• No results found

Strategienota Onderzoekorganisatie KNAW

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Strategienota Onderzoekorganisatie KNAW"

Copied!
69
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Strategienota Onderzoekorganisatie KNAW

Koninklijke Nederlandse

Akademie van Wetenschappen

(2)
(3)
(4)
(5)

Strategienota Onderzoekorganisatie KNAW

Koninklijke Nederlandse

Akademie van Wetenschappen

(6)

Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen Het Trippenhuis, Kloveniersburgwal 29, 1011 JV Amsterdam Postbus 19121, 1000 GC Amsterdam

020-5510700 020-6204941

knaw@bureau.knaw.nl http://www.knaw.nl

Het papier van deze uitgave voldoet aan ¥ ISO-norm 9706 (1994) voor

perma-nent houdbaar papier

Adres Postadres Telefoon Fax E-mail WWW-adres ISBN 90-6984-282-3

(7)

7 Inhoud 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7.

Inhoud KNAW instituten en hun omgeving 9

Ontwikkeling bestuur en beheer 19

Strategie instituten Geesteswetenschappen en Wetenschappelijke Informatie 25

Strategie instituten Levenswetenschappen 37 Financiën 49

Personeel en management 57 Voorlichting 65

(8)
(9)

KNAW

instituten en hun omgeving

(10)
(11)

11 KNAW instituten en hun omgeving Het klimaat voor de wetenschap

Fundamenteel onderzoek1 is nodig om de ons omringende wereld te begrijpen.

Het fundamenteel onderzoek van vandaag vormt de bron van het toegepast onderzoek van morgen en daarmee van de toepassingen voor overmorgen. Van simpele kennistrajecten is hier overigens geenszins sprake. Talloos zijn de voorbeelden van wetenschappelijke ontdekkingen die pas decennia later tot ongedachte toepassingen leiden. Welke toepassingen men ook neemt, aan de basis ligt wetenschappelijke nieuwsgierigheid.

De wetenschap boet onmiddellijk aan toepasbaarheid in, indien voortdurend voorrang wordt gegeven aan onderzoek dat direct en aantoonbaar praktische resultaten moet opleveren. Hoewel maatschappelijke problemen bij de prioritei-tenkeuze van onderzoekthema’s een belangrijk richtsnoer vormen, moet er ruim baan worden geboden aan grensverleggend onderzoek als motor voor het ont-wikkelen van creatieve probleemoplossingen. In de negentiger jaren werd de fundamentele wetenschapsbeoefening bedreigd door een almaar toenemende roep om direct maatschappelijk nut. Bij de nadering van de eeuwwisseling komt in vele landen een tegenbeweging op gang die het belang van fundamenteel onderzoek onderkent en bereid is meer middelen daarvoor in te zetten. Met instemming kan worden vastgesteld dat het Wetenschapsbudget 2000 (juni 1999) van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen deze koers kiest.

KNAW-instituten verrichten geesteswetenschappelijk en levenswetenschappelijk

onderzoek, zonder de dagelijkse druk van onderwijs of van de markt. Weten-schappelijke kwaliteit naar internationale maatstaven wordt als belangrijkste criterium voor beslissingen over inzet van geld en personeel gehanteerd. De oplossing van maatschappelijke vraagstukken van gezondheid, milieu, cultuur-behoud en sociale cohesie vormt een belangrijke bron van inspiratie voor de keuze van onderzoekonderwerpen door de instituten.

Een aantal KNAW-instituten verricht geen eigen onderzoekstaken, doch biedt

diensten aan aan de wetenschapsbeoefening in Nederland en daarbuiten. In sommige gevallen strekt de dienstverlening zich ook uit tot particulieren of maatschappelijke organisaties. Een reeks andere KNAW-instituten combineert

dienstverlening aan anderen met eigen onderzoeksactiviteiten. De ondersteuning van onderzoek door derden vindt plaats door:

– het vormen en ter beschikking stellen van wetenschappelijke collecties van documenten – vastgelegd op een veelheid van informatiedragers – en van medisch en biologisch materiaal;

Wetenschappelijke nieuwsgierigheid Maatschappelijk nut Wetenschappelijke kwaliteit Dienstverlening

1 De term fundamenteel (of fundamenteel-strategisch) onderzoek (basic research) is vooral

gangbaar in de natuurwetenschappen. Bij gebrek aan beter wordt hij hier gehanteerd om geesteswetenschappelijk en levenswetenschappelijk onderzoek aan te duiden dat primair voortkomt uit wetenschappelijke nieuwsgierigheid en niet uit een expliciete maatschappelijke vraag. Vanzelfsprekend kan de eigen vraagstelling van de onderzoeker wel geïnspireerd zijn door een maatschappelijk vraagstuk.

(12)

– het verschaffen van wetenschappelijke informatie;

– het initiëren en stimuleren van door universitaire groepen uitgevoerde onderzoekprogramma’s;

– het bieden van onderzoekfaciliteiten.

De aard en omvang van de dienstverlening wordt vooral bepaald door de vraag vanuit het wetenschappelijk onderzoek. Hoewel er ook andere gebruikers kunnen zijn, worden de te hanteren kwaliteitsmaatstaven voor de te verlenen diensten gedicteerd door de wetenschappelijke gebruikers.

Positie KNAW-instituten

KNAW-instituten voor fundamenteel onderzoek hebben hun geheel eigen

identi-teit. Er wordt naar gestreefd de instituten elk op hun eigen werkgebied een heldere positie in het relevante netwerk te doen innemen en een opdracht te doen vervullen die niet elders in het Nederlandse researchsysteem wordt vervuld. Hun positie wordt soms vanuit de universiteit gezien als geprivilegieerd uit een oogpunt van financiering en het vrij zijn van onderwijstaken. Indien er al sprake is van bijzondere voorrechten staat daar de harde verplichting tegenover om hoge researchprestaties te leveren. Instituten vormen in de visie van de KNAW een

diepte-investering in gebouwen, installaties, apparatuur, beheersinstrumentarium en vooral mensen. Het instituut is een vehikel voor in de loop der tijd steeds nieuwe programma’s en projecten.

KNAW-instituten ontlenen, voor zover zij dienstverlenende taken verrichten, hun

bestaansrecht aan de bijdragen die zij leveren aan de kwaliteit en doelmatigheid van de nationale en internationale wetenschapsbeoefening. De vraag naar de aangeboden diensten vormt een belangrijke maatstaf voor hun waardebepaling. De onderzoeksinstituten van de KNAW dienen hun kracht te ontlenen aan de

concentratie van inspanningen op een beperkt aantal welgekozen

onderzoekter-reinen, de continuïteit in de opbouw van multidisciplinaire kennis en ervaring, die risicodragend en vernieuwend onderzoek mogelijk maakt, alsmede de

wendbaarheid waarvan zij blijk geven door een flexibele inzet van mensen en

middelen op in de tijd wisselende thema’s en programma’s.

De dienstverlenende instituten ontlenen hun kracht aan de eenmaligheid en toegankelijkheid van de in decennia opgebouwde collecties, aan de

schaalvoor-delen die zij kunnen boeken en aan de gerichtheid op gebruikers.

Als zwakke kant van de positie van de KNAW-instituten wordt wel genoemd de

afstand tot het wetenschappelijk onderwijs. Het beleid is erop gericht dit te compenseren door de banden met de universiteiten aan te halen.

Het vertrouwen dat de rijksoverheid, blijkens de substantiële middelen die zij al sinds jaar en dag verschaft, in de KNAW-instituten stelt, kan zeker als een sterk

punt worden aangemerkt. Niettemin is grote afhankelijkheid van één geldgever tevens een zwakte.De instituten hebben dan ook de opdracht actief andere financiële bronnen aan te boren.

12 KNAW instituten en hun omgeving Identiteit

Sterkte

(13)

Bij dienstverlenende instituten werkt het prijsmechanisme slechts in beperkte mate als indicator van de vraag naar diensten. In het algemeen worden ten hoogste de marginale kosten van diensten aan derden in rekening gebracht.

Omgeving

De belangrijkste financier van fundamenteel onderzoek is en blijft in Nederland de rijksoverheid. Helaas moet worden vastgesteld dat industriële ondernemingen in toenemende mate de risico’s en onzekerheden te groot vinden om substantieel in basic research te investeren. Voor het levenswetenschappelijk onderzoek vormen de private collectebusfondsen en de Europese Unie een interessante sponsor. De Kaderprogramma’s van de EU zijn op grond van Verdragsbepalingen

gericht op het op afzienbare termijn oplossen van maatschappelijke, in het bijzonder economische, problemen. Op onderdelen echter bieden zij ruimte voor de financiering van fundamenteel-strategisch onderzoek. Een van de nadelen van

EU-financiering is dat doorgaans niet meer dan 50% van de programma- of

projectkosten worden gesubsidieerd.

