• No results found

Strategie instituten Levenswetenschappen

Positie KNAW-instituten Levenswetenschappen

De oorsprong van de instituten levenswetenschappen is zeer verschillend. Sommige begonnen als beheerder van een bij de KNAW ondergebrachte collectie,

waar omheen onderzoekgroepen werden opgebouwd onder meer om de collectie te onderhouden en aantrekkelijk te maken voor gebruikers. Andere werden in het kader van het overheidsbeleid bij de KNAW ondergebracht. Weer andere werden

door de KNAW opgericht om leemtes in het Nederlands wetenschappelijk onder-

zoek op te vullen. Het palet van KNAW-instituten Levenswetenschappen is niet

gebaseerd op een selectief beleid van de Akademie.

De KNAW-instituten Levenswetenschappen ontlenen hun bestaansrecht aan hun

positie in het netwerk van universitaire en niet-universitaire instituten op het terrein van de biologie en de geneeskunde, zowel nationaal als internationaal. Bij deze positiebepaling speelde jarenlang de aanwezigheid van multidisciplinaire onderzoeksgroepen werkend aan lange termijn projecten een belangrijke rol. Dat is ook nu nog het geval. Bij sommige instituten versterkte de aanwezigheid van een collectie of een andere dienstverlenende faciliteit de positie van het instituut. Eén instituut (het IOI) fungeerde als locatie voor fundamenteel en strategisch

oogheelkundig laboratorium-onderzoek ten behoeve van een aantal universitaire afdelingen. In een ander instituut (het ICIN) is coördinatie en stimulering van

samenwerking van universitair onderzoek op het terrein van de cardiologie de belangrijkste taak in samenhang met het uitvoeren van onderzoek binnen een universitaire setting.

Inmiddels zijn er belangrijke veranderingen opgetreden in eerder genoemde netwerken. De vorming van onderzoekinstituten en (top)onderzoekscholen leidt ook in de universitaire wereld tot concentratie op multidisciplinaire, lange termijn onderzoekthema’s en tot coördinatie en stimulering van (samenwerking in) het onderzoek. Dit betekent dat de unieke positie van de KNAW-instituten

Levenswetenschappen minder in het oog springt en deze instituten zich nog meer moeten inspannen om hun positie waar te maken.

De instituten van de KNAW op het terrein van de Levenswetenschappen bevinden

zich, in vergelijking met universitaire onderzoekscentra, in een bijzondere situatie. In tegenstelling tot hetgeen bij universiteiten gebruikelijk is, is de financiering van de Akademie-instituten niet afhankelijk van de variabele studenteninstroom en daarmee betrekkelijk stabiel. Onderzoekers in deze instituten kunnen zich in principe volledig concentreren op hun onderzoeksta- ken. Terecht heeft een aantal instituten gestreefd naar nauwe samenwerking met universitaire groepen o.a. door de aanstelling van senior-medewerkers in dubbel- functies aan universiteit en Akademie-instituut. Hierdoor werden Akademie- medewerkers ook betrokken bij universitaire onderwijstaken.

De Akademie en haar instituten hebben zorggedragen voor goede apparatuur op basis van een ruim investeringsbudget, zodat zij kunnen beschikken over een uitstekende infrastructuur voor wetenschappelijk onderzoek. Wel was in de

39 Strategie Instituten Levenswetenschappen Collecties Multi- disciplinaire onderzoekgroepen Onderzoekscholen Concentratie op onderzoek

laatste jaren in een aantal instituten de ruimte voor vernieuwing – onder meer voor introductie van nieuwe disciplines – beperkt.

Doelstellingen

Op basis van voorgaande overwegingen mag en moet van de KNAW-instituten

worden verwacht, dat ze een internationale toppositie innemen op hun terrein van wetenschap en mede daardoor hun spilfunctie in het netwerk van universitaire en andere instituten op hun vakgebied waarmaken.

Zoals in hoofdstuk 1 uiteengezet behoort het gemiddelde niveau van de werk- groepen in de KNAW-instituten Levenswetenschappen in de categorie Very Good –

Excellent te vallen. Om dit niveau te handhaven resp. te bereiken zullen de

Akademie en haar instituten alles op alles moeten zetten.

Recente evaluaties – peer reviews van individuele instituten en het Discipline Report on (Bio) Medical and Health Sciences Research in the Netherlands 1998, hierna aangeduid als Discipline Advies Geneeskunde 1998 – laten zien dat de instituten van de KNAW op het terreinvan de levenswetenschappen op dit moment

(nog) niet het gewenste hoge kwaliteitsniveau halen. De strategie voor de ko- mende vier jaren moet daarom gericht zijn op versterking van de positie van deze instituten door verhoging van de kwaliteit van het onderzoek.

