• No results found

symbolisch is het zonder enige twijfel. Het toont dat ook de ergste vervolging er net niet in slaagt tot algehele

vernietiging te leiden, dat hoop ook in mensonterende omstandigheden kan bestaan,

dat ondanks alles toekomst en hernieuwde waardigheid mogelijk zijn. Zelfs voor de

ongelukkigen in vernietigingskampen is dat niet geheel en al uitgesloten.

Eindnoten:

1 Ernst Klee e.a. (eds.), ‘Schöne Zeiten’ - Judenmord aus der Sicht der Täter und Gaffer (Frankfurt/Main 1988), p. 52 e.v.

2 Een van de oudste rapporten daaromtrent is Yankel Wiernik, A year in Treblinka (New York 1944?), die tijdens de opstand wist te ontvluchten. Passages uit het werk zijn opgenomen in Jean-François Steiner, Treblinka - La révolte d'un camp de concentration (Paris 1966) om de authenticiteit van de roman te vergroten. Tegen de interpretatie van de romancier is weer geprotesteerd. Vgl. Sereny, op.cit. en Rashke, op.cit.

3 Vgl. Jean-Paul Sartre, Oeuvres romanesques (Ed. de la Pléiade, Paris 1981), pp. 215 e.v. en 1802 e.v. De martelscènes die hij indertijd op het toneel bracht werden zo realistisch gevonden dat vele toeschouwers genoodzaakt waren de zaal te verlaten.

4 Uit de grote hoeveelheid studies enzovoort noem ik gemakshalve alleen het inleidende overzicht Antisemitisme - Een geschiedenis in beeld ('s-Gravenhage 1989) en vooral Bernd Martin und Ernst Schulin (eds.), Die Juden als Minderheit in der Geschichte (München 19853); in beide is een (uitvoerige) bibliografie te vinden. Verder H.W. von der Dunk. Voorbij de verboden drempel (Amsterdam 1990), p. 45 e.v.

5 Een algemeen overzicht in Michel Winock, Nationalisme, antisémitisme et fascisme en France (Paris 1982); voor Dreyfus in het bijzonder Jean-Denis Bredin, L'Affaire (Paris 1983); Z. Sternhell e.a., Naissance de l'idéologie fasciste (Paris 1989); in verband met literatuur o.a. Jeffrey Mehlman, Legacies of anti-semitism in France (Minneapolis 1983).

immigranten die zich met grote moeite een beetje assimileren. Hun spraak is geenszins belachelijk maar uitdrukking van de aard der mensen. Bovendien worden ook niet-joodse vervormingen op dezelfde manier behandeld.

7 Saint-Simon, Mémoires, II (Ed. de la Pléiade 1949), p. 1029.

8 Zo wordt Hitler al in zijn jeugdjaren geobsedeerd door ‘Hintermänner’ en ‘dunkle Drahtzieher’. Vgl. Joachim C. Fest, Hitler (Ullstein-Buch Nr. 33087, 1987), p. 78.

9 Ik volg de Nederlandse vertaling Het vuil, de stad en de dood (Den Haag 1986). 10 P. 43. Vgl. Martin van Amerongen in NRC Handelsblad, 29 juli 1989, p. 7. 11 Vgl. Henryk M. Broder, Der ewige Antisemit (Frankfurt/Main 1986), pp. 10 en 38. 12 Martin van Amerongen, ibid.

13 Maar Erasmus en Luther moeten eveneens genoemd worden. Vgl. Heiko A. Oberman, Wurzeln des Antisemitismus (Tübingen 1981?). Over hun beider antisemitisme wordt zeer verschillend geoordeeld.

14 Pensées (éd. Brunschvicg), section IX, no 640 en XI, 714. Uiteraard hebben deze opmerkingen heel wat minder indruk gemaakt op de volksverbeelding dan de griezelige (christelijke) legende betreffende Ahasverus en de eeuwige jood. Vgl. George K. Anderson, The legend of the wandering Jew (Providence 1965).