De KNAW verricht samen met anderen inspanningen om door vergroting van haar

draagvlak in de samenleving de wetenschap hoger op de politieke agenda te brengen. Als Nederland kiest voor een kennisintensieve samenleving zal het meer moeten investeren in wetenschap en technologie. Onontkoombaar is dan dat ons land zich spiegelt aan toonaangevende landen op dit gebied. Welnu, in

13 KNAW instituten en hun omgeving Financiers

Wetenschaps-financiering

Instituut Personeel Totaal KNAW NWO EU Overige

(in fte) inkomsten (contracten

doelsubsi-dies e.d.) CBS 51 5 762 4 364 – 115 1 283 HUBRECHT 96 8 499 6 261 687 466 1 085 ICIN 32 6 364 3 547 402 – 2 797 IOI 50 7 940 6 436 – – 1 504 NIH 85 8 868 7 180 187 100 1 410 NIOO 190 22 609 15 639 1 470 5 120 380 CHI 20 2 697 2 697 – – – FA 44 6 053 3 012 258 184 2 589 IISG 95 12 525 9 239 – – 3 286 KITLV 45 4 973 4 278 – – 695 MEERTENS 42 4 414 3 513 641 – 260 NIAS 18 5 461 3 721 200 – 1 540 NIOD 43 8 853 5 480 – – 3 373 NIWI 99 15 440 10 940 – – 4 500 RATHENAU 14 5 036 4 513 – 123 400

(14)

die landen is de dalende trend in de overheidsuitgaven voor wetenschap en technologie omgezet in een stijgende. Verwacht mag worden dat Nederland deze voorbeelden, zij het jammer genoeg met enige vertraging, zal volgen.

De activiteiten om regering en parlement te overtuigen van de noodzaak om meer te investeren in vooral fundamenteel onderzoek worden met kracht voortgezet. Desalniettemin wordt voorzichtigheidshalve de nullijn gekozen als aanname voor het middelenperspectief dat de minister van OCenW heeft te bieden. Waar

expansie van activiteiten gewenst is, zullen andere financieringsbronnen moeten worden aangeboord. In de financiering van de instituten zullen prikkels worden ingebouwd teneinde de hierop gerichte inspanningen van de instituten, waar nodig en mogelijk, te vergroten.

De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen heeft het voornemen van zijn voorganger om de NWO-instituten aan de verantwoordelijkheid van de KNAW

toe te vertrouwen in de ijskast geplaatst. Naar verwachting zal de discussie over de organisatorische onderbrenging van de para-universitaire instituten gedurende deze kabinetsperiode niet worden heropend. Voor een algehele herschikking bestaat geen directe aanleiding. Het zwaartepunt van de NWO-instituten ligt bij de

natuur- en sterrenkunde. Indien een beperkte herschikking zou worden overwo-gen, zouden daarin de NWO-instituten Nederlands Instituut voor het Onderzoek

der Zee (NIOZ) en het Instituut voor Nederlandse Geschiedenis (ING) dienen te

worden betrokken. De KNAW zal hiertoe in overleg treden met NWO.

De universiteiten maken steeds meer werk van het organiseren van het wetenschappelijk onderzoek. De jaren negentig stonden in het teken van de collectivisering van het onderzoek. Niet alleen zijn er 119 erkende onderzoek-scholen gevormd, er is ook een sterke groei zichtbaar in het aantal universitaire onderzoekinstituten. Wel kan worden gesignaleerd dat veel universiteiten nog niet slagen in een vreedzame coëxistentie van de disciplinaire ordening in faculteiten en de thematische, multidisciplinaire ordening in onderzoekscholen/ onderzoekinstituten. Het proces van instituutsvorming in universiteiten is echter onomkeerbaar ingezet. Dit betekent dat de KNAW-instituten als organisatievorm

hun betrekkelijke exclusiviteit verliezen. Een aantal comparatieve voordelen, zoals het in de financiering niet afhankelijk zijn van de onderwijsvraag, de concentratie op onderzoekactiviteiten en de korte beslissingslijnen in de KNAW

-organisatie blijft echter bestaan. Het is zaak deze voordelen nog meer dan in het verleden uit te buiten en om te zetten in een hoge produktiviteit en wetenschap-pelijke kwaliteit.

Inmiddels onderhouden de KNAW-instituten intensieve samenwerkingsrelaties

met universitaire onderzoekgroepen, onderzoekscholen en -instituten. Het totaalbeeld van de interactie met universiteiten kan als volgt worden geschetst. De KNAW beschikt over goed toegeruste instituten, die een belangrijke bijdrage

leveren aan de opleiding van onderzoekers in Nederland en specialistische research-faciliteiten leveren aan universitair onderzoek. De schaal waarop de

14 KNAW instituten en hun omgeving Universiteiten Samenwerking nationaal Nulgroei Para-universitaire instituten

(15)

KNAW-instituten onderzoek verrichten maakt het mogelijk geavanceerde

appara-tuur te exploiteren. Deze apparaappara-tuur wordt actief voor medegebruik ter beschik-king gesteld van universitaire onderzoekers en ingezet om bij te dragen aan de coördinatie tussen onderzoekgroepen in den lande.

Het te werk stellen en begeleiden van promovendi in KNAW-instituten biedt de

instituten voordeel. Aio’s en oio’s leveren onderzoekcapaciteit en dragen bij aan vernieuwing. De KNAW stimuleert haar instituten, onder meer met financiële

regelingen, jonge onderzoekers aan te trekken. Met enkele universiteiten of faculteiten zijn afspraken gemaakt over vergoeding van kosten van tewerk-stelling en begeleiding van promovendi uit de ‘promotie-premies’ die in de overheidsbekostiging van de universiteiten zijn begrepen. Hernieuwde inspan-ningen moeten door de instituten worden verricht om deze afspraken uit te breiden. Op dit moment zijn 121 promovendi (zie tabel 2) werkzaam in de KNAW

-instituten.

De KNAW stimuleert haar instituten om instituutsmedewerkers in deeltijd

hoogle-raarsposities te doen verwerven. Daarmee worden de mogelijkheden verruimd om jonge onderzoekers aan te trekken en naar hun promotie te begeleiden en programmatische samenwerking aan te gaan met universitaire onderzoekgroe-pen. De KNAW heeft 40 medewerkers (zie tabel 2) in dienst die tevens hoogleraar

zijn.

Onderzoekscholen vervullen een belangrijke rol bij de opleiding van onderzoe-kers. Er bestaat een groot aantal samenwerkingsovereenkomsten tussen KNAW

-instituten en onderzoekscholen die o.m. afspraken bevatten over aantallen door de KNAW te plaatsen promovendi.

De KNAW-instituten hebben volledig toegang tot de NWO-fondsen. De

belemme-ringen, die tot voor kort in onderdelen van de NWO-organisatie bestonden, zijn

15 KNAW instituten en hun omgeving

Instituut Aantal hoogleraren Aantal promovendi

CBS 1 2 HUBRECHT 2 23 ICIN 5 4 IOI 3 17 NIH 5 24 NIOO 7 36 CHI 1 – FA 2 5 IISG 3 2 KITLV 3 2 MEERTENS 2 2 NIAS 1 – NIOD 2 – RATHENAU 1 – NIWI 1 Totaal 38 117

Tabel 2. Hoogleraren en promovendi verbonden aan KNAW-instituten.

Tweede geldstroom

(16)

16 KNAW instituten en hun omgeving

opgeheven. Het verwerven van tweede-geldstroommiddelen is een belangrijke graadmeter voor de onderzoekkwaliteit. Wel moet worden bedacht dat op een aantal gebieden de spoeling bijzonder dun is en de toegekende bedragen – in het bijzonder gelet op de tijdsinvestering in aanvragen – klein zijn. Dit heeft tot gevolg dat voor onderzoekvoorstellen van topkwaliteit succes in de tweede geldstroom allang niet meer verzekerd is.

Tabel 1 biedt een overzicht van de financieringsbronnen van de KNAW-instituten

en geeft het aandeel weer van de NWO-financiering (exclusief grote

apparatuurin-vesteringen) in de totale financiering van de instituten.

Wetenschapsbeoefening stoort zich niet aan landsgrenzen. Internationale contac-ten en samenwerking zijn onmisbaar. De meeste KNAW-instituten en de daar

werkzame onderzoekers dienen te worden beoordeeld aan de hand van de positie die zij in de wereldwijde wetenschapsbeoefening innemen.

De verantwoordelijkheid voor de samenwerking met instellingen en onderzoe-kers in het buitenland ligt volledig bij het instituut. Specifiek op bevordering van internationale samenwerking gerichte financiële prikkels vanuit centrale fondsen kunnen deze verantwoordelijkheid uithollen. In 1999 is om die reden het Pro-gramma Gastonderzoekers afgeschaft. Wel zal het vergrote Vernieuwingsfonds mogelijkheden bieden voor het stimuleren van activiteiten die de aanzet kunnen vormen tot duurzame samenwerking met buitenlandse zusterinstellingen. In het voorbije decennium heeft de minister van Onderwijs (Cultuur) en Weten-schappen belangrijke beslissingsbevoegdheden (personeel, huisvesting, appara-tuur) overgedragen. Hoewel die overdracht tevens moest bijdragen aan bezuini-gingstaakstellingen van de overheid en dus nimmer gepaard ging van een ade-quate overheveling van middelen, stelde zij de KNAW op den duur wel in staat een

integraal beleid te voeren. Sluitstuk van deze operatie vormt de decentralisatie van het arbeidsvoorwaardenbeleid. De minister heeft thans ook het beleid inzake primaire arbeidsvoorwaarden in handen gelegd van de KNAW. Dit maakt het

mogelijk om, te zamen met de partners in de Werkgeversvereniging Onderzoek-instellingen – WVOI (NWO, KB, NIDI en KNAW), een collectieve arbeidsovereenkomst

met de werknemersorganisaties af te sluiten die beter dan de vroegere over-heidsregelingen is toegesneden op de eigen aard van een onderzoekorganisatie. De verhouding van de KNAW met de rijksoverheid is vastgelegd in de Wet op het

Hoger Onderwijs en Wetenschappelijk onderzoek (WHW, Staatsblad 1992, nr.

