• No results found

Synthese: de ontwikkeling van de koopkracht

Gestegen netto inkomens …

• Hierboven is geconcludeerd dat er voor veel groepen sprake is van een toename van het besteedbaar inkomen. Dit geldt voor bepaalde groepen sterker dan voor andere groepen.

… maar ook stijgende prijzen

• Voor verschillende groepen staat de koopkracht echter onder druk door de gestegen prijzen.

Met name voor de groepen die hieronder zijn opgesomd is het netto inkomenseffect vaak vergelijkbaar met de geconstateerde prijsstijgingen (van tussen 5,4% (Bonaire) en 6,4% / 9,9%

voor Saba en Sint Eustatius).

Inkomens rond het minimumloon op Bonaire: de bruto inkomens zijn beperkt gestegen.

Het bruto en netto effect zijn vrijwel gelijk aan elkaar doordat deze groep was en is vrijgesteld van belastingheffing. Het betreft een groep van ongeveer 16 procent van de beroepsbevolking, inclusief parttimers; 82

AOV’ers met een klein pensioen: voor deze groep gelden dezelfde opmerkingen als hierboven. De AOV uitkering is gestegen, er is dus sprake van een toename van het besteedbaar inkomen. Als percentage van het besteedbaar inkomen is die stijging lager dan bij degenen die uitsluitend AOV ontvangen; de hoogte van de stijging van het nominale inkomen is afhankelijk van de (veelal beperkte) stijging van het aanvullend pensioen. Naar schatting betreft dit rond 2,2, 2,4 en 3,0 procent van de totale bevolking op, respectievelijk, Bonaire, Saba en Sint Eustatius;83

AWW en onderstand: de uitkeringen zijn (fors) gestegen, maar het is onduidelijk hoe het andere inkomen (vaak meer informeel en / of parttime) zich heeft ontwikkeld. Waarschijnlijk is dat inkomen niet gestegen. Het aantal ontvangers van onderstand in 2011 was ongeveer 265. Een groot deel daarvan zal additioneel inkomen hebben of anderszins ondersteuning krijgen, bijvoorbeeld van familie. Het aantal ontvangers van AWW bedraagt ongeveer 230.

Een onbekend deel daarvan heeft aanvullend inkomen (voor beide groepen geldt dat het om ruim 2 procent van de beroepsbevolking gaat ;

Werknemers in loondienst, niet bij de overheid of bij grotere bedrijven: beperkte of geen bruto loonstijging, wel een toename van het netto inkomen, maar voor lagere

81 Uiteraard geldt het minimum uurloon ook voor parttimers. Bij een minder dan fulltime dienstverband ligt het inkomen vaak lager dan het wettelijk minimumloon, ook als het uurloon hoger is dan het wettelijk minimum.

82 Dit en de volgende percentages zijn gebaseerd op cijfers van het CBS (kenmerken beroepsbevolking Bonaire 2010), de census van 2001, schattingen van de beroepsbevolking uit Ecorys 2009 en historische gegevens over

inkomensontwikkeling, inflatie en bevolkingsgroei op de eilanden. De 16% is vrijwel direct ontleend aan de kenmerken beroepsbevolking Bonaire 2010.

83 Deze percentages zijn gebaseerd op de volgende aannames: rond 30% van de AOV’ers heeft een aanvullend pensioen.

Ongeveer de helft daarvan is een klein aanvullend pensioen. Het aantal AOV’ers is gebaseerd op het percentage 60+ in de totale bevolking.

inkomens is het stelseleffect beperkter van omvang. Naar schatting betreft dit rond 10 procent van de werkzame beroepsbevolking op de verschillende eilanden;84

Ondernemers met een laag inkomen zien hun (bruto) inkomen onder druk staan. Zij betaalden en betalen nauwelijks belasting dus het stelsel heeft geen effect op het besteedbaar inkomen. Naar schatting beslaat deze groep ongeveer 5 procent van de beroepsbevolking op de eilanden;85

Parttimers betaalden vaak geen belasting, er is dus geen netto stelseleffect. De ontwikkeling van bruto inkomens is veelal beperkt. Hierboven is een inschatting gegeven van deze groep voor Bonaire (daar inclusief inkomens rond het minimumloon). Op Saba en Sint Eustatius heeft ongeveer 10 procent van de beroepsbevolking een inkomen lager dan het minimumloon.