15 In een werk dat feitelijk is herontdekt dank zij de uitgave van J. Meijer, de Remonstrantie nopende de ordre dije... dijent gestelt op de joden (Amsterdam 1949-5709), p. 111:

‘Bannissement strijt met de natuijre, als affsnijdende gemeenschap die de natuijre instelt, ende is daerom een straffe, dije nijet en behoort te geschijeden dan nae voorgaende delict.’

16 Vgl. J. Tractenberg, The devil and the Jews (New Haven 1943).

17 Vgl. H. Sarkowicz, Die Protokolle der Weisen von Zion, in K. Corino (ed.), Gefälscht!... (Nordlingen 1988); voor algemener overzicht Gill Seidel, De ontkenning van de Holocaust (Baarn-Den Haag 1986).

18 Ontleend aan Broder, op.cit., p. 97.

19 Vgl. Herbert A. Strauss und Christhard Hoffmann (eds.), Juden und Judentum in der Literatur (München 1985) met uitgebreide bibliografie; voor Nederlandse literatuur verschillende werken van J. Meijer en J. Melkman, Geliefde vijand (Amsterdam 1964).

20 Vgl. H. Sinsheimer, Shylock - The history of a character (New York 1968). Voor repercussies in Nederland vgl. M.J.P.M. Weijtens, Nathan en Shylock in de Lage Landen (Groningen 1971). 21 Door de onbevangen manier waarop zij met dergelijke tegenstellingen omspringt, is Alma

Mahler in haar memoires Mein Leben een bijna amusant voorbeeld daarvan.

22 Walther Hofer (ed.), Der Nationalsozialismus - Dokumente 1933-1945 (Frankfurt/Main 1957), p. 114. Het doet denken aan de zegswijze: ‘Haust du meinen Juden, hau ich deinen Juden.’ 23 Daarbij doen zich natuurlijk steeds hernieuwde mogelijkheden van en eisen tot assimilatie voor.

Wat betreft de immigratie in de Verenigde Staten sinds het eind van de negentiende eeuw valt daarbij te denken aan literaire werken van de eerder genoemde Henry Roth en later van Philip Roth, aan algemene studies als van Irving Howe, World of our fathers en recenter, Howard Simons, Jewish times.

24 Daarbij denk ik niet aan politieke identiteit die op de wijze van moderne staten in Israël wordt gezocht en gevonden.

25 Vgl. Erik H. Erikson, Identity - Youth Crisis (London 1968); D.J. de Levita, The concept of identity (Den Haag 1965); H.W. von der Dunk, Drempel..., p. 229 e.v.

26 Vgl. Gershom Scholem in zijn bundel Judaica, I (Frankfurt/Main 1963), p. 216 e.v. 27 Het geval met de bijbehorende correspondentie in Ortwin Buchbender und Reinhold Sterz

(eds.), Das andere Gesicht des Krieges - Deutsche Feldpostbriefe 1939-1945 (München 19832), p. 173, e.v.

28 In op.cit., p. 18 e.v. Vgl. daarentegen Inge Deutschkron in Ich trug den gelben Stern, passim. Vgl. ook Yehuda Nir, Verloren kinderjaren (Utrecht 1991) en zeer in het bijzonder Ida Fink, De Reis (Amsterdam 1991) waar een karakteristiek spel met persoonlijke voornaamwoorden de identiteiten van een en dezelfde persoon weergeeft. De naamsverandering in Presser, De nacht der Girondijnen, heeft een geheel andere functie en past niet in de hier behandelde ‘pseudonymie.’

29 Ischa Meijer vraagt zich in een voorwoord bij Ons dorp, de schoonheid en het leven af hoe je een jood moet spelen. Daarop kom ik terug evenals op Rymkiewicz, op.cit., p. 133 e.v.

31 Vgl. de inleiding bij de heruitgave van 1988.

32 In Altes und Neues (Frankfurt/Main 1953), p. 586 e.v. en Reden und Aufsätze, II (Oldenburg 1965), p. 254 e.v.

33 Durlacher, Strepen..., p. 9; David Rousset, Les jours de notre mort (Paris 1947), p. 30; Robert Antelme, L'Espèce humaine (Paris 1957), p. 45.