593). In het Wetenschapsbudget 2000 valt te lezen dat de minister van OCenW

voortaan een vierjaarlijks strategisch plan van de KNAW vraagt, in plaats van het

in de WHW voorgeschreven tweejaarlijkse instellingsplan.

Koersbepaling

Vanouds hebben instituten deel uitgemaakt van de Akademie. Het Nederlands Instituut voor Hersenonderzoek (NIH) is sinds haar oprichting in 1909 met de

Akademie verbonden. Het Hubrecht Laboratorium, Nederlands Instituut voor Ontwikkelingsbiologie (NIOB), behoort sinds 1917 tot de Akademie.

Het in 1904 opgerichte Centraal Bureau voor Schimmelcultures (CBS) is sinds Internationale

samenwerking

Overheidsbestuur op afstand

(17)

1920 met de KNAW verbonden.

Na de oorlog namen de onderzoeksactiviteiten van de KNAW gestadig toe. In 1952

werd het Instituut voor Dialectologie, Volkskunde en Naamkunde (thans Meer-tens Instituut) door de Akademie opgericht. Vervolgens stichtte de KNAW het

instituut voor Oecologisch Onderzoek (1954), het Limnologisch Instituut (1957) en het Delta Instituut voor Hydrobiologisch Onderzoek (1957). In 1992 zijn de laatstgenoemde drie instituten samengevoegd in het Nederlands Instituut voor Oecologisch Onderzoek (NIOO). Het Internationaal Instituut voor Sociale

Ge-schiedenis (IISG) is vanaf 1979 Akademie-instituut. Een aantal grote projecten op

het gebied van tekstedities en intellectuele geschiedschrijving werd in 1992 gebundeld in het Constantijn Huygens Instituut (CHI). In 1997 werden vier KNAW

-bureaus te zamen met de Bibliotheek KNAW (1808) bijeengebracht in het

Neder-lands Instituut voor Wetenschappelijke Informatiediensten (NIWI).

Nadat de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen in 1988 bepaald had dat alle uit zijn begroting bekostigde onderzoekinstituten in een ‘koepelorga-nisatie’ dienden te zijn opgenomen en hij de KNAW had aangewezen als één van

die koepelorganisaties, is een aantal van deze instituten overeenkomstig de eigen voorkeur onder de hoede van de Akademie gekomen. Dat zijn: Interuniversitair Cardiologisch Instituut Nederland (ICIN), Interuniversitair Oogheelkundig

Instituut (IOI), Fryske Akademy (FA), Koninklijk Instituut voor Taal-, Land- en

Volkenkunde (KITLV), Netherlands Institute for Advanced Study (NIAS) en

Roose-velt Study Center (RSC). Voorts werd in 1986 het Rathenau Instituut (tot 1994

onder de naam Nederlandse Organisatie voor Technologisch Aspectenonderzoek – NOTA) aan het personeel en financieel beheer van de KNAW toevertrouwd; het

bestuur van het Rathenau Instituut draagt de verantwoordelijkheid voor de vaststelling en uitvoering van het werkprogramma van het instituut. Ten slotte is in 1999 het Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie (voorheen Rijksin-stituut) bij de KNAW ondergebracht.

De op de hierboven beschreven wijze gegroeide verzameling vormt niet een naar onderwerp samenhangend geheel. Het streven is erop gericht hierin verandering te brengen. De KNAW wil haar onderzoekorganisatie en de samenstellende delen

een scherper profiel geven door het maken van heldere portfolio-keuzes. Dat wil zeggen dat binnen de aandachtsgebieden Levenswetenschappen, Geestesweten-schappen en Wetenschappelijke Informatieverzorging een beperkt aantal zwaar-tepunten wordt gekozen. De keuze van deze zwaarzwaar-tepunten in het onderzoek of de dienstverlening geschiedt op grond van aanwezige expertise, (deels specula-tieve) verwachtingen over wetenschappelijke ontwikkelingen op het vakgebied en positie en relaties in het relevante nationale en internationale netwerk. De zwaartepunten worden ‘voorgetrokken’ bij de verdeling van middelen voor personeel, apparatuur en gebouwen. Het opheffen, afstoten of overdragen van instituten die niet binnen zwaartepunten passen is als uiterste consequentie en na een zorgvuldige besluitvorming niet uitgesloten. In de strategiehoofdstukken voor de instituten GWI en LW is het zwaartepuntbeleid uitgewerkt.

De sleutelwoorden voor de koers die de KNAW binnen die strategische kaders met

haar instituten wil varen zijn: uniciteit, kwaliteit en wendbaarheid.

17 KNAW instituten en hun omgeving Profiel

(18)

Elk instituut dient op zijn werkgebied een missie van landelijke betekenis te vervullen die niet elders in Nederland wordt vervuld. De positie en relaties van het instituut in het relevante nationale en internationale netwerk dienen helder te zijn gemarkeerd. KNAW-instituten zijn geen wetenschappelijke autarkieën, maar

in hoge mate afhankelijk van de communicatie, coördinatie en coöperatie met andere onderzoekgroepen en -instituten. Zij zijn voortdurend bereid allianties aan te gaan die synergie opleveren.

Elk instituut dient zich op gezette tijd de maat te laten nemen en inzicht te bieden in aard, omvang en kwaliteit van de geleverde prestaties. Van het instituut wordt geëist dat het instituut over een werkend systeem van interne wetenschappelijke kwaliteitszorg beschikt. De interne kwaliteitszorg levert de gegevens die nodig zijn voor de vijfjaarlijkse kwaliteitsbeoordeling door internationale experts. Het instituut dient een personeelsbeleid, meer in het bijzonder een loopbaan-beleid, te voeren dat zo goed mogelijk aansluit bij de hooggestemde kwaliteits-doelstellingen.

In het Protocol Kwaliteitsbeoordeling KNAW-instituten (januari 1999) wordt de

volgende beoordelingsschaal gehanteerd: Excellent (‘international leader’), Very

Good (‘national leader, international player’), Good (‘national player,

internatio-nally visible’), Satisfactory (‘natiointernatio-nally visible’), Unsatisfactory (‘reject’). De ambitie is om de KNAW-instituten naar het niveau van de categorie Excellent –

Very Good te brengen.

Indien bepaalde wetenschappelijke ontwikkelingen vernieuwing van de onder-zoekagenda vereisen, dienen aanpassingen weloverwogen, doch zonder al te grote vertragingen, tot stand te kunnen worden gebracht. De KNAW geeft daarom

uitbreiding aan haar centrale fondsen waarmee aan instituten tijdelijke impulsen kunnen worden gegeven voor organisatorische en programmatische vernieu-wing. De fondsen dienen voor ‘hobbelfinanciering’ (overbrugging oude naar nieuwe situatie) van personele en materiële voorzieningen, voor financiering van aanloopverliezen van programma’s/projecten waarvoor pas in een later stadium derden-financiering beschikbaar komt, alsmede het tijdelijk faciliteren van nieuwe nationale en internationale samenwerkingsrelaties.

De dotatie aan het Vernieuwingsfonds zal verhoogd worden van ƒ 2 miljoen tot ƒ 4,5 miljoen per jaar. Deze verhoging komt deels ten laste van de centrale middelen en deels ten laste van de KNAW-bijdragen aan de instituten

Levens-wetenschappen. Voorshands wordt – om in hoofdstuk 5 nader uiteen te zetten redenen – afgezien van een verlaging van de bijdragen aan de instituten Geestes-wetenschappen en Wetenschappelijke Informatie ten gunste van het

Ver-nieuwingsfonds.

18 KNAW instituten en hun omgeving Uniciteit

Kwaliteit

(19)

Ontwikkeling bestuur en beheer

(20)
(21)

De omgeving van de KNAW-instituten is volop in beweging. De snelheid van

ontwikkelingen in de wetenschap neemt almaar toe, de kosten van laboratorium-technieken informatietechnologie stijgen aanzienlijk, doch de middelen blijven schaars en de competitie om die schaarse middelen wordt heftiger. In hoofdstuk 1 is uiteengezet dat de KNAW in antwoord hierop de komende jaren haar

onderzoek-organisatie en de samenstellende delen een scherper profiel wil geven door het maken van heldere portfolio-keuzes.

Voor het maken van deze keuzes van kernactiviteiten is een diepergaande strategische conversatie vereist dan tot nu mogelijk was. In 1989 heeft de KNAW

ter ondersteuning van het dagelijks bestuur twee koepelbesturen ingesteld. Deze bestuursstructuur blijkt – in weerwil van het positieve oordeel dat de door de minister van OCenW ingestelde internationale Commissie Evaluatie KNAW (1997)

heeft uitgesproken1 – niet meer te voldoen. De (voorzitters van de)

koepelbestu-ren houden zich intensief bezig met de ontwikkelingen in de instituten. Zij hebben echter slechts adviserende bevoegdheden waardoor het dagelijks bestuur belast blijft met teveel voorbereidende, besluitvormende en executieve taken. Bovendien blijkt deze structuur ruimte te laten voor tendensen van verkokering van de twee wetenschapsgebieden.