Hieraan kan onder meer worden bijgedragen door ruimte te maken voor het aantrekken van excellente onderzoekers en de introductie van nieuwe, vaak risicovolle onderzoekslijnen. Daarnaast is het gewenst de instituten te stimuleren beter gebruik te maken van de zeer brede expertise, die in de Onderzoekorganisa- tie KNAW aanwezig is. Versterking van de coherentie van de onderzoeks-

programma’s en stimulering van onderlinge samenwerking zijn belangrijke doelstellingen voor de komende periode.

Sterkte/zwakte analyse van de instituten Nederlands Instituut voor Oecologisch Onderzoek

Het NIOO is voortgekomen uit het Instituut voor Oecologisch Onderzoek, het

Limnologisch Instituut en het Delta Instituut voor Hydrobiologisch Onderzoek. Het bestaat zes jaar in de huidige structuur. In die periode is uit die drie aparte instituten een vooraanstaand ecologisch instituut gegroeid. Het NIOO heeft een

unieke positie binnen het ecologisch netwerk in Nederland, mede door de aanwezigheid van de vakgebieden vertegenwoordigd door de drie centra: terrestrische ecologie (Heteren), aquatische ecologie van het zoete water (Nieu- wersluis) en aquatische ecologie in het brakke en zoute water (Yerseke). Sterke banden met universitaire centra zijn voor een deel al aanwezig en voor een deel in opbouw.

Het NIOO is in 1998 door een internationaal peer review panel als close to very

good beoordeeld. Onderdelen van het instituut zijn excellent, anderen kunnen

daar naar toe groeien. Voor elk der negen werkgroepen geldt dat zij, bij behoud van de huidige omvang en voorzieningen, een goede toekomst hebben. Nu in de afgelopen periode de organisatorische integratie van de drie centra tot

40 Strategie Instituten Levenswetenschappen NIOO

stand is gebracht zal in de komende periode de nadruk moeten vallen op verdere uitbouw van de drie vakgebieden en wetenschappelijke integratie op die terrei- nen waar dat mogelijk en gewenst is.

Deze wetenschappelijke integratie zal een belangrijke taak zijn voor de nieuwe directeur.

Nederlands Instituut voor Hersenonderzoek

Internationaal doen zich ingrijpende ontwikkelingen voor in de neurosciences met name door de introductie van moleculair-biologische en moleculair-geneti- sche benaderingen in dit veld. Algemeen wordt de neurobiologie gezien als één van de meest vruchtbare gebieden in de biologie en geneeskunde in de komende tien jaar. Het neuro-anatomisch, epidemiologisch en neuro-endocrinologisch onderzoek van het NIH is van uitstekend niveau maar de noodzakelijke integratie

met moderne moleculaire en genetische methoden dient zo snel mogelijk ter hand te worden genomen (zie ook het Discipline Advies Geneeskunde 1998). Het niveau van de werkgroepen van het NIH varieert van satisfactory tot very

good met enkele excellente uitschieters. In de afgelopen jaren voerde het NIH,

mede op advies van de Audit Commissie in 1996, een actief beleid in de opbouw van de moleculaire biologie binnen het NIH. Een overwegend moleculair-biologi-

sche werkgroep werd gevormd, die in toenemende mate samenwerking zoekt met de overige werkgroepen. De integratie van de moleculaire biologie in het instituut vergt evenwel nog aanvullende stimulansen en investeringen. Daarbij ligt samenwerking met het aanpalende IOI voor de hand. Een probleem vormt de

geringe ruimte die de stafbezetting biedt voor doorstroming en het aantrekken van nieuw (potentieel) toptalent. Er bestaat een spanningsveld tussen de wens om toponderzoekers aan te trekken, die een vaste aanstelling moeten kunnen krijgen, en de noodzaak om voor iedere discipline ook een uitstekende, structurele bemanning te hebben. Dit probleem doet zich ook in andere instituten voor en vraagt om een actief personeelsbeleid, geschraagd door systematische beoorde- lingen waaraan consequenties worden verbonden.