34 Op.cit., p. 98 e.v.; zo ook Lewin, op.cit., p. 21 e.v.

35 In Adolf Rudnicki (ed.), Ewiges Gedenken (Warschau 1955), p. 97; Ruth Elias, Die Hoffnung erhielt mich am Leben - Mein Weg von Theresienstadt und Auschwitz nach Israel

(München-Zürich 19883), p. 189.

36 In H. Buchheim e.a., Anatomie des SS-Staates I (Olten-Freiburg/ Breisgau 1965), p. 276, e.v. 37 Zo schrijft bijvoorbeeld Höss, de commandant van Auschwitz, dat de eerste proefvergassing

‘beruhigend’ op hem werkte (Kommandant in Auschwitz - Autobiographische Aufzeichnungen von Rudolf Höss, (Stuttgart 1958), p. 122. In hetzelfde werk is hij nog steeds verontwaardigd over uitspattingen en sadisme van ondergeschikten: de uitmoording diende correct te verlopen. 38 Een belangrijke studie over de raden in Oost-Europa is Isaiah Trunk, Judenrat - The Jewish

Councils in Eastern Europe under Nazi Occupation (New York 1972); voor Nederland uiteraard de werken van Presser en L. de Jong, Deel 6 eerste helft en Deel 7 eerste helft; grote bewondering heb ik voor Abel Herzberg die al gauw na de oorlog zijn kroniek der Jodenvervolging publiceerde in J.J. van Bolhuis e.a. (eds.), Onderdrukking en verzet (Arnhem-Amsterdam z.j); (bittere) kritiek op de Joodse Raad o.a. bij Etty Hillesum, Mechanicus en S. van den Bergh, Deportaties (Bussum z.j.). Hoe moeilijk het allemaal ligt, komt uit bij o.a.E.A. Cohen, De afgrond... (Amsterdam-Brussel 1971), p. 77 e.v.; veel critici hebben inderdaad korte of zelfs vrij lange tijd gebruik gemaakt van de bescherming die de raad scheen te bieden. Vgl. ook in het bijzonder Abel J. Herzberg, Om een lepel soep (Amsterdam 1972), p. 67 e.v. en de recensie van de hand van I. Kisch in Studia Rosenthaliana, VII, 1973, p. 155 e.v.

39 De Kontroverse is eerder genoemd. Ten bewijze van haar opvattingen beroept zij zich meermalen op het belangrijke werk van Raul Hilberg, The destruction of European Jewry (Chicago 1961). Ten onrechte blijkbaar, want in een congreslezing, waarvan ik alleen de stellingen heb gezien, distantieert hij zich van haar meningen. Vgl. Yisrael Gutman and Cyntia J. Haft (eds.), Patterns of Jewish Leadership..., Proceedings of the Third Yad Vashem International Historical Conference (Jerusalem 1979). Voor haar fouten ten aanzien van de Nederlandse omstandigheden vgl. Ph. de Vries (ed.), Uit het werk van dr. J. Presser (Amsterdam 1969), p. 179 e.v.

40 De inleiding die Karel van het Reve geschreven heeft voor David Koker, Dagboek geschreven in Vught (Amsterdam 1977, p. 6) bevat een citaat van Presser (uit een tekst die niet gepubliceerd is) over de raad als ‘een instelling... van joden boven een bepaalde inkomensgrens, met als doel het naar Polen sturen van joden beneden die grens’. Ik weet niet of de schrijver ook argumenten aanvoert, in ieder geval betreft het een indruk die indertijd alom verbreid was en misschien nog steeds is. Nauwgezet onderzoek van J. Th. M. Houwink ten Cate (in Oorlogs documentatie '40-'45 - Jaarboek van het Rijksinstituut voor oorlogsdocumentatie, 1989, p. 9 e.v.) maakt evenwel duidelijk dat vele en belangrijke restricties aangebracht moeten worden. Vgl. van dezelfde auteur in E. Jonker e.a. (eds.), Geschiedenis en Cultuur ('s-Gravenhage 1990, p. 158) een opmerking naar aanleiding van het woord ‘sinaasappelkarmannetjes’ dat door een der voorzitters van de raad gebruikt zou zijn, maar hem waarschijnlijk later in de mond is gelegd. Het is merkwaardig hoe dergelijke minieme details een totaalbeeld zo sterk beïnvloeden, maar misschien geldt ook hier, zoals in literatuur, dat er eigenlijk geen details bestaan of dat ‘der liebe Gott steckt im Detail’.