Gekozen is voor de instelling van een permanente bestuurscommissie onder-zoekorganisatie (BO), waaraan de voorbereiding en de uitvoering van het beleid

van de onderzoekorganisatie zal worden opgedragen. Daarnaast wordt deze commissie belast met de voorbereiding van de kwaliteitstoetsing van de institu-ten en de aansturing van staftaken en diensinstitu-ten institu-ten behoeve van de onderzoek-organisatie. Het concept van integraal management wordt hiermee in alle lagen van de organisatie toegepast. De commissie heeft tot taak een beleid voor de onderzoekorganisatie als totaal te ontwikkelen met oog voor de diversiteit van de opdracht, omvang en eigenheid van de instituten.

Anders dan de huidige koepelbesturen krijgt de bestuurscommissie (collegiale) beslissingsbevoegdheden. De directeuren van de instituten rapporteren recht-streeks aan de bestuurscommissie. De huidige koepelbesturen worden opgehe-ven en omgevormd tot adviescommissies voor de bestuurscommissie. De leden van adviescommissies worden door het dagelijks bestuur, op voordracht van de bestuurscommissie en gehoord de instituutsdirecteuren, benoemd. De weten-schapscommissies per instituut blijven gehandhaafd; de leden van deze commis-sies worden benoemd door de bestuurscommissie, gehoord de betrokken insti-tuutsdirecteur. De wetenschapscommissie vormt een belangrijk forum voor de instituten en de bestuurscommissie om het werkprogramma van een instituut te toetsen. Geconstateerd kan worden dat niet bij alle instituten de wetenschaps-commissies adequaat functioneren. In de toekomst zal elke

wetenschapscommis-21 Ontwikkeling bestuur en beheer

1 ‘De Commissie meent dat de KNAW [...] een moderne, professionele standaard voor het bestuur

en beheer van onderzoekinstituten ontwikkeld heeft, die voorziet in hedendaagse eisen ten aanzien van bestuurlijke vormgeving en kwaliteitszorg’ [Rapport Commissie Evaluatie KNAW, oktober 1997, p. 11]

Besturing

Permanente bestuurscommissie

(22)

sie met meer nadruk worden uitgenodigd het beleid en de prestaties van het betreffende instituut kritisch te volgen en de instituutsdirecteuren en de bestuurs-commissie gevraagd of ongevraagd te adviseren.

De permanente bestuurscommissie bestaat uit drie leden, twee wetenschapsbeoe-fenaren met bestuurlijke kwaliteiten, één voor het gebied Levenswetenschappen en één voor het gebied Geesteswetenschappen en Wetenschappelijke Informatie, alsmede een voorzitter. De voorzitter wordt gekozen uit de zittende leden van het dagelijks bestuur. Hij/zij vervult de verbindingsfunctie – linking pin – tussen het dagelijks bestuur en de bestuurscommissie. Het dagelijks bestuur en de bestuurs-commissie zullen tenminste zes maal per jaar gezamenlijk bijeenkomen.

Bij de verdeling van verantwoordelijkheden en bevoegdheden wordt blijvend uitgegaan van het uitgangspunt ‘decentraal tenzij’. Het ‘tenzij’ houdt in dat er argumenten kunnen zijn om een aantal taken toch hoger in de organisatie uit te voeren bijvoorbeeld bij schaalvoordelen of de noodzaak van eenheid van beleid. De nieuwe verdeling van verantwoordelijkheden en beslissingsbevoegdheden m.b.t. de onderzoekorganisatie ziet er in hoofdlijnen als volgt uit.

Dagelijks bestuur

– Bepaling van de strategie van de onderzoekorganisatie, waaronder vaststel-ling van het vierjaarlijks strategisch plan, aan de hand van de beleidsvoorbe-reiding door de bestuurscommissie. Het betreft vooral het doen van portfolio-keuzes (aantrekken of afstoten van werkgebieden; opheffen, oprichten of

22 Ontwikkeling bestuur en beheer Samenstelling

Schema onderzoekorganisatie KNAW-instituten

Verantwoordelijk-heden Dagelijks bestuur Bestuurscommissie Instituten Advies-commissies Weco’s Dagelijks bestuur BureauKNAW - stafDB - diensten - stafOO - diensten

(23)

samenvoegen van instituten; majeure wijzigingen in onderzoekplannen, personeel en organisatie), aan de hand van analyses van kansen en bedreigin-gen en sterktes en zwaktes op grond van de criteria uniciteit, kwaliteit en wendbaarheid.

– Toewijzing jaarbudget van de onderzoekorganisatie en goedkeuring van meerjarenplan en -begroting.

– Toewijzing middelen voor grote investeringen in gebouwen en installaties. – Werkgeverschap: hoofdlijnen van sociaal beleid, arbeidsvoorwaarden en

rechtspositie.

– Extern overleg en verantwoording en behartiging collectieve belangen. – Bepaling samenstelling en opdracht van de bestuurscommissie. – Samenstelling adviescommissies bestuurscommissie.

– Benoeming van de directeuren van instituten.

Bestuurscommissie onderzoekorganisatie

– Voorbereiding van het strategisch beleid van de onderzoekorganisatie in samenspraak met de instituutsdirecteuren.

– Vaststelling meerjarenplan en begroting van de onderzoekorganisatie en toewijzing jaarbudgetten afzonderlijke instituten.

– Toewijzing middelen aan instituten uit centrale fondsen voor vernieuwing en apparatuur.

– Organisatie van de externe kwaliteitsbeoordeling.

– Capaciteitsbepaling en sturing van centrale staftaken en diensten ten behoeve van de onderzoekorganisatie.

– Samenstelling van de weten schapscommissies.

Directeuren instituten

– Integraal management van het instituut. – Stra tegie ontwikkeling op instituutsniveau.

– Vaststelling jaarplan en -begroting van het instituut.

– Zorg voor de kwaliteit van de wetenschapsbeoefening en van de bedrijfsvoe-ring.

– Schriftelijke en mondelinge rapportage aan bestuurscommissie.

De nieuwe structuur schept ruimte voor het dagelijks bestuur om zich te concen-treren op strategische kwesties en levert door de enkelvoudige rapportagelijnen een transparantere structuur op dan voorheen het geval was. Door de nieuwe aansturing van staven en diensten wordt meer functiescheiding verwezenlijkt. Hieruit voortvloeiende wijzigingen in de organisatie van het Bureau KNAW dienen

nader te worden uitgewerkt.

De kwaliteit en doelmatigheid van het beheer van personeel, financiën en materi-eel van de instituten behoeft zowel op centraal als decentraal niveau verbetering. De kern van de verbetering ligt in het herontwerp van de planning & control-cyclus en de verhoging van de beheerdeskundigheid op alle niveau’s. De hierbo-ven beschrehierbo-ven veranderingen in de bestuurlijke verhoudingen vormen de basis

23 Ontwikkeling bestuur en beheer Planning en

(24)

voor de nieuwe cyclus. Met name het verantwoordingsgedeelte zal extra aan-dacht krijgen, zowel wat betreft de inhoud van de informatie als de wijze waarop het afleggen van verantwoording gebeurt. De inhoud en de frequentie van de rapportagedocumenten zullen worden herzien. Tegelijkertijd wordt de admini-stratie aangepast aan de volledige overgang op het baten- en lastenstelsel, aan de nieuwe regelgeving van de minister van OCenW voor de jaarrekening en aan de

behoefte op centraal en decentraal niveau aan managementinformatie. Voor een systematische aanpak van de hier beschreven vraagstukken is het project Verbe-tering Beheer (BeVer) opgezet.

(25)

3

Strategie instituten

Geesteswetenschappen en

Wetenschappelijke Informatie

(26)
(27)

Positie KNAW-instituten Geesteswetenschappen

en Wetenschappelijke Informatie

Onder de noemer Geesteswetenschappen en Wetenschappelijke Informatie zijn acht instituten en drie subsidie-overeenkomsten verenigd. Van de acht instituten combineren er vijf – Fryske Akademy (FA), Internationaal Instituut voor Sociale

Geschiedenis (IISG), Koninklijk Instituut voor Taal-, Land- en Volkenkunde

(KITLV), Meertens Instituut en Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie

(NIOD) – een nationale en internationale archief- en/of bibliotheekfunctie met

eigen wetenschappelijk onderzoek. Het CHI verricht onderzoek ten behoeve van

het ontsluiten van documentaire bronnen op literair en wetenschappelijk gebied. Het NIAS biedt een stimulerende omgeving voor onderzoekers uit binnen- en

buitenland op het gebied van de geestes- en sociale wetenschappen. Het NIWI

verleent informatiediensten aan onderzoekers op een veelheid van wetenschaps-gebieden; het vervult een nationaal zwaartepuntfunctie op het gebied van biome-dische literatuur. Het NIWI verricht onderzoek ten dienste van de eigen

strategie-ontwikkeling en de strategie-ontwikkeling van de eigen producten en bedrijfsprocessen. De bibliotheek-, data- en/of archiefcollecties van FA, IISG, KITLV, MEERTENSINSTI -TUUT en NIOD variëren in omvang, doch zijn alle voor een belangrijk deel uniek en

van onschatbare betekenis voor de nationale en internationale wetenschapsbeoe-fening. Veel van de collecties hebben de status van cultureel erfgoed verworven. Van de instituten wordt verwacht dat zij die onvervangbare cultuuruitingen, die overigens allerminst uitsluitend van Nederlandse herkomst zijn, bewaren en beschermen. Zij vertegenwoordigen daarmee een landelijk belang dat beter blijkt te kunnen worden behartigd door een nationaal opererende organisatie als de

KNAW dan door universiteiten of andere instellingen. De druk op de KNAW om

elders opgebouwde collecties op zich te nemen is dan ook groot. Onontkoombaar is een strenge selectie en het stellen van strikte financiële voorwaarden bij het opnemen van dergelijke collecties. Eenzelfde beleidslijn dient echter ook op de (groei van de) al aanwezige collecties te worden toegepast. Hoewel de toepassing van geavanceerde informatietechnologie een indrukwekkende stijging van de doelmatigheid van het beheer en de produktiviteit van de dienstverlening moge-lijk maakt, moeten – aan de hand van kosten/baten-afwegingen – soms pijnmoge-lijke beslissingen over instandhouding, acquisitie of afstoting van (delen van) collec-ties worden genomen. Onvervangbaar materiaal mag uiteraard slechts worden afgestoten door opneming in een publieke collectie elders.

