• No results found

Maar is daarom ook iedere getuige een martelaar? Zou hij niet zelf eveneens, met alle literaire en niet-literaire getuigenissen waarover hij beschikt, tot een soort getuige

worden? Wellicht is het bovendien zo dat getuigen, opgevat als sterven voor de

levende waarheid, uitgaat van een scherpe tegenstelling tussen leven en dood die in

de joodse oorlogssituatie niet bestond. Is het niet een feit, dat al deze ongelukkigen,

schrijvend en niet schrijvend, in leven gebleven of dood, enige tijd leefden in een

grensgebied tussen leven en dood en feitelijk een dood leven hebben geleid? Eerst

wanneer daarop enig antwoord gevonden is, kan de functie van alle geschriften, van

verslag tot roman, en van de lezer nader bepaald worden.

Eindnoten:

1 Vgl. onder de vele voorbeelden Memoires van Yvo Pannekoek (Amsterdam 19844

), p. 93; Floris B. Bakels, Verbeelding als wapen - voorloper van Nacht und Nebel (Amsterdam-Brussel 19792, p. 9); Nico Rost in voorwoord van Goethe in Dachau (Amsterdam z.j., 1946?); in joodse kring het Franse romannetje van een scholier waarvan al het wit is volgeschreven met een dagboek in Jiddisch, Frans en Engels. Vgl. Hanno Loewy und Gerhard Schoenberger (red.), ‘Unser einziger Weg ist Arbeit’ - Das Getto in Lodz 1940-1944 (Wien 1990), pp. 263, 264. (zie afbeelding 2)

2 Abraham I. Katsch (ed.), Scroll of agony - The Warsaw diary of Chaim A. Kaplan (London 1966) p. 170. Hetzelfde werk is ook verschenen onder de titel A.I. Katsch (ed.), The Warsaw diary of Chaim A. Kaplan (New York 1973). Vgl. Primo Levi, Moments of reprieve (Penguin Books 1987), p. 30 e.v.

3 In Danuta Czech, Kalendarium der Ereignisse im Konzentrationslager Auschwitz-Birkenau 1939-1945 (Reinbek bei Hamburg 1989), p. 813. Daar wordt over Obersturmführer gesproken; op p. 412 en p. 1002 is de andere rang vermeld.

1945), p. 120; vgl. Kaplan, op.cit., p. 86 en Michel Borwicz, Ecrits des condamnés à mort... (Paris 1954), pp. 92, 112 e.v.

5 In Survival in Auschwitz (New York 1985), p. 395. Vgl. id., Gesprekken (Amsterdam 1991), pp. 34, 56. Er zijn niet velen die als Dola de Jong mededelen dat de holocaust hun het schrijven belet (interview in De Tijd, 31 augustus 1990, p. 38).

6 Vgl. Dagboekfragmenten 1940-1945 ('s-Gravenhage 1954), p. 373: ‘Ik heb weinig plezier in mijn dagboekschrijverij, nu de kans zoo gering wordt, dat ik het ooit hier uit [Bergen-Belsen] zal krijgen.’

7 Vgl. Inmitten des grauenvollen Verbrechens - Handschriften von Mitgliedern des Sonderkommandos (= Hefte von Auschwitz, Sonderheft I), (Verlag Staatliches

Auschwitz-Museum 1972). Evenals het archief van Ringelblum waren deze papieren (in Auschwitz-Birkenau) begraven, ze zijn later min of meer toevallig gevonden.

8 In Martin Gilbert, The holocaust - The Jewish tragedy (London 1986), p. 825. 9 In Tweestromenland (Amsterdam, 19804

), pp. 62-63.

10 In Piero Malvezzi-Giovanni Pirelli (red.), De vrijheid sterft niet... (Amsterdam 1956), p. 343 en Gilbert, op.cit., p. 806.

11 Lucjan Dobroszycki (ed.), The chronicle of the Lodz ghetto 1941-1944 (New Haven-London 1984); Alan Adelson-Robert Lapides (ed.), Lodz ghetto - Inside a community under siege (New York 1989).

