• No results found

Sturen en gestuurd worden, vormen en gevormd worden

DEEL I: Literatuurstudie

2. Hoofdstuk II: Empowerment begrepen als het veerkrachtige ontmoeten

2.2 Empowerment opgevat als een interpretatieve vrijheidpraktijk

2.2.1 Sturen en gestuurd worden, vormen en gevormd worden

Uit 2.1.3 blijkt dat Foucault een a priori subjecttheorie verwerpt. Zijn belangstelling gaat uit naar hoe het subject via zelfpraktijken in een bepaald waarheidsspel ingepast wordt. Hij beschrijft daarom het historische tot-stand-komen van een bepaald type subjectvorming (Fornet-Betancourt, Becker en Gomez-Müller, 1998). Net deze historische gebeurtenissen die onze specifieke subjectiviteit geproduceerd hebben is bij Foucault punt van kritiek. Hij noemt zijn filosofie daarom een archeologie en een genealogie. Haar methode is archeologisch, daar ze op zoek gaat naar historische mogelijkheidvoorwaarden voor vertogen als gebeurtenissen. Haar opzet is genealogisch, daar ze analyseert wat is in functie van wat mogelijk is. Hij verwerpt elke vorm van abstract utopisme en stelt eerder de vraag waar in onze actualiteit verandering mogelijk en wenselijk is. Michel Foucault haalt de heersende problematiseringen aan die een concept zoals empowerment verbinden met weinig onschuldige vragen en schema’s die een bepaalde vocabulaire opwerpen. Hij zal radicaal herproblematiseren, teneinde het verborgene te tonen (Devos, 2004).

De confrontatie met dit heden doet Foucault verwoorden dat het de opdracht van ieder subject is zichzelf van deze waarheidssystemen (de heersende mensbeelden) te onttrekken en zich te wentelen in inleidingen die onthuld worden in het nieuwe en onverwachte. Foucault is dus niet zozeer geïnteresseerd in het opwerpen van systemen, maar wil recht doen aan persoonlijke ervaringen. Hij gaat niet op zoek naar een minimalisering van de politieke ruimte, maar naar een andere duiding van besturen en bestuurd worden. Foucault werkt zo aan een ethiek van vrijheid die de relatie tussen mens en wet telkens op het spel zet, herformuleert en weer ontregelt. Machtsrelaties (tussen burgers) dienen zo open en onvoorspelbaar mogelijk te blijven. Ze kunnen niet zomaar van bovenaf gereguleerd worden. Deze ethiek van vrijheid zal de politieke ruimte voortdurend funderen, scheppen en herscheppen. Hij pleit niet voor een liberale verabsolutering van een a-politieke, sociale ruimte, maar zal tot zijn dood gepassioneerd zijn door een visie op vrijheid die zich niet laat vangen in termen van eigenbelang. Hij zal het ook niet opvatten en verweven met een eenzijdige negatieve ‘bevrijding’ van de machten die mensen van buiten sturen (ten Kate en Manschot, 1998).

38 Nu vrijheid iets anders blijkt te kunnen zijn dan een reactie tegen een ‘teveel aan regeren’, een ‘teveel aan disciplineren en sturen’, nu vrijheid kan worden gezien als ontologisch primair, wordt het mogelijk de dynamiek van het besturen en bestuurd worden te verbreden in een ‘ethos’ dat het sturen en vormen van het eigen leven in praktijk brengt als onmisbaar eerste en alles funderende uiting van vrijheid. De wending van de modern-liberale naar de klassiek-filosofische vrijheid brengt zo dus tevens een wending teweeg in Foucaults visie op de relatie politiek-ethiek. Van een bijverschijnsel bij de politiek dat op zich niet voldoende interessant is om bestudeerd te worden, wordt ethiek tot het uitgangspunt en de kern van de bestuurlijke problematiek. De vormgeving van het zelf, de ‘zorg voor zichzelf’, is de eerste imperatief van ‘welbegrepen vrijheid’. Pas op basis daarvan is het mogelijk om uit te werken wat besturen en bestuurd worden zou kunnen inhouden, ook in politiek opzicht. Anders gezegd: Foucault herijkt het liberale vrijheidsconcept dat in oorsprong politiek-reactief blijkt te zijn vanuit een fundamenteler ethisch-antropologisch vrijheidsidee waarvoor het Helleens-Romeinse denken de elementen aanreikt. En wanneer eenmaal dit spoor gevonden is, ontdekt hij gaandeweg hoe omvangrijk en fundamenteel deze vrijheidspraktijk is, en welke nieuwe visie zij mogelijk maakt op de sturing en stilering van het leven. (ten Kate en Manschot, 1998, p. 33)