FA, IISG, KITLV, MEERTENSINSTITUUT en NIOD hebben een eigenstandige

onderzoek-taak. Bij het ene instituut is het eigen onderzoek door traditie of een andere prioriteitenstelling sterker ontwikkeld dan bij het andere. De uitoefening van eigen onderzoektaken heeft een tweeledige doelstelling. Het is niet alleen uit het oogpunt van autonome kennisvermeerdering belangrijk, maar vormt ook een voorwaarde om de aanwezige collectie zo goed mogelijk te beheren en dienst-baar te maken aan het onderzoek van anderen. Keuzes van thema’s en program-ma’s voor het eigen onderzoek kunnen een bepalende rol spelen bij beslissingen over acquisitie of afstoting van collecties.

27 Strategie instituten Geesteswetenschappen en Wetenschappelijke Informatie Nationale en internationale functie Documentaire collecties Eigen onderzoek

(28)

Hoewel het eigen onderzoek uiteraard veel meer kan bestrijken dan de instituuts-collectie, dient doorgaans wel de eis te worden gesteld dat onderzoekprojecten en programma’s die door het instituut gedefinieerd worden een aantoonbare verbin-ding hebben met de collectie. Dergelijk instituutsonderzoek zal eerst ten volle aan de verwachtingen voldoen, indien het beantwoordt of gerelateerd kan worden aan een duidelijke vraag naar kennis en inzicht uit vooral het weten-schappelijke veld of de maatweten-schappelijke omgeving van het instituut. Mutatis mutandis geldt dit voor de informatiedienstverlening die de instituten aanbieden. De hier bedoelde instituutsactiviteiten missen hun doel, wanneer zij in een wetenschappelijk vacuüm ondernomen worden. Potentiële ‘afnemers’ van de wetenschappelijke producten van het instituut moeten ertoe worden geprikkeld van het aanbod maximaal profijt te trekken. Van de instituten wordt verlangd dat zij in hun meerjarenplannen de verbanden tussen onderzoek en collectie onder-ling en van deze beiden met de latente of manifeste vraag beargumenteren. Binnen de KNAW-organisatie worden uitgeeffuncties vervuld door CHI, FA, IISG, KITLV, MEERTENSINSTITUUT, NIWI en door EDITAKNAW. Aangezien het om

specialisti-sche wetenschappelijke uitgaven gaat die slechts een klein koperspubliek ken-nen, dekken de verkoopopbrengsten zelden de kosten. Dit betekent dat uit de aan de genoemde instituten en Edita verstrekte KNAW-middelen substantiële

finan-ciële bijdragen worden geleverd aan de kosten van productie, promotie en distributie van publicaties. Een grotere doelmatigheid en kostenbesparingen, alsmede een grotere effectiviteit van de verkoopinspanningen, die zich vertaalt in een ruimere verspreiding en een hogere omzet, liggen binnen bereik.

Een werkgroep zal worden ingesteld die moet nagaan hoe door een heldere taakverdeling en bundeling van krachten de beoogde resultaten kunnen worden gerealiseerd. De werkgroep zal bestaan uit de directeuren van de betrokken instituten en onder leiding staan van een onafhankelijke voorzitter.

Verdergaande internationalisering is een logisch gevolg van het streven naar behoud van zowel het eigen als vreemde culturele erfgoed. Er dienen op dit terrein nieuwe initiatieven te worden ontwikkeld om de bestaande samenwerking met zuster-instituten in het buitenland uit te bouwen. Elk der betrokken instituten dient hiervoor een toegesneden beleid te ontwikkelen.

Subsidie-overeenkomsten

De KNAW heeft subsidie-overeenkomsten met het Koninklijk Nederlands

Histo-risch Genootschap (KNHG), de Vereniging Nederlands Economisch-Historisch

Archief (NEHA) en de Stichting Roosevelt Study Center (RSC).

De KNAW verleent de vereniging KNHG subsidie voor taken (ruim 3 fte) ter

onder-steuning van de wetenschappelijke geschiedbeoefening in Nederland. Tot de belangrijkste activiteiten behoren de redactie van het tijdschrift Bijdragen en

mededelingen betreffende de geschiedenis der Nederlanden (BMGN) en een

jaarlijkse selectieve bibliografie (Kroniek) op het terrein van de Nederlandse geschiedenis.

28 Strategie instituten Geesteswetenschappen en Wetenschappelijke Informatie Uitgeverij

Internatio-nalisering

(29)

Het KNHG is in 1998 geëvalueerd. In het algemeen was de uitkomst positief. De

beperkte omvang van het wetenschappelijk secretariaat baart echter zorgen. De Commissie beveelt overleg aan met het op dezelfde locatie gevestigde Instituut voor Nederlandse Geschiedenis (ING-NWO) over samenwerking. In samenhang

met de uitkomsten van dit overleg is de KNAW bereid een bijdrage te leveren aan

de oplossing van capaciteitsproblemen.

Met het bestuur van de Vereniging NEHA zal overleg worden gevoerd over een

andere inrichting van de subsidie-relatie met de KNAW. Er bestaat een personele

unie tussen de directeur IISG en de directeur NEHA. Het personeel en financieel

beheer van NEHA is volledig geïntegreerd in het IISG. Het streven is erop gericht

met ingang van het begrotingsjaar 2000 het beheer van de financiële bijdrage aan

NEHA en het onderhouden van de relatie met de stichting NEHA volledig over te

dragen aan de directeur IISG.

De KNAW verleent het RSC subsidie voor de wetenschappelijke staf (directeur,

senior-onderzoeker en 2,5 plaatsen voor promovendi). Huisvesting en admini-stratieve staf worden gefinancierd door de provincie Zeeland.

De wetenschappelijke resultaten van het Centrum zijn in 1999 beoordeeld. De evaluatiecommissie komt tot de conclusie dat het RSC, in weerwil van de grote

afstand tot de academische centra, goed presteert.

Besloten is tot een beperkte structurele verhoging van de aan het RSC toe te

wijzen KNAW-middelen, mits het instituut de samenwerking met universiteiten

verder versterkt.

Doelstellingen

Van het in GWI-instituten verrichte onderzoek mag worden verwacht dat het zich

in nationaal en internationaal opzicht op het hoogst mogelijke niveau beweegt. Uitgaande van de in het Protocol Kwaliteitsbeoordeling KNAW-instituten

gehan-teerde beoordelingsschaal, behoort het niveau Very Good – Excellent te worden nagestreefd. De strategie is er daarom op gericht door een verdergaande inhoude-lijke profilering, een kwantitatieve versterking van de onderzoekfunctie en verbetering van de personele kwaliteit dit niveau in de komende vijf jaar te bereiken.

Verhoging van de doelmatigheid van het collectiebeheer, van de beschikbaarheid en toegankelijkheid van de collecties voor gebruikers, alsmede van de producti-viteit van de dienstverlening vormen de oogmerken voor de komende vijf jaar. Door aanpassingen in personeel en organisatie en door toepassing van informa-tietechnologie zal hieraan worden gewerkt. Daarnaast zijn scherpe keuzes bij het verwerven en afstoten van collecties onontkoombaar.

Er wordt voorts gestreefd om tussen de GWI-instituten, op daarvoor in

aanmer-king komende gebieden en thema’s, een betere afstemming bij de programme-ring van onderzoekactiviteiten en een intensievere samenwerking bij de uitvoe-ring van projecten te bereiken.

29 Strategie instituten Geesteswetenschappen en Wetenschappelijke Informatie NEHA

(30)

Sterkte/zwakte-analyse van de instituten Constantijn Huygens Instituut

Het onderzoekgebied van het CHI is de editiewetenschap en de intellectuele

geschiedenis. Doel van het onderzoek is het ontsluiten van bronnen door middel van tekstedities, repertoria, lexica en bibliografieën. Bij de externe evaluatie van het instituut in 1997 is vastgesteld dat de inspanningen van het CHI op het gebied

van de geschiedenis van de wetenschap en het denken in Nederland zijn achter-gebleven. Zoals onder meer in adviezen van de Commissie Geesteswetenschap-pen KNAW is aangetoond, heeft een groot aantal Nederlandse geleerden

belangrij-ke wetenschappelijbelangrij-ke doorbrabelangrij-ken en vernieuwingen tot stand gebracht en grote invloed uitgeoefend op de internationale wetenschapsbeoefening. Door tekstedi-ties en thematische monografieën dient hun werk toegankelijk te worden ge-maakt. De verhoogde inspanning op dit gebied zal ten koste gaan van de letter-kundige tekstedities.