12 In Max Pam, De onderzoekers van de oorlog... ('s-Gravenhage 1989), p. 13.

13 De meeste van deze werken zijn gemakkelijk te achterhalen. Verder A. Lewin, A cup of tears - A diary of the Warsaw ghetto (Oxford-New York 1988); Im Warschauer Getto - Das Tagebuch des Adam Czerniaków 1939-1942 (München 1986) In het bijzonder J. Marton (ed.), The diary of Eva Heyman (New York 1988), een meisje dat geen schrijfster wilde worden.

14 In Dagboekfragmenten 1940-1945 ('s-Gravenhage 1954) p. 563.

15 Daarmede is definitief afgerekend in de verschillende voorberichten van de kritische editie De dagboeken van Anne Frank ('s-Gravenhage-Amsterdam 1986).

16 In Dagboekfragmenten, p. 625.

17 Behalve het eerder genoemde werk van Donat vermeld ik slechts enkele andere die (zoals altijd) heel indrukwekkend maar verschillend van aard zijn: Alicia Appleman-Jurman, Alicia - My story (Bantam Books 1988); Samuel Pisar, Le sang de l'espoir (Paris 1979); Jules Schelvis, Binnen de poorten (Bussum 1982); Dick Walda, Trompettist in Auschwitz - Herinneringen van Lex van Weren (Amsterdam-Brussel 1980); Leon W. Wells, The Janowska Road (New York 1963); Samuel Willenberg, Surviving Treblinka (Oxford 1989). Anderzijds Kommandant in Auschwitz - Autobiographische Aufzeichnungen von Rudolph Höss (Stuttgart 1958).

18 F. Weinreb, Collaboratie en verzet, I (Amsterdam 1969), p. V. Bekend is hoezeer Presser zich dienaangaande vergist heeft, hoe ver deze vergissing heeft doorgewerkt en zelfs tot een zwijgen van sommige betrokkenen geleid heeft dat niet altijd even aantrekkelijk is. Ik vermeld het omdat verschillende vormen van stilte en zwijgen nog meermalen aan de orde moeten komen. Voor ego-documenten, vgl. H.W. von der Dunk, Cultuur en geschiedenis ('s-Gravenhage 1990), p. 65 e.v. Vgl. voor de Weinreb-affaire in het bijzonder I. Schöffer, Veelvormig verleden (Amsterdam 1987), P. 193 e.v.

19 In Why did the heavens not darken? (New York 1988), p. 17 e.v.

20 In War against the Jews (Pelican Books 1977), p. 21. Er zijn ook passages gevonden in exemplaren van de Talmud, die dus voor buitenstaanders eruitzien als persoonlijke commentaren te midden van andere. Vgl. voor dit ‘tussen de regels schrijven’ het eerste artikel van Leo Strauss, Persecution and the art of writing (Glencoe 1952).

21 F. Nietzsche, Werke, III (München 19602

), p. 903: ‘Gegen den Positivismus, welcher bei den Phänomenen stehn bleibt “es gibt nur Tatsachen”, würde ich sagen: nein, Tatsachen gibt es nicht, nur Interpretationen. Wir können kein Faktum “an sich” feststellen: vielleicht ist es ein Unsinn, so etwas zu wollen.’

22 (Paris 1959), p. 339. Vgl. ook Richard Rashke, Escape from Sobibor (Sphere Books 19894

), pp. 65 en 417.

23 A. Anatoli Kuznetsov, Babi Yar - A document in the form of a novel (London 1970). 24 Interview in Algemeen Dagblad, 31 december 1957; vgl. in het bijzonder Gesprekken met

Jacques Presser gevoerd door Philo Bregstein (Amsterdam 1972), p. 119, waar ondanks afkeer

Raad: ‘Ik heb er nooit iets aan hoeven te veranderen. Het stond er... daar staat nu iets op dat papier, god weet wat het is, maar het is voor mij de centrale bladzij van mijn boek.’ Tegen vermenging van literatuur en geschiedschrijving heeft J. Meijer heftig geprotesteerd in Kleio, VII, 1, januari 1966, p. 9 e.v. Vgl. in het algemeen Schöffer, op.cit., p. 171 e.v.

25 (Amsterdam 19572

), p. 56. In het volgende vermeld ik ten dele wat de auteur mij in een gesprek (d.d. 11 juli 1957) gezegd heeft. Waar het voortdurend gaat om harde feiten en woorden is het niet onbelangrijk erop te wijzen dat ik op mijn woord geloofd zou willen worden.

