen en het onderzoek te concentreren op het midden en noordelijke deel van het plangebied.

Elektrisch weerstandsonderzoek - algemeen

De resultaten van het elektrisch weerstandsonderzoek laten een aantal anomalieën zien die veroorzaakt worden door recente verstoringen (figuur 7). In het noordoosten van het plangebied is een onregelmatige zone met lage tot zeer lage waarden te zien (I). Deze onregelmatigheden in de data worden zeer waarschijnlijk veroorzaakt doordat de ondergrond hier kort voor de uitvoer van het veldonderzoek bereden was. Hieronder zullen de relevante afwijkingen van het elektrisch weerstandsonderzoek worden besproken.

Elektrisch weerstandsonderzoek - afwijkingen

• Het gehele gemeten gebied vertoont onregelmatige rommelige waarden (A). In het centrale en westelijke deel van het plangebied zijn deze waarden licht tot sterk verhoogd (B) en zijn er onregelmatige zones met hoge tot zeer waarden te onderscheiden (C).

• Binnen zone A ligt een rechthoekige structuur met zeer hoge waarden (D). De structuur heeft

een omvang van 6 bij 12 m, maar kan aan de westelijke zijde niet begrensd worden.

• Direct ten zuiden van zone A en B ligt een oost-west georiënteerde lineaire structuur met lage tot zeer lage waarden met een breedte van circa 7 m (E).

• Ten zuiden van zone E ligt een rechthoekige tot onregelmatige structuur met hoge tot zeer

hoge waarden in de zuidwestelijke hoek van het plangebied (F). De precieze omvang van deze

afwijking kan op basis van het gemeten grid niet bepaald worden.