Interuniversitair Oogheelkundig Instituut

Het oogheelkundig onderzoek in Nederland was in het verleden voornamelijk geconcentreerd in het IOI. Dit instituut trad op als de werkplaats voor de oogheel-

kundige afdelingen van de academische ziekenhuizen en medische faculteiten. In de afgelopen jaren is mede door interne problemen in het IOI een deel van die

centrale functie afgebrokkeld. Niettemin is het IOI op haar terrein in Nederland

nog steeds een belangrijk instituut. Het instituut heeft na het laatste peer review in 1993 een aantal beperkte reorganisaties ondergaan. Een laatste, ingrijpende, reorganisatie bevindt zich thans in de uitvoeringsfase. Hierbij wordt de discipline gewijze opgebouwde structuur van afdelingen vervangen door multidisciplinaire werkgroepen, voor een deel geleid door reeds aanwezige jonge medewerkers van het instituut. Een nieuw researchprogramma is geformuleerd. Er is ruimte voor het aantrekken van nieuw (potentieel) toptalent.

In het Discipline Advies Geneeskunde 1998 scoort het IOI satisfactory tot good,

met enkele excellente uitschieters. Voor het onderzoek van zintuigen, als onder-

41 Strategie Instituten Levenswetenschappen NIH

deel van het neurobiologisch onderzoek, geldt dat het, door het ontbreken van sterke moleculair-biologische en moleculair-genetische expertise, een achter- stand heeft in het internationale veld. Dit is ook voor het IOI het geval. Het nieuwe

onderzoekprogramma biedt echter uitstekende mogelijkheden om een inhaalslag te maken. Hiertoe is versterking noodzakelijk van de moleculair-biologische infrastructuur (expertise en laboratoriumfaciliteiten). De beoogde samenwerking op dit terrein met het NIH, mede mogelijk gemaakt door de recente nieuwbouw,

dient krachtig ter hand te worden genomen. Verwacht mag worden dat langs deze weg het IOI haar werkplaatsfunctie voor de oogheelkunde in Nederland een

nieuwe inhoud zal geven.

Hubrecht Laboratorium, Nederlands Instituut voor Ontwikkelingsbiologie

Het Hubrecht Laboratorium is reeds vele jaren het enige multidisciplinaire centrum voor ontwikkelingsbiologie in Nederland. Het concentreert zich op onderzoek van de vroege ontwikkeling van vertebraten. Internationaal gaan de vorderingen in dit vakgebied zeer snel en is de competitie intens. De kracht van het Hubrecht Laboratorium is altijd geweest de aanwezigheid van een sterke morfogenetische component in een multidisciplinaire setting. Het gevaar dreigt dat deze embryologische expertise met het vertrek van de oudere generatie medewerkers geleidelijk verloren gaat.

Ook de concentratie op de ontwikkeling van de vertebraten kan leiden tot een verzwakking van de positie van het Hubrecht Laboratorium. De resultaten van het moderne moleculair-genetisch onderzoek m.b.t. de evolutionaire conserve- ring van ontwikkelingsbiologische mechanismen vragen om multisysteem gerichte benaderingen in het ontwikkelingsbiologisch onderzoek. Het Hubrecht Laboratorium kan zijn positie versterken door ook evertebrate systemen in huis te halen (Drosophila, C.elegans).

Het gemiddelde niveau van de werkgroepen is, zoals in 1996 in het peer review aangegeven (en door het Discipline Advies Geneeskunde 1998 bevestigd):

satisfactory tot good, met een enkele uitschieter in de richting van excellentie.

Voor het Hubrecht Laboratorium bestaan, met een nieuw laboratorium en uitste- kende faciliteiten, unieke mogelijkheden haar rol als toonaangevend ontwikke- lingsbiologisch instituut nationaal en internationaal, ook in de komende, voor de ontwikkelingsbiologie opwindende periode weer op te nemen en verder uit te bouwen. Wel is het noodzakelijk dat de staf versterkt wordt door het aantrekken van een aantal top-onderzoekers, die een vernieuwende invloed kunnen uitoefe- nen op het onderzoeksprogramma van het instituut. Hierbij is de aanwezigheid van een aantal vacante plaatsen in de formatie van het instituut een goede uit- gangspositie. Ook de komst van het CBS als nieuwe buur op de Utrechtse locatie,

biedt nieuwe mogelijkheden voor het onderzoek van beide instituten. Een belangrijke taak is weggelegd voor de nieuwe directeur.