… waarvoor in 2012 veelal wordt gecompenseerd

• Uitkeringen (AOV, AWW, onderstand) worden jaarlijks aangepast op basis van de inflatie het jaar ervoor. Voor werknemers in de publieke sector en bij grotere bedrijven geldt dit ook.

Andere werknemers en ontvangers van pensioenen worden in het algemeen niet (volledig) gecompenseerd voor prijsstijgingen.

Niet iedereen is er dus op evenveel op vooruitgegaan

• Voor de groep die er zowel bruto als door het nieuwe fiscale stelsel op vooruit is gegaan geldt dat zij per saldo een stijging van de koopkracht hebben meegemaakt.

Daarnaast spelen andere factoren een rol in de ontwikkeling van de koopkracht

• De gecombineerde (macro) belasting- en premiedruk is ten opzichte van 2010 gestegen. De reguliere (kas) opbrengsten over economische activiteiten in 2011 zijn hoger dan geraamd. Dit komt voor een belangrijk deel door hoger dan geraamde premieopbrengsten. Zie hiervoor Bijlage 3.

• Inmiddels zijn de hoger dan geraamde opbrengsten wel voor een deel gecompenseerd door onder andere een hogere ouderentoeslag, een hogere kindertoeslag, een hogere belasting- en premievrije som en een lager ABB tarief voor diensten. Voor een deel zal dit pas in 2012 tot een correctie (lagere druk) leiden.

• Naast de opbrengsten die in 2011 zijn binnengehaald onder het nieuwe fiscale en premie-stelsel, zijn er ook opbrengsten gegenereerd op basis van het oude fiscale stelsel. Het betreft hier niet alleen opbrengsten over 2010 (op basis van het belastingregime van de Nederlandse Antillen) maar ook over de vier jaren daarvoor. Voor een belangrijk deel hebben deze

opbrengsten dus een incidenteel karakter. De opbrengsten in 2012 over 2011 zijn naar

verwachting een stuk lager als percentage van het BNP. De totale afdracht van huishoudens en bedrijven in 2011 is daarmee echter hoe dan ook fors hoger dan in 2010 (inclusief opbrengsten over 2009).

• De hoger dan geraamde opbrengsten in 2011 zijn voor een groot deel het gevolg van betere naleving waardoor de effectieve grondslag breder is – dit manifesteert zich niet volledig in een stijging van prijzen. ABB en accijnzen hebben een vrij directe invloed op prijzen. Heffingen op

84 Hierbij is aangenomen dat werknemers bij de overheid en semi-overheid, waaronder energie, telecom, bij grotere bedrijven en in de financiële dienstverlening volledige prijscompensatie ontvangen en de rest niet of niet volledig. Naar schatting maakt deze groep ongeveer de helft van het totaal uit. Verder is uitgegaan van lagere en middeninkomens (ongeveer de helft van de totale beroepsbevolking).

85 Rond 10% van de werkzame beroepsbevolking is ondernemer. Naar schatting heeft rond de helft daarvan een laag inkomen.

inkomen (lb, premies) hebben invloed op het besteedbaar inkomen maar niet direct op de prijzen. Zowel de premieheffingen als (in mindere mate) de indirecte heffingen vallen hoger uit..

• Daarnaast zorgt de striktere inning door energie- en telecombedrijven op Bonaire voor bepaalde groepen voor een (ervaren) daling van de koopkracht;86 dit wordt voor deze groep niet

gecompenseerd door positieve effecten op de koopkracht van andere beleidsmaatregelen (waaronder bijvoorbeeld gratis schoolboeken).

