• No results found

6. BESCHRIJVING VAN DE AANGETROFFEN SPOREN, STRUCTUREN EN VONDSTEN

6.1. S TRATIGRAFIE EN BORINGEN

6.2.5. Late middeleeuwen en postmiddeleeuwse periode

6.2.5.1.2. Structuur en bassin

Tijdens het archeologisch onderzoek werd één structuur aangetroffen (‘bijgebouw 1’; figuur 42 en 43). Deze bestond uit drie parallelle palenrijen die een tweeschepige constructie vormden met een rechthoekig grondplan. De palenrijen bestonden oorspronkelijk uit zeven opeenvolgende palen die telkens op gelijke hoogte waren geplaatst. Alle palen stonden 1,30m tot 1,40m uit elkaar. De totale lengte (noordwest– zuidoost) van de constructie bedroeg 12m, de breedte ongeveer 4,45m (noordoost– zuidwest). Het paalspoor in de zuidelijke hoek ontbrak omwille van haar situering in een iets dieper uitgegraven proefsleuf. De sporen in vlak hadden een diameter van 50 tot ruim 60cm en waren ondiep bewaard (zie figuur 44). De meeste hadden een diepte van ongeveer 10cm, enkele palen waren 15 a 20cm diep bewaard. Bovendien tekenden ze zich meestal vrij vaag af in profiel. In de vulling werd vrij veel vondstmateriaal aangetroffen.

ARCHEOLOGISCHE OPGRAVING POPERINGE ZWIJNLANDSTRAAT 74 BASISRAPPORT

--- ---

Aansluitend bij het gebouw (ten noordoosten) werden nog vier bijkomende paalsporen aangeduid. Na het couperen werden er twee weerhouden. Het was niet duidelijk welk verband deze sporen met het gebouw hadden. In coupe hadden ze eenzelfde uitzicht als de palen van de structuur en ook de onderlinge afstand kwam overeen met de verhoudingen binnen de tweeschepige plattegrond. Zo kan niet uitgesloten worden dat ook deze palen tot de basisconstructie hoorden en dat de structuur mogelijk oorspronkelijk vijf (of meer) palenrijen telde waarvan telkens maar één paalspoor zichtbaar bleef. Eveneens kan rekening worden gehouden dat deze palen onderdeel waren van een aanbouw.

Figuur 43: Zicht op de plattegrond na het couperen.

ARCHEOLOGISCHE OPGRAVING POPERINGE ZWIJNLANDSTRAAT 76 BASISRAPPORT

--- ---

Onmiddellijk ten oosten van de structuur – de onderlinge afstand bedraagt niet meer dan 1m – in de oostelijke hoek van de site, werd een grote uitgraving waargenomen. In eerste instantie werd een grijs bandje (laag S102) vastgesteld op verschillende wandprofielen (zie figuur 45 en 46). Aangezien er twijfel was over de aard ervan werd er een bodemkundige bijgehaald die de antropogene oorsprong van dit laagje bevestigde. De uitgraving was aangelegd in een natuurlijke depressie op een richting het westen oplopende helling. Naast de aftekening op de profielen, kon zeer vaag een aflijning op het archeologisch vlak worden aangeduid. Zo werd een grote zone gemarkeerd die (gelet op de gegevens binnen de vlakdekkende afgegraven zone) min of meer rechthoekig was. De vulling (laag S96, S101) binnen deze uitgraving bestond uit versmeten grond die zich bovenop het grijze bandje bevond. De grenzen ervan werden ondermeer in het noordwesten gevormd door het dagzomen van het grijze laagje op het archeologisch vlak. Elders viel een aflijning tussen moederbodem en versmeten moederbodem op. Telkens tekenden de (vage) grenzen zich loodrecht af. Om de totale afmetingen te kennen, werden verschillende bijkomende sleuven gegraven. Zo kon de totale lengte op 40m worden bepaald. De breedte bedroeg ongeveer 32m. Het grijze bandje vormde vermoedelijk de bodem van de uitgraving (of bevond er zich net onder). Dit bandje was doorlopend zichtbaar op de lengte- en breedteprofielen en had steeds een dikte van ongeveer 10cm. Op basis daarvan kon uitgemaakt worden dat de uitgegraven structuur een vrij vlakke bodem had. Tevens was te zien dat het zich parallel aftekende ten opzichte van de ploeglaag. De bovenkant van het grijze bandje bevond zich meestal een veertigtal cm onder deze ploeglaag. Op het uiteinde van de uitgraving kwam het grijze bandje wat naar boven of versmalde het geleidelijk, vooraleer te stoppen.

Bodemkundig konden verder enkele concrete gegevens aangereikt worden met betrekking tot het ontstaan, gebruik en in onbruik raken van de uitgraving. Op basis van waarnemingen in de onmiddellijke omgeving wordt uitgegaan van een bestaande natuurlijke depressie op de helling. De depressie werd vervolgens verder uitgewerkt tot een bruikbaar bassin (met vlakke bodem). Bij het uitgraven zou bewust de teelaarde volledig zijn weg gegraven, zodoende proper water te verkrijgen. Het bassin werd, na het ontstaan, regelmatig uitgekuist en goed onderhouden. Dit kon de bodemkundige opmaken door het ontbreken van sporen van (organisch) bezinksel. Ook waren er schijnbaar geen indicaties voor vegetatie in of op de rand van de uitgraving. Tevens was af te lezen dat de structuur maximaal enkele tientallen jaren in gebruik was en vervolgens in één beweging terug werd opgevuld.

Een opvallend gegeven was het nagenoeg volledige ontbreken van andere, gelijktijdige contexten zoals paalsporen en kuilen in de omgeving van het bassin. Wel is het nog interessant om mee te geven dat twee of drie grachten (S31, S87 en S300) slechts tot aan het bassin geregistreerd konden worden. Een oversnijding kon niet worden waargenomen en verder richting het zuidoosten was geen spoor meer van deze grachten. Daardoor is het mogelijk dat deze grachten aansloten op het bassin en instonden voor de watertoevoer.

Figuur 45: Het eerste deel van profiel 3 toont reeds de duidelijke aflijning van een grijze band.

ARCHEOLOGISCHE OPGRAVING POPERINGE ZWIJNLANDSTRAAT 78 BASISRAPPORT

--- ---

Over bijna het volledige terrein werden bredere grachten aangetroffen (zie figuur 47). Deze hadden allemaal een bewaarde breedte van (ruim) anderhalve meter. Ondanks deze breedte waren de meeste greppels niet dieper bewaard dan enkele tientallen cm. Bovendien was de onderkant vaak vrij onregelmatig. Enkel de coupe op gracht S13 toonde een ander beeld. In profiel is deze gracht komvormig en ca. 60cm diep. De grachten vormden ter hoogte van de site een systeem van vier NW/ZO verlopende grachten die aansloten op één NO/ZW verlopende gracht.

Figuur 47: Verschillende grachten uit de postmiddeleeuwse periode van linksboven, met de klok mee: coupe op gracht S13, S300, vlakfoto gracht S159 en coupe op gracht S159.