Net zoals Freire (1972) schuwt hij niet de grenservaring. Ook hij gaat op zoek naar die onbeproefde mogelijkheid. Wat Foucault toevoegt is het besef dat we ons niet dienen te bevrijden van machtsrelaties. Deze onbeproefde mogelijkheid kan verschijnen in een vrijheidspraktijk die toelaat via de zorg voor zichzelf (en anderen) het eigen leven vorm te geven. Deze praktijk is net datgene dat vrijheid gaat funderen. De hele dynamiek van besturen en bestuurd worden wordt zo verbreed in een ethos en laat toe heersende mensbeelden in vraag te stellen (ten Kate en Manschot, 1998). Hierna willen wij verder ingaan op deze nieuwe visie. We zullen empowerment verbinden met deze ethische vrijheidspraktijk. Dit laat toe empowerment (terug) te laten verschijnen als een perspectief en praktijk, eerder dan als een techniek. Het betekent nu een levenslang werken aan een houding en is niet langer een zaak van al dan niet beschikken over bepaalde vaardigheden. Empowerment is dan geen containerbegrip, maar veeleer een nomadisch concept dat recht doet aan de leefwereld van de ander. Empowerment laat zich dan niet meer vangen in termen van binnen en buiten, maar speelt dan net op de grens. Wat zich immers aandient als universeel en noodzakelijk is dan een uitnodiging om op zoek te gaan naar het unieke, het singuliere en toevallige die ons helpen voorbij deze evidenties te kijken. Zijn historische kritiek leidt niet tot een metafysica, maar helpt ons een praktijk te verbeelden. Wat Foucault centraal stelt in de subjectconstitutie en voortdurend speelt bij een concept als empowerment is de dimensie van actieve subjectivering. Hij stelt de vraag hoe we een ruimte in het leven kunnen roepen die toelaat dat andere vormen van subjectiviteit kunnen ontstaan. Foucault zal hierbij anderen niet verlichten, maar hen uitnodigen de hindernissen te verwoorden. Hij zal luisteren naar alle betrokkenen. Hiermee verwoordt Foucault dat het ethische probleem zo ook het probleem van de vrijheidspraktijken is (Devos, 2004). Empowerment opvatten als een vrijheidspraktijk, wat betekent dat concreet? Om een antwoord te bieden op deze vraag, kaarten wij eerst het gegeven van de machtsverhoudingen aan waarna we dit verbinden met het in vraag stellen van onze bezorgdheid omtrent waarheid.

In iedere menselijke relatie is er sprake van machtsverhoudingen. Dit kan slechts wanneer er sprake is van enige vrijheid. Machtsverhoudingen veronderstellen dus

39 noodzakelijkerwijs de mogelijkheid van verzet (Fornet-Betancourt, Becker en Gomez-Müller, 1998). Hartman (1992) haalt hierbij een pijnlijke paradox aan voor professionals die empowerment in het hart willen dragen. Professionals beschikken immers over gespecialiseerde kennis en worden vaak verondersteld ook als experts te verschijnen wat op zich disempowerende gevolgen kan hebben voor cliënten. Foucault (Fornet-Betancourt et al., 1998) meent daarom dat de begeleider aan zichzelf dient de rechtsregels, de bestuurstechnieken en ook de moraal, het ethos, de zelfpraktijk te verschaffen waarmee die machtsspelen met een minimum aan overheersing gespeeld kunnen worden. Dit raakt de kern van het concept empowerment. Net deze breekbare vrijheid maakt het mogelijk om hoegenaamd over empowerment te praten. Menselijke relaties, zeker daar waar wisselingen in vormen en gevormd worden wenselijk zijn, laten zich net kennen door een aftasten. De vraag is echter hoe we kunnen streven naar een vrijheidspraktijk die veeleer dan voor te schrijven durft te grasduinen in de aanhalingstekens:

