• No results found

6. De vrijdenkers en hun leespraktijken

6.1. Uiterlijke leespraktijk

6.1.2. Alleen en in stilte lezen

Lezen in het leesmuseum betekende dat er alleen en in stilte werd gelezen: converseren diende men buiten de leeszaal te doen (Duyvendak & Pesch, 2009). De individuele manier van lezen, hoewel zeker niet nieuw111, werd in de negentiende eeuw steeds populairder naarmate

de leesmogelijkheden toenamen en lezen werd gezien als een manier om het ‘zelf’ te beschaven en karakter te ontwikkelen (Cavallo & Chartier, 1999). Deze opvatting werd zeker ook gedeeld door de vrijdenkers en vormde voor hen een belangrijke motivator om boeken te lezen. In het volgende hoofdstuk zal verder worden ingegaan op de motivaties die zij hadden om te lezen.

Hoewel getalsmatige gegevens over de leesgewoonten van vrijdenkers ontbreken, is het aannemelijk dat de vrijdenkers relatief veel tijd besteedden aan lezen: zij vormden immers een groepering die zich bezighield met kennisvermeerdering en de intellectuele bevordering van het individu (Gasenbeek, Kuijlman & Nabuurs, 2006). Dat boekbesprekingen een vast onderdeel vormden van De Dageraad vertelt ons over het belang dat de vrijdenkers hechtten aan lezen. 112 Dageradianen d’Ablaing van Giessenburg en Günst waren uitgevers en bevonden

zich in die hoedanigheid op dagelijkse basis tussen de boeken. Multatuli was behalve schrijver eveneens een fervent lezer (Van der Meulen, 2002) en Busken Huet was als literatuurcriticus verbonden aan De Gids.

Lezen lijkt voor de vrijdenkers dan ook een activiteit te zijn die verweven is met het dagelijks leven en – in sommige gevallen – met de eigen professie. In 1883 wordt in een nagedachtenis aan Van Vloten geschreven: “Als men op het gezellig thee-uur bij hem binnentrad, kon men hem steeds vinden, te midden van boeken en schrifturen, en omringd van de zijnen (…) ik hoefde slechts om een of ander werk uit zijne rijke bibliotheek te vragen, om

110 Citaat via: De Vries, 2011, p. 121. Originele bron: NHA, Archief Leesmuseum. Inv. nr. 643-645. Registers van

klachten en wensen, 26 maart 1873 en 15 september 1873.

111 Al in 500 v. Chr. werd door de Grieken individueel en in stilte gelezen (Svenbro in: Cavallo & Chartier, 1999). 112 Boekbesprekingen waren ook een vast en belangrijk onderdeel van andere algemeen-culturele tijdschriften,

zoals De Gids, De Recensent en Vaderlandsche Letteroefeningen. Bij deze tijdschriften lag het zwaartepunt echter op de letterkunde en literaire kritiek (Aerts, 1997), terwijl dit bij De Dageraad lag op de bespreking van levensbeschouwelijke, wetenschappelijke en ethische kwesties.

61

zeker te zijn, dat hij het in persoon zou aanreiken.”113 Het beeld van de wetenschapper-

intellectueel die hele dagen doorbrengt te midden van zijn boeken wordt in deze necrologie wellicht wat dik aangezet, maar dat neemt niet weg dat Van Vloten, naast veelschrijver, ook een ‘veellezer’ was.

Hoewel vrijdenkers die lid waren van De Dageraad boeken konden lenen bij de bibliotheek van de vereniging, had deze geen leeszaal. Het is dan ook de vraag in hoeverre vrijdenkers daadwerkelijk gebruik maakten van hun bibliotheek. De opkomst tijdens de vergaderingen was meestal laag (hooguit enkele tientallen) en de bibliotheek bevond zich op de plek waar ook de bijeenkomsten werden gehouden. Deze ruimte werd gehuurd en was niet beschikbaar op andere momenten van de week: vrijdenkers konden er dus niet zomaar terecht om een boek te lenen. In de notulen van de vergadering van de vergadering in 1878 wordt besproken dat men opzoek is naar ‘eene bewaarplaats’ voor de boeken, wat de indruk geeft dat vooral behoefte was aan een opslagruimte. In hetzelfde jaar wordt in de vergadering besproken of De Dageraad de overgebleven boeken van de afgesplitste vrijdenkersvereniging De Humaniteit wil overnemen, waarbij men zich afvraagt of “het raadzaam zij dit geschenk te aanvaarden, daar in onze vereeniging ook van ontbinding is gesproken”.114 Het

verenigingsleven ligt op dat moment bijna stil, laat staan dat sprake is van een actief bibliotheekbeleid waarbij boeken onder de leden circuleren en worden besproken. De Dageraad maakt vanaf de heruitgave van het tijdschrift in 1880 wel melding van schenkingen aan de ‘boekerij’, maar deze lijken vooral afkomstig te zijn van leden die hun overtollige boeken kwijt willen: vanaf de jaren 1870 wordt in de notulen van de vergaderingen bovendien niet meer gesproken over het aankopen van boeken voor de vrijdenkersbibliotheek.115