41 (Amsterdam 1982), p. 117 e.v.

42 In Moments of reprieve (Penguin Books 1987), p. 163. Veel van zijn redevoeringen en ook over hem in de boeken die zich met Lodz bezighouden.

43 In Dawidowicz, War, p. 350.

44 Het betreft de laatste zeer indrukwekkende woorden van deel I van Ondergang, toen de raad gedwongen werd in mei 1943 een lijst van 7000 joden samen te stellen: ‘De historicus stelt vast, dat op die lijst van 7000 twee namen niet voorkwamen: die van Asscher en Cohen. Hij stelt het vast. Meer niet.’ Er wordt inderdaad niet meer gezegd, maar wel ontzaglijk veel meer gesuggereerd. Hoe buitengewoon gevaarlijk dat is wanneer het niet om literatuur maar om vaststelling van feiten gaat, blijkt dank zij het genoemde artikel van Houwink ten Cate in de bundel Geschiedenis en Cultuur. Op zijn beurt stelt hij vast dat er geen lijst was en Presser dus

Opmerkelijk is ook dat de schrijver van het artikel spreekt over literaire verfraaiing die Presser in het gevondene aanbrengt. Ook hier werkt de tegenstelling literatuur/feitelijkheid door. 45 Op.cit., p. 285.

46 In Donat, op.cit., p. 91.

47 De zuiverste kinderjarenidylle, die achteraf door een volwassene geschreven is, vind ik in Bella Chagall, Burning lights (Schocken paperback editions 1962). Daarin is dan ook geen sprake van later tijden, er is nog geen oorlog; Duitsers en feitelijk alle niet-joden zijn afwezig. 48 Kaplan, op.cit., p. 224; H.G. Adler over Theresienstadt; Jakob Boas over Westerbork, evenals

Willy Lindwer die meer begrip toont. Het spreekt vanzelf dat deze lust tot ontspanning voor buitenstaanders moeilijk te begrijpen is, ook al doet hetzelfde verschijnsel zich overal voor. Vgl. Goebbels die zich in zijn Tagebücher (Zürich 1948, p. 501) na een zwaar bombardement op Berlijn erover verbaast dat ‘die Theater und Kinos wieder ihre Pforten öffnen und das Publikum in Strömen hineingeht’, of Albert Speer in Erinnerungen (Frankfurt/Main-Berlin 19702, p. 301) die eveneens na bomaanvallen terecht constateert ‘jene merkwürdige, hysterische Heiterkeit, die in Angesicht von Katastrophen oft beobachtet wird’.

49 Op.cit., pp. 11, 48, 79 e.v. Eigenlijk zou het boek in zijn geheel genoemd moeten worden. 50 Rabbi Shimon Huberband, Kiddush Hashem - Jewish religious and cultural life in Poland

during the Holocaust (Hoboken-New York 1987), p. XV

51 Vgl. Leon Poliakov-Josef Wulf, Das Dritte Reich und die Juden (Berlin-Grunewald 19552

), p. 159 e.v. Misschien is het interessant te lezen wat kolonel-generaal Jodl, zelf na het tribunaal in Neurenberg opgehangen, hieromtrent op te merken had tegenover de gevangenispsychiater G.M. Gilbert die het in zijn Nuremberg diary (London 1948, p. 43) noteert: ‘The dirty arrogant

SSswine! Imagine writing a 75-page boastful report on a little murder expedition, when a major campaign fought by soldiers against a well-armed enemy takes only a few pages.’

52 Wells, op.cit., p. 285 sq. Dat er mensen gehuisd hebben in riolen van Lvov wordt bevestigd door ooggetuigen in M. Gilbert, op.cit., p. 714 en is ook bekend uit andere bronnen voor andere steden.

3. Vernietiging

Dat woorden ontbreken om vervolging en vernietiging te beschrijven is door alle