Centraalbureau voor Schimmelcultures

In het peer review-rapport van 1995 worden het onderzoek, de dienstverlening en het collectiebeheer gekwalificeerd als goed tot zeer goed, met een enkele uitschieter tot excellent. De collecties van het CBS (gisten en schimmels), (en

42 Strategie Instituten Levenswetenschappen NIOB

sinds kort ook bacteriofagen en bacteriën), spelen nationaal en internationaal, op een breed terrein van fundamenteel en toegepast biologisch, biotechnologisch en medisch onderzoek een nuttige rol. Vergelijkbare collecties bestaan ook in enkele andere instituten in het buitenland. Het vanuit de collectie opgebouwde onder- zoek van het instituut, voornamelijk taxonomisch van aard, verhoogt de waarde van de collectie en vergroot daardoor de aantrekkingskracht op gebruikers. Het onderzoek krijgt daarbij steeds sterker een grensverleggend karakter. Het ver- dient in dit verband aanbeveling een groep van (buitenlandse) experts een afweging te laten maken van de positie van de collectie ten opzichte van collec- ties in het buitenland op dit terrein en van de betekenis van de collectie voor het onderzoek van het CBS.

De verhuizing naar de locatie in Utrecht kan een sterk stimulerende invloed hebben op de onderzoektaken van het instituut. Een voorwaarde is dat hiertoe de samenwerking met het NIOB, met name op moleculair-biologisch terrein, en met

universitaire groepen in de biologische, medische en veterinaire faculteiten wordt aangegaan, resp. verder wordt uitgebouwd. Initiatieven hiertoe zijn inmiddels op gang gekomen. Voor de toekomst is het voor het instituut van groot belang of het in staat zal zijn zijn bijzondere taxonomische expertise te integreren met de nieuwe verworvenheden uit de moleculaire genetica (functional geno-

mics). De hiermee gepaard gaande meer functioneel gerichte karakterisering van

bacteriën, gisten en schimmels zal een aanpassing van het onderzoekprogramma, ook in termen van vereiste human resources, met zich meebrengen. Het zal tevens de aansluiting met het onderzoek van het Hubrecht Laboratorium sterk kunnen bevorderen (bijv. binnen een thema Evolutionaire ontwikkelingsbiologie en Biodiversiteit) en nieuwe mogelijkheden bieden voor samenwerking met groepen in de hierboven genoemde faculteiten van de UU en met de industrie.

Daarnaast biedt het goede mogelijkheden tot samenwerkingsverbanden met het

NIOO op het terrein van evolutiebiologie en biodiversiteit. Bij de invulling van de

vacatures, die in de komende tijd zijn te voorzien, dient met de hier aangegeven overwegingen rekening te worden gehouden.

De bescheiden extra investeringen, die tot nu toe in het onderzoek van het CBS

zijn gedaan, zullen de komende jaren moeten worden uitgebreid om de hier geschetste ontwikkeling van het CBS mogelijk te maken.

Interuniversitair Cardiologisch Instituut Nederland

Het in de zeventiger jaren opgerichte ICIN werd in 1988 gebracht onder de koepel

van de KNAW en in 1993 volledig KNAW-instituut. Het onderscheidt zich van de

andere KNAW-instituten Levenswetenschappen omdat het niet over een eigen

laboratorium beschikt. Het cardio-vasculaire onderzoek in Nederland bevindt zich al jaren op excellent internationaal niveau (Discipline Advies Geneeskunde 1998). Dit geldt met name voor het (electro)fysiologisch en het klinisch onder- zoek. De inbreng van het functional genomics terrein staat echter nog in de kinderschoenen. De coördinerende rol van het ICIN wordt in het Discipline Advies

uniek genoemd en van groot belang voor het cardio-vasculaire onderzoek van de universitaire centra op dit terrein. Ook de peer review van het ICIN in 1994 kwam

tot dit oordeel. De bijdrage die de KNAW via het ICIN levert aan het cardio-vascu-

43 Strategie Instituten Levenswetenschappen ICIN

laire onderzoek is daarmee groter dan de bescheiden financiële omvang ervan doet vermoeden. De KNAW-component in het cardiologisch onderzoek dat met

behulp van het ICIN tot stand komt, is evenwel niet altijd even goed te onderschei-

den. Dit hangt samen met het bijzondere karakter van dit Akademie-instituut. Het onderzoek van het ICIN vindt plaats in de universitaire centra op cardio-vasculair

terrein en is daardoor sterk verweven met het universitaire onderzoek. Bij de ondersteuning van de onderzoekprojecten is de rol van de Akademie vaak aanvullend op de steun van NWO, de industrie, de Nederlandse Hartstichting en

last but not least de universiteiten en academische ziekenhuizen.

Uitgangspunten voor nieuw beleid

De kwaliteit van wetenschappelijk onderzoek wordt door verschillende, met elkaar samenhangende factoren bepaald, waaronder in ieder geval:

– wetenschappelijk niveau en innoverend vermogen van de onderzoekers; – goede infrastructuur van de laboratoria;

– introductie en integratie van nieuwe disciplines in het onderzoek; – samenwerking met andere groepen in binnen- en buitenland.