Neem bijvoorbeeld ook de pedagogische instellingen die vaak het mikpunt zijn geweest van terechte kritiek. Ik zie niet waar het kwaad zetelt in een praktijk waarin iemand, doordat hij in een bepaald waarheidsspel meer weet dan de ander, tegen hem zegt wat er moet gebeuren, hem onderwijst en kennis en technieken doorgeeft. Het punt is alleen dat we moeten uitvinden hoe in die praktijken – waarin macht altijd speelt en op zich niet kwalijk is – overheersingseffecten vermeden kunnen worden die een kind aan het willekeurige en nutteloze gezag van een onderwijzer overleveren, of een student aan de hoede van een al te autoritaire docent enzovoort. Mijns inziens moet dit probleem gesteld worden in termen van rechtsregels, van rationele bestuurstechnieken en ethos, dat wil zeggen van zelfpraktijk en vrijheid. (Fornet-Betancourt et al., 1998, p. 104)

Om die reden wordt deze vrijheid als ethos door Foucault geproblematiseerd en is het verstrengeld met het verwezenlijken van de zorg voor zichzelf (ook al vallen ze niet met elkaar samen). Het aandachtspunt is hier dus het vraagstuk van de verhouding tot de ander (en zichzelf). Om zorg voor zichzelf te dragen, dient men heel wat werk te verrichten. Foucault beseft dat dit niet mogelijk is zonder zelfkennis, maar nog minder kan bestaan wanneer bepaalde gedragsregels of principes niet gekend zijn. Dit zijn evenzeer waarheden en voorschriften. Foucault benadrukt hierbij dat:

Ten slotte brengt de zorg voor zichzelf ook een verhouding tot anderen met zich mee doordat men, wil men op een goede manier voor zichzelf zorg dragen, naar de lessen van een meester moet luisteren. Je hebt een gids, een raadgever, een vriend nodig, iemand die je de waarheid vertelt. (Fornet-Betancourt, 1998, p. 91)

Toch krijgt de waarheid vertellen niet de betekenis van to empower others, maar onderschrijft het net het besef van to enable the process dat meer recht doet aan waar het bij empowerment werkelijk om gaat (Israel et al., 1994; Perkins, 1995; Price, 1990; Riger, 1993; Van Regenmortel, 2009). De meerwaarde van Foucaults werk is net dat hij niet enkel de focus legt op de ander (de cliënt) maar evenzeer op het ‘ik’ (de professional). Het zijn de machtswerkingen tussen het ‘ik’ en de ander die een streep trekken door de illusie van een autonoom subject. Indien men immers zichzelf wil vormen, dan zal dit slechts mogelijk worden door een stilering van de eigen relatie tot anderen, een relatie die steeds op het spel staat. Dit geldt niet enkel voor de cliënt, maar ook voor de begeleider:

40 Zorg voor zichzelf brengt dus een complexe verhouding tot anderen met zich mee, een verhouding die Foucault benoemt in termen van machtsrelaties: macht over mijzelf, macht tussen mij en anderen. Juist in dit continue machtsspel kan ik ‘mijzelf’ vinden – als een steeds wisselende positie (of een geheel van posities) in een netwerk van machtsrelaties. Ik oefen dus geen macht uit om vrij te zijn (van de ander), maar deze machtswerkingen oefenen mij in vrijheid. Vrijheid en macht, hoe paradoxaal ook, veronderstellen elkaar dus en maken een zorg voor zichzelf en een schepping van het eigen leven nodig die breken met de evidentie van het autonome subject. (ten Kate en Manschot, 1998, p. 35)