26 Vgl. daarvoor de zogeheten ‘Historikerstreit’ waar in een lange reeks (dikwijls polemische) artikelen de betekenis van een herziening van oorlogsfeiten wordt bekeken. Alle stukken zijn verzameld in ‘Historikerstreit’ - Die Dokumentation der Kontroverse um die Einzigartigkeit der national-sozialistischen Judenvernichtung (München-Zürich 1987).

27 L. de Jong ‘Een sterfgeval te Auswitz’ (Amsterdam 1967), p. 23; over hem Cohen, op.cit., p. 417 en Klein in Max Pam, op.cit., p. 84; J. Bank, Oorlogsverleden in Nederland (Baarn 1983), p. 22.

28 In Gesprekken, p. 118. Vgl. Chanah Milner - Wim Gijsen, Met bloed en niet met inkt is dit geschreven - Liederen uit ghetto's en konsentratiekampen (Den Haag 1966). Het boek bevat een keuze uit S. Kaczerginski, Lider fun di ghettos un lagern (New York 1948). De titel ervan is ontleend aan een regel (‘Dos lid gesjribn iz mit blut un nit mit blaj’) uit het befaamde partizanenlied dat door Hirsh Glik omstreeks mei 1943 in het getto van Wilna geschreven is. Op dat ogenblik was de opstand in het getto van Warschau nog niet meedogenloos onderdrukt maar wel overal min of meer bekend, zoals spoedig ook dit lied overal gezongen werd. Glik zelf was eerst naar Wilna gedreven, waar hij na september 1943 spoorloos verdwenen is (naar werkkamp gestuurd en vervolgens vermoord? ontsnapt naar de partizanen en gedood of gesneuveld?). Ik vermeld deze bijzonderheden omdat ze kleur van bloed aan dergelijke documenten geven en de getuigenis van uitgeroeiden betreffen. Dat heeft een geheel eigen betekenis; het zou naar mijn gevoelen zelfs verschil gemaakt hebben wanneer Presser zich op deze regel en niet op Nietzsche zou hebben beroepen.

29 Nietzsche, Werke, II (München 19602

), p. 305. Vgl. p. 350.

30 Walda, op.cit., p. 22; E.A. Cohen, De afgrond: Amersfoort-Westerbork-Auschwitz - Een ego-document (Amsterdam-Brussel 1971), p. 61. Vgl. echter wat even tevoren (p. 51) in het algemeen over onwetendheid gezegd wordt: ‘...dat we het écht niet wisten... ik had het nooit gehoord. En ik durf zelfs te zeggen, dat we als we het wel gehoord hadden, we het niet geloofd zouden hebben.’ Er wordt gesproken over ‘mensen die na weken en ondanks de vlammen nog niet geloven aan crematoria’ (Riod-mededeling).

31 In dit verband dient zeker Hermans' Donkere kamer van Damocles genoemd te worden, ook al betreft deze roman getto noch kamp. Ook aan romans van Louis Ferron moet gedacht worden. 32 Wanneer deSS'er na de oorlog geheel ‘opgaat’ in zijn omgekomen joodse vriend en met anderen illegaal (!) scheep gaat naar Palestina, is de naam van het schip in deze roman Exitus. Het heeft bij mijn weten nooit bestaan, maar doet sterk denken aan Exodus 1947, dat na een bitter gevecht door de Engelse autoriteiten uit Haifa naar Europa teruggestuurd werd. In de roman Nacht van dezelfde auteur heeft het getto waar zich het gehele verhaal afspeelt geen naam. Evenmin in Jurek Becker, Jakob der Lügner (Weimar-Berlin 1969, Suhrkamp Taschenbuch 774, 1982), terwijl de hoofdfiguur Vera in Aleksandar Tišma, Het gebruik van de mens (Amsterdam 1990) uit een naamloos concentratiekamp terugkeert.

33 Het stuk dateert van 1965. Ik volg de vertaling van Gerrit Kouwenaar (Amsterdam 1965). Vgl. een toneelstuk van Lebović en Obrenović waarvan ik indertijd een Duitse vertaling als typoscript in handen heb gehad. Het heer Himmelkommando en kent als ‘personen’ onder meer ‘Der Sprecher’, ‘Der Prominente’ en verder nummers.