Op personeelsgebied zijn er onvoldoende mogelijkheden voorhanden om jonge onderzoekers aan te trekken die te gelegener tijd voor de opvolging van de ervaren onderzoekers in bepaalde specialismen moeten zorgdragen.

Bij het CHI moet meer kennis en ervaring worden opgebouwd ten behoeve van de

publicatie van tekstedities via nieuwe media (CD-rom, Internet, e.d.). De

samen-werking met instituten in het buitenland, met Nederlandse universiteiten en met andere KNAW-instituten behoeft versterking.

Fryske Akademy

De FA verricht wetenschappelijk onderzoek op het gebied van Friese taal- en

letterkunde, Friese geschiedenis, en taal- en cultuursociologische kenmerken van het hedendaagse Friesland. Verder wordt op bescheiden schaal op gebieden van taal- en letterkunde wetenschappelijk onderwijs (UvA) verzorgd. Tenslotte

beheert en stelt zij, mede voor gebruik door derden, omvangrijke databestanden (geschiedenis, taalkunde, taalsociologie en taalminderheden) beschikbaar. Aan het opheffen van de in de Strategienota 1994 gesignaleerde versnippering van personele en financiële middelen over een groot aantal disciplines is de afgelopen jaren het een en ander gedaan. Een verdere concentratie van de inspanningen is echter geboden.

Overleg met het bestuur van de FA dient plaats te vinden over het oplossen van de

situatie waarin de KNAW in hoge mate verantwoordelijk is voor de continuïteit van

het instituut, doch de finale bevoegdheden over werkprogramma en het perso-neel en financieel beleid berusten bij het bestuur van de rechtspersoon FA. Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis

Het IISG verzamelt, ontsluit, bewaart en stelt documentair materiaal beschikbaar

op het gebied van de internationale sociale geschiedenis en verricht wetenschap-pelijk onderzoek op dit terrein. Het IISG is op zijn vakgebied een van de meest

vooraanstaande instituten ter wereld. De collecties zijn grotendeels uniek.

Occasio, het digital social history archive van het instituut bevat 3,5 miljoen

30 Strategie instituten Geesteswetenschappen en Wetenschappelijke Informatie CHI

FA

(31)

online toegankelijke documenten. De site van het IISG behoort inmiddels tot de

meest bezochte 5% van het World Wide Web.

Nu op nationaal niveau in West-Europa bijna overal afdoende wordt verzameld, dient het zwaartepunt van de collectievorming zich te verplaatsen naar Azië. Verder is bijzondere aandacht nodig voor archivering van digitaal materiaal. Het IISG heeft de potentie om zich te ontwikkelen tot een centrum voor

internatio-naal vergelijkend onderzoek in labour history. In het bijzonder Oost-Europa en Azië dienen in de vergelijkingen te worden betrokken.

Het IISG is de afgelopen jaren uitgegroeid tot de belangrijkste leverancier van

elektronische en andere faciliteiten op het gebied van labour history. Teneinde deze toonaangevende positie verder te versterken zijn nieuwe investeringen en organisatorische aanpassingen noodzakelijk.

De economische geschiedschrijving behoeft, in samenwerking met NEHA,

verster-king.

Koninklijk Instituut voor Taal-, Land- en Volkenkunde

Het KITLV verzamelt, ontsluit, bewaart en stelt documentair materiaal beschikbaar

over geschiedenis, taal en cultuur van Indonesië en het Caraïbisch gebied. Voorts verricht het onderzoek op dit terrein.

De in de Strategienota 1994 geformuleerde doelstelling om het onderzoekvolu-me naar 4 fte te doen uitgroeien, is gerealiseerd.

Het KITLV beschikt over de grootste collectie boeken en tijdschriften met

betrek-king tot Indonesië die buiten dat land voorhanden is. De onderzoekcapaciteit van het KITLV schiet tekort op het gebied van het moderne Indonesië (na 1945). Dit

komt duidelijk aan het licht nu Indonesië is getroffen door een economische en politieke crisis. De onderzoekinspanningen dienen te worden geïntensiveerd ten einde gelijke tred te kunnen houden met de verwerving van manuscripten, die de recessie en de politieke ontwikkeling in een breder kader plaatsen.

Meertens Instituut

Het Meertens Instituut verricht onderzoek naar variatie in taal en cultuur binnen Nederland en bouwt en beheert databanken van gegevens op dit gebied.

Het etnologisch en taalkundig onderzoek van het Meertens Instituut heeft in het recente verleden onvoldoende resultaat opgeleverd. Een onderzoekplan waaraan het lopend onderzoek getoetst kan worden, is inmiddels echter door de nieuwe directeur ontwikkeld. Thans vindt de vertaling plaats van dit onderzoekplan in een organisatiestructuur en een personele bezetting, die in staat is om de inhou-delijke doelstellingen te realiseren.

Synergie tussen documentatie- en onderzoektaken wordt nadrukkelijk nage-streefd. Documentatiemedewerkers dienen werk te verrichten dat is gekoppeld aan een lopend onderzoekproject. Of, indien het documentatie buiten het lopend onderzoek betreft, dient de documentatie onder medeverantwoordelijkheid van een wetenschappelijk onderzoeker plaats te vinden. Voorzover een dergelijk verband (nog) niet bestaat, dient dit tot stand te komen.

Expliciet onderdeel van het onderzoekplan is een betere aansluiting van het onderzoek bij de bestaande collecties. Daarin wordt verbetering gebracht door de

31 Strategie instituten Geesteswetenschappen en Wetenschappelijke Informatie KITLV

(32)

collecties beter toegankelijk te maken (digitalisering, ontsluiting, toegang via internet) voor onderzoek en door de collectievorming nauwer te laten aansluiten bij lopend onderzoek.

Netherlands Institute for Advanced Study

Het NIAS bevordert het onderzoek in de geesteswetenschappen en de gedrags- en

maatschappijwetenschappen door het beschikbaar stellen van onderzoek-, verblijfs- en conferentiefaciliteiten.

Zwakke stee in het functioneren van het NIAS is de afwezigheid – op de rector

(voor een deel van zijn werktijd) na – van een vaste wetenschappelijke staf die de

NIAS-onderzoekstrategie vorm kan geven en nieuwe onderzoekgroepen kan

opzetten en leiden. Hierdoor kan onvoldoende worden overzien of zelfs maar beoordeeld worden waar interessante onderzoekgroepen actief zijn. Dit wreekt zich vooral op terreinen als econometrie, sociologie, psychologie, linguïstiek en wijsbegeerte, waarop de Nederlandse wetenschapsbeoefening internationaal een vooraanstaande positie inneemt.

Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie

Het NIOD – sinds 1 januari 1999 KNAW-instituut – heeft tot taak het verzamelen,

bewaren, ontsluiten en beschikbaar stellen van documentatie over Nederland in de Tweede Wereldoorlog, alsmede het verrichten van wetenschappelijk onder-zoek. Er is een grote achterstand in de digitale en geautomatiseerde ontsluiting van de NIOD-collectie. Enkele belangrijke projecten op dit gebied lopen of zijn

echter in voorbereiding.

Op advies van de door de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen ingestelde Commissie-Kossmann is tot een verbreding van het onderzoekpro-gramma besloten. Belangrijke elementen daarin zijn: een uitbreiding in de tijd: van WOI tot en met de nasleep van WOII, internationaal vergelijkend onderzoek en

Nederlands-Indië/Indonesië vanuit Aziatisch perspectief. De eerder in dit hoofd-stuk geformuleerde conditie van een verbinding tussen onderzoek en collecties is op het onderzoekprogramma Oorlogsverleden in breder verband niet van toepassing. Overeenkomstig de aanbeveling van de Commissie-Kossmann blijft de collectie op de Tweede Wereldoorlog geconcentreerd.

Voor de verbreding van het onderzoekprogramma en de verbeterde ontsluiting van de collecties is door de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen 1 miljoen gulden extra structureel ter beschikking gesteld.

Nederlands Instituut voor Wetenschappelijke Informatiediensten

NIWI verzamelt, verwerkt en distribueert wetenschappelijke informatie op

uiteen-lopende niveau’s (lopend onderzoek, bibliografisch, full text, primaire data) en voor verschillende wetenschapsgebieden (biomedische wetenschappen, maat-schappijwetenschappen, neerlandistiek, geschiedenis, alsmede wetenschapsbre-de onwetenschapsbre-derzoekinformatie).

De positie van NIWI als kenniscentrum op het gebied van de toepassing van

en communicatietechnologie bij de wetenschappelijke

informatie-32 Strategie instituten Geesteswetenschappen en Wetenschappelijke Informatie NIAS

NIOD

(33)

voorziening is nog niet sterk genoeg. Door toepassingsgericht onderzoek op dit terrein kan NIWI zijn positie versterken en zijn informatiediensten beter toesnijden

op de behoeften van de wetenschap.

Het NIWI dient systematisch in kaart te brengen hoe nieuwe informatie- en

communicatietechnologie het wetenschapsbedrijf als zodanig van karakter verandert. Dankzij dit eerste type onderzoek kunnen strategische keuzen van NIWI

ten aanzien van te bieden informatiediensten worden ondersteund. Het kan tevens bijdragen aan het beleid van andere KNAW-instituten en van universiteiten, SURF en NWO.