Afgezien van de vrijdenkers die lid waren van een leesmuseum en aldaar van de leeszaal gebruik konden maken, zullen de meesten vooral thuis boeken hebben gelezen: de vereniging had immers geen leeszaal. Een eigen boekencollectie werd gedurende de negentiende eeuw steeds gebruikelijker (Duyvendak & Pesch, 2009). Thuis lezen was voor vrouwen sowieso een vanzelfsprekendheid: de eerste ‘damesleesmusea’ werden in de jaren 1880 opgericht en het was bepaald niet gebruikelijk dat vrouwen (alleen) een leeszaal bezochten (Dongelmans & De Vries, 2001). Dat vrijdenkster Frederike van Uildriks in 1870

113 HHC. Vrijdenkers-database. De Dageraad (1883-1884), NS05, deel 2, p. 324.

114 IISG. Dageraad-archief. Inv. nr. 2.6.5. Notulenboek De Dageraad, notulen 3 februari 1878.

115 Overigens werd vanaf halverwege de jaren 1870 niet meer wekelijks afgesproken: de notulen geven weer

62

toegang had tot de leeszaal in Groningen en daar actief – drie keer per week een aantal uur - gebruik van maakte vormt een uitzondering op de regel: voor feministe Aletta Jacobs duurde het tot 1880 voordat zij als eerste vrouw werd toegelaten tot de leeszaal in het leesmuseum van Amsterdam, en dat ging niet van harte (Bosch, 2010; De Vries, 2011).

Kloek & Mijnhardt (1990) stellen vast dat de leesbehoeften van mensen op verschillende manieren werd bevredigd: romans, tijdschriften en boeken over populaire wetenschap werden doorgaans geleend en professioneel dan wel sociaal ‘nuttige’ gebruiksliteratuur werd meestal gekocht.116 Dit hing samen met de opvatting dat alleen

‘duurzame’ boeken aangeschaft hoorden te worden: boeken die konden worden herlezen en doorgegeven op een volgende generatie. Deze opvatting was bovendien verweven met bepaalde ideeën over mannelijkheid en vrouwelijkheid. Mannen zouden van nature meer gericht zijn op geleerdheid en hadden daarmee een (vermeende) voorkeur voor boeken over wetenschap, politiek en ambacht. Vrouwen zouden van nature meer gericht zijn op ontspanning en verbeelding en hadden daarmee een voorkeur voor romans en bellettrie (Dongelmans & De Vries, 2001).117 Omdat ‘geleerdheid’ werd beschouwd als een duurzamer

en nuttiger tijdbesteding dan ‘ontspanning’, leidde dit tot de praktijk waarbij men in gebruiksliteratuur mocht investeren, door deze aan te schaffen, en romans en tijdschriften vooral werden geleend en alleen in beperkte mate gelezen mochten worden (De Vries in: Matthijsen, 2011).

Omdat vrijdenkers zich vooral richtten op het lezen ten behoeve van geleerdheid, waarover meer in het volgende hoofdstuk, vermoed ik dat vrijdenkers meer dan gemiddeld boeken aanschaften. Veel van de vrijdenkers behoorden immers tot de kleine burgerij, een groep die gedurende de negentiende eeuw over steeds meer vrije tijd beschikte én wiens financiële mogelijkheden toenam (De Vries, 2011). Omdat we echter geen boedelinventarissen hebben van de vrijdenkers (en deze inventarissen in de negentiende ook vaak geen informatie bevatten over specifieke boeken) is dit uiteraard geen absolute

116 Dit veranderde overigens wel gedurende de negentiende eeuw: romans werden steeds populairder en

naarmate boeken goedkoper konden worden gedrukt, werden ook romans aangeschaft.

117 Overigens merkt De Vries (2011) op dat er geen significante verschillen waren in het leengedrag van

mannen en vrouwen: het was niet zo dat mannen vooral non-fictie leenden (zoals boeken over wetenschap, politiek en ambachten) en vrouwen vooral fictie (romans, korte verhalen). Uiteraard kan de notie dat boeken over wetenschap, politiek of ambacht ‘geleerder’ zijn dan romans überhaupt worden bekritiseerd. In dit geval gaat het mij echter om het benoemen van bepaalde opvattingen over boeken en lezen die ten grondslag lagen aan de verschillende leespraktijken.

63

zekerheid, maar gezien het intellectuele karakter van de vrijdenkersbeweging wel aannemelijk.