34 In een brief aan Roland Barthes. Vgl. Albert Camus, Théâtre, récits, nouvelles (Ed. de la Pléiade, Paris 1962), p. 1965.

35 Op dit werk moet een vervolg bestaan dat ik niet ken: From Mauschwitz to Catskill. Naar mijn smaak wordt de grap hier net te ver doorgevoerd, ook al moet erkend worden dat Mauschwitz voor de hand ligt en zelfs iets van een vondst heeft, wanneer men eenmaal met muizen begonnen is, Catskill een geliefkoosd vakantieverblijf voor Newyorkse joden was, en cat en kill dan juist bijzonder goed uitkomen. Misschien ben ik hier wat overgevoelig ten aanzien van

dubbelzinnigheid.

37 Het boek is oorspronkelijk in het Pools gepubliceerd (1959). Engelse vertaling in 1967, in Penguin Books 1976 en verscheidene keren herdrukt.

38 Masada - Ein Bericht (Der Kreis-Theater in der Porzellangasse 1988), p. 87. Het geïllustreerde tekstboekje geeft ongetwijfeld welbewust een hoeveelheid chronologisch disparate afbeeldingen waaronder Jeroen Bosch, Goya, Francis Bacon, maar ook foto's die indertijd in getto's gemaakt zijn enzovoort. Eindigt het stuk met Auschwitz, de uitgave begint er ook mee door de bekende foto te plaatsen van het Warschause jochie met de handen omhoog tussen Duitse soldaten (vgl. afb. 6). In Umschlagplatz (Amsterdam 1989, p. 281) beschrijft J.M. Rymkiewicz deze beeltenis. 39 Het doet onmiddellijk denken aan de lotgevallen van Ringelblums archief waarop de roman

volgens velen ook inderdaad gebaseerd zou zijn. DeKoven Ezrahi, op.cit. p. 33 noemt echter als waarschijnlijke bron het dagboek van Hillel Seidman dat ik niet ken.

40 Door het opzettelijk invoeren van anachronismen ontstaat een geheel ander effect. Karel Logher maakt daarvan gebruik in Ibbur - een antwoord op de Holocaust ('s-Gravenhage 1990) waar het in verband wordt gebracht met reïncarnatie en met geestelijke gestoordheid.

41 In Quel beau dimanche! (Paris 1980) van dezelfde auteur vindt men ook hetzelfde ‘procédé’. Romans en verhalen van Raczymow bieden soortgelijke aspecten; daarop kom ik later uitvoerig terug.

42 Het is nuttig in dit verband ook te wijzen op Armando, Aantekeningen over de vijand (Amsterdam 1981), Uit Berlijn (Amsterdam 1982) en Krijgsgewoel (Amsterdam 1986), waar flarden werkelijkheid worden geboden en dus vormen van fragmentarisme bewust worden nagestreefd. 43 J. Hemelrijk, Er is een weg naar de vrijheid - Zeven maanden concentratiekamp

(Zeist-Antwerpen 1965), p. 58. Vgl. Léon-E. Halkin, A l'ombre de la mort (Gembloux 1965), p. 12, waar Mauriac die het voorwoord schrijft constateert: ‘Qui dit art, dit transposition. Nous n'avons ici rien d'autre qu'un témoignage.’

44 Langer, op.cit., pp. 22 en 120 sq. spreekt dan ook over ‘aesthetics of atrocity.’ 45 Nederlandse vertaling van La ville de la chance ('s-Gravenhage 1987), p. 105. 46 Rashke, op.cit., p. 202-203.

2. Vervolging

Wat joden moesten doorstaan in de twaalf jaar dat het nationaal-socialisme de macht

bezeten heeft, is herhaaldelijk beschreven. Uit de talrijke verhandelingen blijkt dat

na de verovering van Polen, West-Europa en een deel van Rusland, opeenvolging

en tempo van de gebeurtenissen die hun te wachten stonden van gebied tot gebied

verschilden, terwijl het uiteindelijke doel voor allen gelijk was.

Hoewel het niet in mijn opzet past deze verschillen tot in details te onderzoeken,