Het tweede type onderzoek dat NIWI moet uitvoeren draait om de vraag welke

technische ontwikkelingen rijp zijn voor toepassing bij de wetenschappelijke informatievoorziening. Die technieken kunnen door NIWI worden toegepast in

prototypen en getoetst op aspecten als ergonomie, efficiëntie en bruikbaarheid. Het derde type onderzoek betreft digitalisering en digitale archivering. NIWI

beschikt over voor Nederland unieke kennis en ervaring op dit gebied. De onderzoekinspanningen dient zich in eerste instantie te richten op standaarden voor opslag en beschrijving van digitale informatie en op data-archiveringsstra-tegieën.

Beleidsvoornemens op hoofdlijnen

Langs drie lijnen zullen de positie, de taken en het functioneren van de GWI

-instituten worden versterkt.

Stimulering van de inventarisatie, bewerking, ontsluiting en digitalisering van teksten en bestanden, gericht op het behoud van het Nederlands cultureel erf-goed (met inbegrip van internationaal cultureel erferf-goed dat in Nederland wordt beheerd).

De collecties van de KNAW-instituten worden veelal door een beperkte groep van

professionals geraadpleegd, maar voor (delen van de) collecties bestaat ook bredere, maatschappelijke belangstelling. Om allerlei praktische redenen – kwetsbaarheid van de collectie, gebrekkige ontsluiting, gebrek aan menskracht – zijn de collecties evenwel niet alle optimaal toegankelijk. Er zijn allerlei drem-pels die de toegang tot het cultureel erfgoed, voor onderzoekers en voor een ruimer publiek bemoeilijken of verhinderen.

Digitalisering kan deze drempels goeddeels wegnemen. De levensduur van elektronische kopieën van boeken en prenten is weliswaar ongewis, maar dergelijke kopieën kunnen gemakkelijk op nieuwe dragers worden overgezet. Digitalisering biedt voorts de mogelijkheid documenten te doorzoeken op (combinaties van) woorden en namen. Collecties die tot dusverre verborgen bleven in de magazijnen kunnen meer ruimte krijgen in virtuele exposities. Computernetwerken als het Internet kunnen de fysieke drempel tussen collectie en gebruiker aanmerkelijk verlagen. Informatie- en communicatietechnologie biedt nieuwe mogelijkheden om beeld- en geluidsmateriaal te verrijken met achtergrondinformatie waaraan wetenschapsbeoefenaren en andere

belangstel-33 Strategie instituten Geesteswetenschappen en Wetenschappelijke Informatie I

(34)

lenden behoefte hebben. De toegankelijkheid van de collecties kan dan ook aanmerkelijk worden vergroot.

Er zullen stimuleringsgelden in een omvang van ƒ 0,6 miljoen per jaar gedurende vier jaar aan de GWI-instituten beschikbaar worden gesteld om door toepassing

van nieuwe technologieën de dienstverlening aan gebruikers van collecties, in het bijzonder wetenschappelijk onderzoekers in binnen- en buitenland, aanmer-kelijk te verbeteren. Op deze wijze wordt tevens bevorderd dat de KNAW

-institu-ten een rol spelen in het door de rijksoverheid ingezette beleid inzake de digitalisering van cultureel erfgoed. In de uitvoering van het overheidsbeleid speelt het bij NIWI gehuisveste bureau van de Vereniging Digitaal Erfgoed

Neder-land (DEN) een belangrijke rol.

De activiteiten op dit terrein zullen door de verschillende KNAW-instituten niet

geïsoleerd worden aangepakt. Met het stimuleringsinstrumentarium zal de uitwisseling van deskundigheid en de totstandkoming van samenwerkingsprojec-ten worden bevorderd. Het NIWI zal als expertisecentrum optreden. Een

werk-groep is ingesteld die voor 1 maart 2000 een plan van aanpak voor het besproken thema moet presenteren.

Versterking onderzoekfunctie

De onderzoekfunctie van een aantal instituten zal door een systematische aanpak worden versterkt.

Binnen het CHI zal door een verschuiving van personele en financiële middelen

het bronnenonderzoek op het gebied van intellectuele geschiedenis worden geïntensiveerd. Dit proces zal met inzet van centrale middelen worden versneld. Het IISG/NEHA zal de inspanningen op het gebied van economische

geschiedschrij-ving vergroten. Door interne reallocatie worden hiervoor middelen vrijgemaakt. Tijdelijke steun uit centrale KNAW-middelen is niet uitgesloten, mits substantiële

sponsoring door het bedrijfsleven wordt gerealiseerd.

Voor de geschiedschrijving van het moderne Indonesië dient bij het KITLV meer

capaciteit beschikbaar te komen. Middelen voor dit doel kunnen door de KNAW

beschikbaar worden gesteld zodra het KITLV volledig KNAW-instituut is geworden.

Het MEERTENSINSTITUUT zal twee nieuwe onderzoeklijnen opzetten waarbij de

nadruk ligt op hedendaagse taalvariatie en contemporaine cultuurverschijnselen:

variatielinguïstiek en etnologie. Op tijdelijke basis zullen hiervoor uit centrale

fondsen extra middelen beschikbaar worden gesteld. De aantrekkingskracht van het instituut voor jonger onderzoekerstalent (promovendi, postdocs) dient te worden vergroot door het verwerven van bijzondere en deeltijd-hoogleraarschap-pen door instituutsmedewerkers.

De wetenschappelijke infrastructuur van het NIAS zal worden versterkt door het –

voorshands bij wijze van experiment – creëren van posten voor onderzoekhoog-leraren. Deze onderzoekhoogleraren worden door hun resp. universiteiten voor een periode van ten hoogste vijf jaar bij het NIAS gedétacheerd.

34 Strategie instituten Geesteswetenschappen en Wetenschappelijke Informatie II

(35)

Het NIOD zal zijn onderzoekfunctie aanzienlijk versterken met behulp van de

extra middelen die de regering op grond van het advies van de Commissie-Kossmann beschikbaar heeft gesteld. Verder zullen daartoe zowel nationaal als internationaal middelen uit de tweede geldstroom en uit contractonderzoek worden verworven.

Het NIWI dient zijn positie als expertisecentrum op het gebied van informatie- en

communicatietechnologie (ICT) ten behoeve van de wetenschappelijke

informa-tievoorziening te versterken door uitbreiding van de capaciteit voor onderzoek naar (a) veranderingen in de wetenschapsbeoefening onder invloed van ICT, (b)

toepassingen van ICT ten dienste van de wetenschappelijke informatievoorziening

en (c) digitalisering en digitaal bewaren en ontsluiten van documenten. Dit zal worden gerealiseerd door een combinatie van reallocatie binnen NIWI,

projectfi-nanciering van derden en een structurele verhoging van de aan het instituut toe te wijzen KNAW-middelen.

Wijziging in bestuurlijke relaties

De bestuurlijke verhoudingen met FA en KITLV zullen worden aangepast. De in de

Strategienota 1994 aangekondigde besprekingen hierover met de besturen van de Stichting FA en de vereniging KITLV werden opgeschort in verband met de door de

toenmalige minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen geëntameerde discussie over de positie van de para-universitaire instituten. Het overleg met beide besturen zal worden heropend teneinde de bestuurlijke bevoegdheden van de KNAW in overeenstemming te brengen met de verantwoordelijkheid van de KNAW voor de continuïteit van beide instituten en met het KNAW-aandeel (60% FA,

resp. 90% KITLV) in de financiering.

35 Strategie instituten Geesteswetenschappen en Wetenschappelijke Informatie III

(36)
(37)

Strategie instituten

Levenswetenschappen

(38)
(39)

Positie KNAW-instituten Levenswetenschappen

De oorsprong van de instituten levenswetenschappen is zeer verschillend. Sommige begonnen als beheerder van een bij de KNAW ondergebrachte collectie,

waar omheen onderzoekgroepen werden opgebouwd onder meer om de collectie te onderhouden en aantrekkelijk te maken voor gebruikers. Andere werden in het kader van het overheidsbeleid bij de KNAW ondergebracht. Weer andere werden

door de KNAW opgericht om leemtes in het Nederlands wetenschappelijk

onder-zoek op te vullen. Het palet van KNAW-instituten Levenswetenschappen is niet

gebaseerd op een selectief beleid van de Akademie.

De KNAW-instituten Levenswetenschappen ontlenen hun bestaansrecht aan hun

positie in het netwerk van universitaire en niet-universitaire instituten op het terrein van de biologie en de geneeskunde, zowel nationaal als internationaal. Bij deze positiebepaling speelde jarenlang de aanwezigheid van multidisciplinaire onderzoeksgroepen werkend aan lange termijn projecten een belangrijke rol. Dat is ook nu nog het geval. Bij sommige instituten versterkte de aanwezigheid van een collectie of een andere dienstverlenende faciliteit de positie van het instituut. Eén instituut (het IOI) fungeerde als locatie voor fundamenteel en strategisch

oogheelkundig laboratorium-onderzoek ten behoeve van een aantal universitaire afdelingen. In een ander instituut (het ICIN) is coördinatie en stimulering van

samenwerking van universitair onderzoek op het terrein van de cardiologie de belangrijkste taak in samenhang met het uitvoeren van onderzoek binnen een universitaire setting.