Voorop staat het wetenschappelijk niveau van de onderzoekers. Het aantal ‘toponderzoekers’ dat op vernieuwende wijze leiding kan geven aan het onder- zoek dient te worden vergroot, teneinde continuïteit en niveau van het onderzoek te kunnen waarborgen. Directeuren van KNAW-instituten in de Levensweten-

schappen behoren tot deze categorie onderzoekers en moeten, waar dit nog niet het geval is, in staat worden gesteld zelf actief aan het onderzoek deel te nemen (bijv. door leiding te geven aan een eigen onderzoekgroep). Een van de voor- waarden hiertoe is een effectieve ondersteuning bij de taken op het gebied van personeel, financieel en materieel beheer. Niveau en aanstelling van directeuren dienen overeen te komen met die van hoogleraren aan de universiteiten. Het beleid moet er op zijn gericht dat ook werkgroepleiders dit niveau bezitten of de potentie hebben dit niveau in de toekomst te bereiken.

Er dient een strengere selectie plaats te vinden bij het aantrekken van jonge talentvolle onderzoekers. Deze jonge onderzoekers moeten de gelegenheid krijgen zich te ontwikkelen tot potentiële toponderzoekers met uitzicht op continuïteit van hun werkzaamheden binnen de Onderzoekorganisatie KNAW of in

universitair verband. Dit kan onder meer door hen reeds in een vroeg stadium de gelegenheid te geven een eigen onderzoekgroep op te bouwen.

Daarnaast is het voor de instituten van groot belang hechte samenwerkingsver- banden te onderhouden met universitaire instellingen, bijv. door participatie in onderzoekscholen, aanstelling van senior-onderzoekers als (bijzonder of deel- tijd) hoogleraar aan universiteiten en aanstelling van universitaire medewerkers op parttime posities in KNAW-instituten. Deze samenwerkingsverbanden kunnen

onder meer een bron zijn voor de instroom van talentvolle promovendi en postdocs in de instituten.

De KNAW-instituten Levenswetenschappen beschikken – zie ook hoofdstuk 5 –

over een uitstekende infrastructuur. Dit blijkt ook uit de peer reviews van de

44 Strategie Instituten Levenswetenschappen Innoverend

vermogen

afgelopen vijf jaar. De door de nieuwbouw gerealiseerde co-localisatie van NIOB

en CBS te Utrecht en van NIH en IOI te Amsterdam dient te resulteren in wederzijds

efficiënt gebruik van infrastructurele voorzieningen en expertise.

Prioriteit dient te worden gegeven aan de aanschaf van vernieuwende apparatuur, zoals dat tot nu toe paste binnen het kader van NWO-middelgroot en -groot.

De moleculaire biologie is voor veel onderzoek binnen de instituten Levenswe- tenschappen onmisbaar voor het op hoog internationaal niveau uitvoeren van het onderzoeksprogramma. Hoewel op veel plaatsen de technologie inmiddels aanwezig is, zal de moleculaire biologie actiever in bestaande werkgroepen geïncorporeerd moeten worden en het wetenschappelijk denken dienen te beïnvloeden. Het spreekt vanzelf dat deze behoefte per instituut zal verschillen. Zo zal in de ecologie de moleculaire biologie een waardevol middel zijn om processen te begrijpen op lagere organisatieniveau’s maar minder of geheel niet als het gaat om het begrijpen van processen op het niveau van het ecosysteem, het landschap en uiteindelijk de hele planeet.

Andere voorbeelden zijn de ontwikkelingen in de bio-informatica en in de beeldvormende technieken op moleculair, cellulair, organismaal en (micro)populatie-niveau.

De complexiteit van het moderne onderzoek in de levenswetenschappen maakt het in toenemende mate noodzakelijk samenwerking te zoeken met onderzoekers in andere instellingen in binnen- en buitenland. Hierboven is al gewezen op het belang van samenwerking met universitaire groepen met het oog op het kunnen aantrekken van jong talent. Ook voor de introductie van nieuwe disciplines in het onderzoek is deze samenwerking van steeds groter belang. Zo zal het bijvoor- beeld niet mogelijk zijn zonder deze samenwerking de structuuranalyse van eiwitten en andere belangrijke bio-macromoleculen, een belangrijk toekomstper- spectief van huidig lopend onderzoek in de instituten, uit te voeren.

Beleidsvoornemens op hoofdlijnen

De geformuleerde uitgangspunten maken het, gezien de beperkt beschikbare middelen, onvermijdelijk onderzoekterreinen te kiezen, die in de komende jaren als prioriteitsgebieden worden aangemerkt. Gekozen moet worden voor een