• No results found

7. De vrijdenkers en hun (lees)doelen

7.2. Strategisch lezen

Lezen was voor de vrijdenkers niet alleen verbonden met kennisvermeerdering en morele groei, maar had tevens een strategische functie. De vrijdenkersbeweging wilde immers functioneren als een belangrijke speler in het levensbeschouwelijke debat (Ten Bokkel, 2003; Gasenbeek, et al., 2006; Nabuurs, 2003). Het gemeenschapsideaal van de vrijdenkers (‘verbroedering onderlinge geestverwanten’) in combinatie met de gidstaak die De Dageraad zichzelf toekende in het verspreiden van het rationele gedachtegoed (‘medewerken tot het geluk der maatschappij’) kon alleen bereikt worden door de strijd aan te gaan met de gevestigde levensbeschouwelijk orde: de theologie en de kerken. “De macht der kerk, die allen in geloofsbanden trachtte vast te houden, was nog zoo groot, dat het precies uitsluitende doel

141 Aldus de schrijver van artikel De zedekunde als wetenschap, geput uit haar eenige bron, de natuur in De

Dageraad van 1879. HHC. Vrijdenkers-database. De Dageraad (1879-1880) NS01, p. 25.

142 Sociaal-darwinisme was een stroming in de sociale wetenschappen die begrippen uit de evolutiebiologie van

Darwin toepaste op het sociale leven. Deze controversiële stroming vinden wij nu (terecht) racistisch en neokolonialistisch, maar vormde aan het einde van de negentiende eeuw een ‘respectabele’ manier van denken over de menselijke biologie (Hermans, 2003).

143 Eenzelfde lineaire manier van denken over evolutie in relatie tot menselijke ontwikkeling, vinden we

bijvoorbeeld in een toespraak van Büchner tijdens een ‘feestvergadering’ van De Dageraad op 19 augustus 1883 getiteld De vooruitgang in het licht der darwinsche theorie: “Zoo dan opent zich voor de vrienden en aanhangers van den vooruitgang een grootsche toekomst, waarvan het slechts jammer is, dat wij zelven haar niet meer beleven zullen. Intusschen ligt er eenige troost in de gedachte, dat de menschheid niet tot stilstand, maar tot voortdurende vooruitgang geroepen is, en dat wij zelfven de roeping door ons leven en onze daden mede te werken tot de bereiking van dat grootsche doel”. Via: HHC. Vrijdenkers-database. De Dageraad (1883- 1884), deel 1, p. 351.

144 Stolk (2015) stelt vast dat de begrippen ‘natuur’ en ‘natuurlijk’ voor de vrijdenkers doorgaans drie

betekenissen hadden: natuur in de zin van ‘aanleg’, natuur in de betekenis van ‘stoffelijk’ of ‘lichamelijk’ en ‘natuurlijk’ als tegenover gesteld van ‘gekunsteld’ of ‘kunstmatig’. In dit geval lijkt het gaan om natuurlijkheid in de eerste betekenis, die een biologische oorsprong had.

73

moest zijn die macht te ondermijnen” aldus voorzitter Adriaan Gerhard in een reflectie op het 40-jarig bestaan van De Dageraad in 1896.145

Het anti-theologische debat ontwikkelde zich in de loop van de eeuwhelft tot de hoofdactiviteit van de vrijdenkers (Gasenbeek, Kuijlman & Nabuurs, 2006, p. 37). Daarom was het nodig de boeken, brochures en prekenbundels te lezen die afkomstig waren van de moderne theologen en deze in het tijdschrift kritisch te behandelen en bespreken: “De Dageraad (…) zal wederleggen de denkbeelden die zij vermeent te moeten veroordeelen”.146

Omdat de strijd tegen de kerk een voortdurende was – wetenschap en geloof waren immers inherent in oppositie met elkaar147 – achtten de vrijdenkers het noodzakelijk zich

steeds opnieuw te begeven in een conflict met de representanten van het geloof. Dit kon alleen door godsdienstige boeken te blijven lezen en kennis te nemen van de denkbeelden die (lijnrecht) ingingen tegen het eigen gedachtegoed. Munitie voor de levensbeschouwelijke strijd kon worden gevonden in het werk van andere vrijdenkers en godsdienstcritici. Om invloedrijke figuren zoals Oosterzee, Zaalberg en Simons van repliek te voorzien, diende men te putten uit de ideeën van Multatuli, Van Vloten en Draper, die expliciet ageerden tegen de godsdienst. Het lezen en fabriceren van steeds fellere en sarcastische godsdienstkritiek zorgde er, vermoed ik, voor dat de vereniging zich in de loop der jaren steeds meer marginaliseerde. De groeiende groep ongelovigen in het negentiende-eeuwse Nederland wilde zich immers niet associëren met De Dageraad (Derkx et al., 1998). Tegelijkertijd lijkt die marginalisering ook een positieve functie te hebben gehad voor de vrijdenkers: het bevestigde hun unieke identiteit en positie. Het kenmerk van de echte, waarheidlievende vrijdenker was immers dat hij steeds opnieuw moedig ten strijde trok tegen onware denkbeelden en praktijken. Dat dit leidde tot afkeer en afwijzing door de ‘massa’ had de geschiedenis wel bewezen: “Toen het staatsbestuur nog liep aan den leiband van de kerk en de wetenschap nog droeg de kluisters van het geloof (…) behoorde er moed toe rechtvaardigheid te eischen en als kampioen voor de waarheid op te treden, en gaven slechts weinigen gehoor aan den spoorslag der natuur tot geregelden voortgang op den weg der ontwikkeling (…) het martelaarschap verkiezende boven de plichtsverzaking vielen zij (…) Maar hun woorden bleven leven [en] hun denkbeelden werden overgebracht van geslacht tot geslacht. (…) wat er waars in was en goeds, kweekte

145 HHC. Vrijdenkers-database. De Dageraad (1896-1897), NS18, p. 82.

146 Aldus de redactie van De Dageraad in het voorwoord van de uitgave van de nieuwe serie van het tijdschrift

in 1879. HHC. Vrijdenkers-database. De Dageraad (1879-1880), NS01.

74

voortdurend nieuwe kampioenen voor waarheid en voor recht.” De negentiende-eeuwse vrijdenkers beschouwden zich als hedendaagse ‘kampioenen voor waarheid en recht’ en plaatsen zich in een bredere traditie van vrijdenkers uit het verleden die omwille van de waarheid het kruis van maatschappelijke uitsluiting op zich namen. Dit idee vormde de inspiratie voor hen om godsdienst en godsdienst-kritische werken te blijven herlezen en steeds opnieuw het debat aan te gaan.