• No results found

Stimulerende instrumenten

In document Landelijk afvalbeheerplan 2009-2021 (pagina 103-106)

Stimulerende instrumenten dragen op verschillende manieren bij aan het bereiken van de doelstellingen van het LAP. Stimulering van kennisontwikkeling en

kennisoverdracht speelt een belangrijke rol waar er technische belemmeringen zijn voor een goed beheer van afvalstoffen of waarbij de betrokken partijen niet goed op de hoogte zijn van de technische mogelijkheden.

Stimulerende instrumenten worden ook ingezet als ‘duwtje in de rug’, een positieve prikkel in de vorm van een financiële bijdrage voor activiteiten die leiden tot

structurele verbeteringen bij het beheer van afvalstoffen. Daarnaast zijn er stimulerende instrumenten die zich richten op ‘belonen voor goed gedrag’.

Duurzaam inkopen

Jaarlijks kopen overheden voor ruim 40 miljard euro aan producten en diensten in. De overheid heeft als doelstelling om de overheidsinkopen te verduurzamen. Dit ‘duurzaam inkopen’ houdt in dat bij de inkoop van producten, diensten en werken milieu- en sociale criteria worden toegepast. Als overheden duurzaam gaan inkopen, krijgt de markt voor duurzame producten een stevige impuls.

De rijksoverheid wil in 2010 voor 100 procent duurzaam inkopen. De gemeenten streven naar 75 procent in 2010 en 100 procent in 2015. Provincies en

waterschappen hebben minimaal 50 procent in 2010 als doel gesteld en zijn in gesprek over verhoging.

10.6 Regulerende instrumenten

Regulering in de vorm van geboden en verboden blijft altijd nodig. Dat komt bijvoorbeeld omdat met de inzet van andere instrumenten niet altijd het gewenste beheer van afvalstoffen kan worden bereikt, maar ook omdat E(E)G-richtlijnen verplichten tot regulering.

De afgelopen jaren is in Nederland nadrukkelijk ingezet op het terugdringen van de regeldruk en de administratieve lasten voor het bedrijfsleven. Dat heeft er onder meer toe geleid dat waar mogelijk wetgeving op het gebied van afvalstoffen is ingetrokken of vereenvoudigd. In de afzonderlijke voortgangsrapportages over de uitvoering van het LAP is daarover gerapporteerd.

De regelgeving die van toepassing is op afzonderlijke afvalstoffen en

verwerkingsmethoden is opgenomen in diverse hoofdstukken van dit LAP en in de achtergrondinformatie van dit LAP.

10.7 Deregulering

Zoals in paragraaf 4.3 is aangegeven, is de definitie van het begrip ‘afvalstof’ in de Kaderrichtlijn afvalstoffen vastgelegd. Uit de definitie en de jurisprudentie blijkt dat het begrip afvalstof breed moet worden geïnterpreteerd.

Als een stof eenmaal als een afvalstof is aangemerkt, zijn diverse regels en procedures van toepassing op het beheer van die stof. Dat heeft tot doel om een hoogwaardig, lekvrij en handhaafbaar beheer van de afvalstof te bereiken. De kans bestaat dat de hiervoor bedoelde regelgeving bij bepaalde afvalstoffen belemmerend kan werken bij het realiseren van nuttige toepassing, bijvoorbeeld omdat initiatiefnemers opzien tegen de regels en procedures die van toepassing zijn als zij afvalstoffen nuttig willen gaan toepassen.

Bij het opstellen van dit tweede LAP zijn uit het veld de volgende voorbeelden naar voren gebracht waar regelgeving belemmerend kan werken: het toepassen van biobrandstoffen voor energiebenutting (bijvoorbeeld in WKK-installatie), het gebruik van afvalstromen voor de veevoerindustrie, het toepassen van afvalstoffen bij co-vergisting, de ontwikkeling van groen gas uit afval, het toepassen van agrarische afvalproducten (bijvoorbeeld stro), het hergebruik van onderdelen van

samengestelde producten die gedemonteerd (gaan) worden (auto's, tonercartridges, enz.), en het gebruiken van éénmalig reinigbare poetsdoeken, emballage,

bestratingsmateriaal, enz.

Het huidige beleid is er op gericht om de nuttige toepassing van afvalstoffen te stimuleren. Dat gebeurt onder meer door het nastreven van deregulering, met name voor afvalstoffen die rechtstreeks nuttig kunnen worden toegepast in aangewezen processen en waarvan de nuttige toepassing nauwelijks milieurisico’s oplevert. Een belangrijke vorm van deregulering is het vervangen van specifieke

vergunningplicht voor nuttige toepassing door algemene regels. Dit gebeurt met name door diverse activiteiten onder het Activiteitenbesluit te brengen, wat voor het bedrijfsleven onder meer leidt tot minder administratieve lasten en minder

regelgeving.

Na het van kracht worden van dit LAP zal worden bezien of er nog meer mogelijkheden zijn voor deregulering.