Foucault (Foucault, 1998, 2001, 2011; ten Kate en Manschot, 1998) beweegt zo niet alleen voorbij de dichotomie macht-machteloos (Pease, 2002), maar maakt tegelijkertijd komaf met het naïeve geloof in zelfbevrijding dat het concept empowerment perverteerde (Shor en Freire, 1987). Wat speelt is de kwestie van eindigheid die het hart van de zorg voor zichzelf raakt (Fornet-Betancourt et al., 1998). Hierdoor kunnen we met het concept empowerment net uitdrukking geven aan de kwetsbaarheid en interafhankelijkheid van ons bestaan (Riger, 1993; Van Hove, 2007; Van Hove en Roets, 2003). Misschien dient de professional dan wel op zijn beurt herinnerd te worden aan de eigen kwetsbaarheid (Felton, 2004)? Om diverse redenen vond in de Westerse samenleving een hiërarchische verhouding plaats tussen ‘draag zorg voor jezelf’ en ‘ken jezelf’, waarbij die eerste verdrongen werd door die laatste. In de Grieks-Romeinse cultuur vormde zelfkennis nochtans de consequentie van zorg voor zichzelf (Foucault, 1998). Foucault roept daarom op de notie van de zorg voor zichzelf (en anderen), in de klassieke zin, te actualiseren opdat het ingezet kan worden tegen het overheersende moderne gedachtengoed. Hij nuanceert meteen dat dit niet de sleutel is tot alles. Het helpt ons evenwel de vraag te stellen waarom wij tegenwoordig zo nodig toegang moeten hebben tot de waarheid (over de ander). De fundamentele vraag die Foucault zich stelt is waarom men bezorgd is over de waarheid, nog meer dan over zichzelf (Fornet-Betancourt, et al., 1998). In De moed tot waarheid zal Michel Foucault (2011) daarom niet langer ingaan op het vertoog waarin men de waarheid over het subject kan spreken, maar werpt hij een licht op het vertoog van de waarheid die het subject in staat is over zichzelf te spreken. Deze waarheid over zichzelf vertellen wordt mogelijk gemaakt door de epimeleia heautou, oftewel de zorg voor zichzelf. Dit waarheidsspreken over zichzelf is een activiteit met zijn tweeën, de begeleider en de cliënt. Net de aanwezigheid van de ander (zowel de professional als de cliënt) maakt het waarheidsspreken over zichzelf mogelijk. Wat hier centraal staat is het vraagstuk van veranderen, met respect voor en behoud van wie de cliënt is (Chamberlin, 1997; Martin, 2006). Daar ook de cliënt leert zorg voor zichzelf dragen en zich vormt tot een ethisch subject, wordt het mogelijk te spreken over een omkering van macht. Dit betekent niet dat de cliënt op zijn beurt dicteert wat de professional dient te doen, maar wel dat het een manier wordt om macht te controleren en in te perken van de ander (de professional) en zodoende overheersing te voorkomen (Fornet-Betancourt, Becker en Gomez-Müller, 1998). We dienen deze omkering van de macht als volgt te begrijpen:

Hoe grote vrijheid in een relatie, hoe meer ruimte voor het spel en voor wisselingen in het leiden en geleid worden, verleiden en zich laten gaan, vormen en gevormd worden. Elke relatie kleurt het spel van de macht op eigen manieren in. In deze zin is macht een onmisbare kwaliteit van alle onderlinge betrekkingen. (ten Kate en Manschot, 1998, p. 36)

41 In 2.2.1 werd beschreven wat het kan betekenen empowerment op te vatten als een vrijheidspraktijk waarbij de zorg voor zichzelf slechts mogelijk is door de dynamiek van sturen en gestuurd worden, vormen en gevormd worden. De kernvraag was hoe dit met zo weinig mogelijk overheersing gepaard kan gaan. In 2.2.2 beschrijven we wat het mogelijk maakt dat er wisselingen kunnen ontstaan in leiden en geleid worden, vormen en gevormd worden. De zorg voor zichzelf (en anderen) zal hierbij onlosmakelijk verbonden worden met het woord parrhêsia, dat toelaat empowerment als een open, kritisch concept te laten verschijnen (Foucault, 1998, 2001, 2011).