• Verder zorgt de ‘fiscalisering’ van het zorgstelsel ervoor dat er geen private verzekering meer afgesloten hoeft te worden. Afhankelijk van leeftijd kostte deze tussen NAf 1.361 ($760,34;

klasse 3, leeftijd tussen 15-34, eigen risico van NAf 1.000 – $558,66) en NAf 6.725 ($3.756,98;

klasse 1, leeftijd boven 50, eigen risico NAf 250 – $139,66) per persoon. Deze maatregel pakt vooral goed uit voor hogere inkomens (boven de loongrens) en voor dga’s die geen premie betalen en wel van de zorg kunnen genieten.

Conclusie

• De koopkracht voor veel groepen is in 2011 ondanks de prijsstijgingen gestegen. Voor bepaalde groepen is de koopkracht in 2011 niet of nauwelijks gestegen of soms zelfs gedaald.

Het betreft hier de groepen die hierboven zijn weergegeven, met als toevoeging dat de daling van koopkracht met name zal gelden voor personen en huishoudens met meer dan een inkomen (additionele inkomstenbronnen werden in het verleden effectief niet of minder belast dan formeel zou moeten), voor een grote groep partimers en voor ondernemers met een laag inkomen, die bovendien in het verleden waarschijnlijk te weinig belastingen premies betaalden.

Inkomens- en koopkrachtontwikkeling – perceptie van huishoudens

Inkomens zouden er als gevolg van het verhogen van de onderstand, AOV en minimumlonen per 1 januari 2011 op vooruit gaan. Ook zou de hoogte van de belasting- en premievrije som ertoe moeten leiden dat lagere inkomens ontzien worden. Volgens de geïnterviewde huishoudens (zie Bijlage 4) blijkt deze vooruitgang in bruto inkomen bruto noch netto niet of nauwelijks.87

Een deel van de ondervraagden geeft aan dat het salaris of de uitkering in 2011 in nominale termen gelijk is gebleven. 88 In reële termen zijn velen er in loon op achteruit gegaan omdat geen indexatie plaatsvond om de gestegen kosten van levensonderhoud te compenseren. Een ander deel van de geïnterviewden geeft aan dat hun inkomen, salaris of AOV in 2011 is toegenomen, zowel bruto als netto.

Desondanks, ook bij die personen en gezinnen die er financieel in nominale termen op vooruit zijn gegaan in 2011, heerst er eilandbreed grote onvrede over de koopkrachtdaling als gevolg van de gestegen prijzen. Enkele refereren ook naar het nieuwe belastingsysteem dat ongunstig voor hen zou uitpakken.89 Op basis van de onderzochte casussen lijken het als groep vooral de onderstandtrekkers en ouderen zonder aanvullend pensioen te zijn die het hardste getroffen worden door de prijsstijging, vooral die van levensmiddelen en energie. Ook gezinnen met een middelbaar inkomen klagen over hun verminderde koopkracht: ze moeten meer opletten bij geld uitgeven, sparen lukt niet meer en vakanties zitten er niet meer in.

86 Uiteraard zou betere inning wel moeten zorgen voor (op termijn) lagere prijzen omdat er geen verliezen moeten worden gecompenseerd.

87 Hoewel expliciet om de inkomensveranderingen van nu of 2011 met 2010 werd gevraagd is de indruk van de

onderzoekers dat in enkele gevallen mogelijk 2011 met 2012 vergeleken wordt. Per saldo is de conclusie wel dat de bruto en netto inkomensverandering niet heel groot is.

88 Het gaat hier om mening of gevoel van de geïnterviewde. De werkelijkheid is anders betrokkenen zijn er toch op vooruit gegaan.

89 Het is mogelijk dat ook de manier van inning en de hogere compliance een rol speelt bij het bedrag dat aan belasting betaald moet worden dan wel ingehouden wordt.