11

Minimumstandaard

11.1 Inleiding

Om een zo hoogwaardig mogelijk afvalbeheer te bereiken, zijn in het LAP minimumstandaarden vastgesteld. De minimumstandaard geeft de minimale

hoogwaardigheid aan van de be-/verwerking van een bepaalde afvalstof of categorie van afvalstoffen en is bedoeld om te voorkomen dat afvalstoffen laagwaardiger worden be-/verwerkt dan wenselijk is.

De standaard is dus een invulling van de voorkeursvolgorde voor afvalbeheer voor afzonderlijke (categorieën van) afvalstoffen en vormt op die manier een

referentieniveau bij de vergunningverlening voor afvalbeheer. Vergunningen worden in principe alleen verleend als de aangevraagde activiteit minstens even

hoogwaardig is als de minimumstandaard, dat wil zeggen als de activiteit een milieudruk veroorzaakt die gelijk is aan of minder is dan die van de

minimumstandaard.

Bij het vaststellen van de minimumstandaarden zijn de volgende aspecten in beschouwing genomen: milieueffecten, kosten, haalbaarheid, uitvoerbaarheid, consequenties voor in- en uitvoer, de hanteerbaarheid en effectiviteit bij

vergunningverlening en de stimulans die uitgaat voor de afvalverwerkingssector tot het verhogen van het milieurendement van de verwerking en de ontwikkeling van nieuwe technieken.

In dit hoofdstuk worden de mogelijke soorten minimumstandaard behandeld, wordt ingegaan op de betekenis van de minimumstandaard voor de vergunningverlening, wordt de procedure aangegeven indien men wil afwijken van een standaard en wordt verwezen naar de inzet van Nederland om ook in internationaal verband met vormen van minimumstandaarden te gaan werken. Ook wordt aandacht besteed aan de relatie tussen de minimumstandaard en de referentie documenten met best beschikbare technieken (BREF’s) die zijn opgesteld in het kader van de IPPC-richtlijn (96/61/EG inzake geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging)

11.2 Soorten minimumstandaard

De minimumstandaard kan op verschillende manieren worden ingevuld:

1. Als een overkoepelende afvalbeheervorm: nuttige toepassing (de treden c t/m e van de voorkeursvolgorde voor afvalbeheer uit de Wet milieubeheer, zie ook paragraaf 5.2) of verwijdering (de treden f en g).

2. Als onderdeel van een overkoepelende afvalbeheervorm, bijvoorbeeld binnen nuttige toepassing onderscheid maken in producthergebruik,

materiaalhergebruik of hoofdgebruik als brandstof (treden c t/m e van de voorkeursvolgorde voor afvalbeheer).

3. Als onderdeel van een overkoepelende afvalbeheervorm, met daaraan

gekoppeld een minimaal te behalen milieuprestatie. De minimumstandaard kan bijvoorbeeld zijn nuttige toepassing door materiaalhergebruik met minimaal X% hergebruikrendement.

4. Gebaseerd op een specifieke verwerkingsmethode, bijvoorbeeld destillatie. Ter onderbouwing van bepaalde (dus niet alle) minimumstandaarden zijn in het MER van het eerste LAP de milieueffecten vergeleken van bij specifieke afvalstoffen horende afvalbeheervormen en/of -technieken.

Dit is waar mogelijk gebeurd door middel van kwantitatieve levenscyclusanalyses (LCA’s) volgens de methode van het Centrum Milieukunde Leiden (CML-2). Indien onvoldoende kwantitatieve gegevens van technieken beschikbaar waren, is een kwalitatieve analyse uitgevoerd. De milieueffecten zijn waar mogelijk

vergeleken op de milieu- en LCA-thema’s.

Uitgevoerde LCA’s na opstellen MER-LAP

Na het publiceren van het MER-LAP is een LCA uitgevoerd, waarin voor ernstig verontreinigde grond immobiliseren is vergeleken met storten. Beide opties bleken niet significant te verschillen, met de kanttekening dat het kwantificeren van het risico dat op de lange termijn lekkages naar het milieu optreden niet goed mogelijk bleek binnen de LCA-methodiek. Op basis van de LCA is bij de derde wijziging van het eerste LAP ‘immobilisatie tot een bouwstof die op basis van het

Bouwstoffenbesluit nuttig kan worden toegepast’ toegevoegd aan de minimumstandaard voor grond.

Voor het tweede LAP is een nieuwe LCA uitgevoerd, waarmee composteren van gescheiden ingezameld groenafval is vergeleken met verbranden met

energieterugwinning. Gebleken is dat verbranden met energieterugwinning ten minste even goed scoort als composteren. Op basis hiervan is de

minimumstandaard voor deze afvalstroom aangepast van ‘nuttige toepassing in de vorm van materiaalhergebruik’ in ‘nuttige toepassing’.

In bijlage 4 van dit LAP is per afzonderlijke (categorie van) afvalstoffen aangegeven welke minimumstandaard geldt. De onderbouwing van de afzonderlijke standaarden is opgenomen in de LAP-achtergrondinformatie.

In document Landelijk afvalbeheerplan 2009-2021 (pagina 103-106)