Inmiddels zijn er belangrijke veranderingen opgetreden in eerder genoemde netwerken. De vorming van onderzoekinstituten en (top)onderzoekscholen leidt ook in de universitaire wereld tot concentratie op multidisciplinaire, lange termijn onderzoekthema’s en tot coördinatie en stimulering van (samenwerking in) het onderzoek. Dit betekent dat de unieke positie van de KNAW-instituten

Levenswetenschappen minder in het oog springt en deze instituten zich nog meer moeten inspannen om hun positie waar te maken.

De instituten van de KNAW op het terrein van de Levenswetenschappen bevinden

zich, in vergelijking met universitaire onderzoekscentra, in een bijzondere situatie. In tegenstelling tot hetgeen bij universiteiten gebruikelijk is, is de financiering van de Akademie-instituten niet afhankelijk van de variabele studenteninstroom en daarmee betrekkelijk stabiel. Onderzoekers in deze instituten kunnen zich in principe volledig concentreren op hun onderzoeksta-ken. Terecht heeft een aantal instituten gestreefd naar nauwe samenwerking met universitaire groepen o.a. door de aanstelling van senior-medewerkers in dubbel-functies aan universiteit en instituut. Hierdoor werden Akademie-medewerkers ook betrokken bij universitaire onderwijstaken.

De Akademie en haar instituten hebben zorggedragen voor goede apparatuur op basis van een ruim investeringsbudget, zodat zij kunnen beschikken over een uitstekende infrastructuur voor wetenschappelijk onderzoek. Wel was in de

39 Strategie Instituten Levenswetenschappen Collecties Multi-disciplinaire onderzoekgroepen Onderzoekscholen Concentratie op onderzoek

(40)

laatste jaren in een aantal instituten de ruimte voor vernieuwing – onder meer voor introductie van nieuwe disciplines – beperkt.

Doelstellingen

Op basis van voorgaande overwegingen mag en moet van de KNAW-instituten

worden verwacht, dat ze een internationale toppositie innemen op hun terrein van wetenschap en mede daardoor hun spilfunctie in het netwerk van universitaire en andere instituten op hun vakgebied waarmaken.

Zoals in hoofdstuk 1 uiteengezet behoort het gemiddelde niveau van de werk-groepen in de KNAW-instituten Levenswetenschappen in de categorie Very Good –

Excellent te vallen. Om dit niveau te handhaven resp. te bereiken zullen de

Akademie en haar instituten alles op alles moeten zetten.

Recente evaluaties – peer reviews van individuele instituten en het Discipline Report on (Bio) Medical and Health Sciences Research in the Netherlands 1998, hierna aangeduid als Discipline Advies Geneeskunde 1998 – laten zien dat de instituten van de KNAW op het terreinvan de levenswetenschappen op dit moment

(nog) niet het gewenste hoge kwaliteitsniveau halen. De strategie voor de ko-mende vier jaren moet daarom gericht zijn op versterking van de positie van deze instituten door verhoging van de kwaliteit van het onderzoek.

Hieraan kan onder meer worden bijgedragen door ruimte te maken voor het aantrekken van excellente onderzoekers en de introductie van nieuwe, vaak risicovolle onderzoekslijnen. Daarnaast is het gewenst de instituten te stimuleren beter gebruik te maken van de zeer brede expertise, die in de Onderzoekorganisa-tie KNAW aanwezig is. Versterking van de coherentie van de

onderzoeks-programma’s en stimulering van onderlinge samenwerking zijn belangrijke doelstellingen voor de komende periode.

Sterkte/zwakte analyse van de instituten Nederlands Instituut voor Oecologisch Onderzoek

Het NIOO is voortgekomen uit het Instituut voor Oecologisch Onderzoek, het

Limnologisch Instituut en het Delta Instituut voor Hydrobiologisch Onderzoek. Het bestaat zes jaar in de huidige structuur. In die periode is uit die drie aparte instituten een vooraanstaand ecologisch instituut gegroeid. Het NIOO heeft een

unieke positie binnen het ecologisch netwerk in Nederland, mede door de aanwezigheid van de vakgebieden vertegenwoordigd door de drie centra: terrestrische ecologie (Heteren), aquatische ecologie van het zoete water (Nieu-wersluis) en aquatische ecologie in het brakke en zoute water (Yerseke). Sterke banden met universitaire centra zijn voor een deel al aanwezig en voor een deel in opbouw.

Het NIOO is in 1998 door een internationaal peer review panel als close to very

good beoordeeld. Onderdelen van het instituut zijn excellent, anderen kunnen

daar naar toe groeien. Voor elk der negen werkgroepen geldt dat zij, bij behoud van de huidige omvang en voorzieningen, een goede toekomst hebben. Nu in de afgelopen periode de organisatorische integratie van de drie centra tot

40 Strategie Instituten Levenswetenschappen NIOO

(41)

stand is gebracht zal in de komende periode de nadruk moeten vallen op verdere uitbouw van de drie vakgebieden en wetenschappelijke integratie op die terrei-nen waar dat mogelijk en gewenst is.

Deze wetenschappelijke integratie zal een belangrijke taak zijn voor de nieuwe directeur.

Nederlands Instituut voor Hersenonderzoek

Internationaal doen zich ingrijpende ontwikkelingen voor in de neurosciences met name door de introductie van moleculair-biologische en moleculair-geneti-sche benaderingen in dit veld. Algemeen wordt de neurobiologie gezien als één van de meest vruchtbare gebieden in de biologie en geneeskunde in de komende tien jaar. Het neuro-anatomisch, epidemiologisch en neuro-endocrinologisch onderzoek van het NIH is van uitstekend niveau maar de noodzakelijke integratie

met moderne moleculaire en genetische methoden dient zo snel mogelijk ter hand te worden genomen (zie ook het Discipline Advies Geneeskunde 1998). Het niveau van de werkgroepen van het NIH varieert van satisfactory tot very

good met enkele excellente uitschieters. In de afgelopen jaren voerde het NIH,

mede op advies van de Audit Commissie in 1996, een actief beleid in de opbouw van de moleculaire biologie binnen het NIH. Een overwegend

moleculair-biologi-sche werkgroep werd gevormd, die in toenemende mate samenwerking zoekt met de overige werkgroepen. De integratie van de moleculaire biologie in het instituut vergt evenwel nog aanvullende stimulansen en investeringen. Daarbij ligt samenwerking met het aanpalende IOI voor de hand. Een probleem vormt de

geringe ruimte die de stafbezetting biedt voor doorstroming en het aantrekken van nieuw (potentieel) toptalent. Er bestaat een spanningsveld tussen de wens om toponderzoekers aan te trekken, die een vaste aanstelling moeten kunnen krijgen, en de noodzaak om voor iedere discipline ook een uitstekende, structurele bemanning te hebben. Dit probleem doet zich ook in andere instituten voor en vraagt om een actief personeelsbeleid, geschraagd door systematische beoorde-lingen waaraan consequenties worden verbonden.

Interuniversitair Oogheelkundig Instituut

Het oogheelkundig onderzoek in Nederland was in het verleden voornamelijk geconcentreerd in het IOI. Dit instituut trad op als de werkplaats voor de

oogheel-kundige afdelingen van de academische ziekenhuizen en medische faculteiten. In de afgelopen jaren is mede door interne problemen in het IOI een deel van die

centrale functie afgebrokkeld. Niettemin is het IOI op haar terrein in Nederland

nog steeds een belangrijk instituut. Het instituut heeft na het laatste peer review in 1993 een aantal beperkte reorganisaties ondergaan. Een laatste, ingrijpende, reorganisatie bevindt zich thans in de uitvoeringsfase. Hierbij wordt de discipline gewijze opgebouwde structuur van afdelingen vervangen door multidisciplinaire werkgroepen, voor een deel geleid door reeds aanwezige jonge medewerkers van het instituut. Een nieuw researchprogramma is geformuleerd. Er is ruimte voor het aantrekken van nieuw (potentieel) toptalent.

In het Discipline Advies Geneeskunde 1998 scoort het IOI satisfactory tot good,

met enkele excellente uitschieters. Voor het onderzoek van zintuigen, als

onder-41 Strategie Instituten Levenswetenschappen NIH

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Drie op de tien (2014: ruim een derde) inwoners vindt dat de gemeente hen voldoende betrekt bij de aanpak van leefbaarheid en veiligheid?. Ditzelfde beeld (2014: drie op de tien)

Het aanpassen van woningen zodat deze geschikt zijn om zelfstandig te blijven wonen en het doorstromen van ouderen naar meer geschikte woningen zijn de twee meest voorkomende

Pp2, laatste alinea: GTS heeft steeds gesteld dat een lange termijn focus bij het bepalen van de WACC geschikt is; GTS heeft niet gesteld dat dit precies 10 jaar zou moeten

Dit was de aanleiding om op 1 februari 2019 het symposium Building knowledge for chaplaincy in healthcare: future directions te organiseren van- uit de Commissie Wetenschap van

Bedenk hoe veel boeken na één keer lezen nooit meer uit de kast komen”, zegt Veerle Nijs, eer- ste boekenjager van Vlaanderen en beheerder van de Facebook-

Deel te nemen aan de collectieve aanbesteding voor publieke laadinfrastructuur onder leiding van de Provincie Noord-Brabant;.. Volmacht te verlenen aan de algemeen directeur van

De schadeafwikkeling is tot nu toe voornamelijk door de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) geschied – volgens Minister Kamp omdat ‘alleen de NAM

Het domein risicobeheersing werkt vanuit de visie dat de fysieke veiligheid in de regio Rotterdam-Rijnmond wordt bevorderd door een betrouwbare en deskundige partner te zijn op