• No results found

Stedelijke ontwikkeling in de wereldgeschiedenis

In document 2014-SG1 (pagina 50-54)

Als er iets is dat The Oxford handbook of cities in world history aantoont, dan is het is wel de zin van gedrukte handboeken. In minder dan 900 pagina’s krijgt de lezer een royaal overzicht van de stand van het vakgebied, zonder dat hij eindeloos van webpa- gina naar webpagina hoeft te hoppen. Een voordeel ten opzichte van een encyclopedie is daarbij dat elk hoofdstuk een heel breed terrein bestrijkt, zoals: ‘Power’, ‘Colonial cities’, ‘China 600-1300’ of ‘Cities of the Ancien Mediterranean’. We hebben hier niet met korte, beschrijvende lemma’s te doen, maar met lange, samenhangende betogen. Wat is de inhoudelijke winst van deze grootse onderneming voor de stadsgeschiedenis op wereldschaal? Wat zijn in mijn ogen de belangrijkste kritiekpunten? Na bespreking van sterktes en zwaktes zal ik aantonen dat de redacteuren over de kansen en mogelijk- heden van het boek meer terughoudend zijn dan nodig en wenselijk is.

Global urban history

Het sterkste punt van het handboek is de combinatie van regionale, thematische en vergelijkende invalshoeken. In de secties met regionale surveys komt elk gebied van de wereld waar tussen 3000 voor Christus en nu steden zijn ontstaan komt aan bod, al is de verdeling van de aandacht natuurlijk niet voor elke periode gelijk. Het Midden- Oosten en het Middellandse Zee krijgen relatief veel bladzijden in het deel over vroege steden, Europa en China in het deel over pre-moderne steden en Zuid-Azië en Zuid- Oost Azië in het deel over de recente tijd. Een duidelijk geografisch ‘centrisme’ is niet aan te wijzen, hoewel de 55 auteurs van het handboek, op een paar na, allemaal aan instellingen in Europa en de Verenigde Staten zijn verbonden.

De artikelen in de secties met themes, die op de surveys volgen, geven niet alleen een systematische analyse van aspecten en trajecten van verstedelijking maar trekken ook vergelijkingen tussen regio’s. Ze leggen verbanden tussen stedelijke ontwikkeling en processen van staatsvorming, commercialisering, industrialisering, demografische groei en krimp, planning, identiteitsvorming, verandering in stad-land relaties en ge- bruik van natuurlijke hulpbronnen en wijzen bovendien verschillen en overeenkom- sten tussen patronen in verschillende delen van de wereld aan.

De overlap die zich nu en dan tussen bijdragen in de secties surveys en themes voor-

doet is niet storend. Alle artikelen zijn met grote kennis van zaken door uitstekende specialisten geschreven. Vanuit het oogpunt van de vergelijkende global history mar- keert de verschijning van het handboek een enorme stap vooruit. Maar global history houdt méér in dan het maken van vergelijkingen. Is in andere opzichten de winst even groot?

Connecties, of niet?

De keuze voor een regionale, thematische en vergelijkende benadering levert veel in- zicht op en is een effectief middel om een veelheid aan gegevens in een helder en logisch verband te plaatsen, maar ze laat ook bepaalde aspecten onderbelicht. ‘Onderbelicht’ betekent niet dat die elementen helemaal vergeten of verwaarloosd worden. De redac- teuren hebben er tot op zekere hoogte wel degelijk oog voor, maar ze hebben kennelijk bewust gekozen om er minder nadruk op te leggen dan op de andere facetten.. De on- derbelichte aspecten hebben vooral te maken met wat Peter Clark in zijn inleiding aan- duidt als ‘connectivity’: de verbindingen tussen steden en stedelijke netwerken onder- ling (5). En connecties zijn evenzeer een onderdeel van global history als vergelijkingen. De belangrijkste dragers (vectors) van ‘connectivity’ in de stadsgeschiedenis, aldus Clark, zijn migratie en internationale handel. Migratie heeft in het boek (samen met demografische ontwikkeling) enkele aparte hoofdstukken toebedeeld gekregen, maar internationale handel niet; wel wordt hier en daar de rol van steden in regionale han- delsnetwerken besproken, zoals in Leonard Blussé’s hoofdstuk over havensteden in Zuid-Oost Azië tussen 1400 en 1800 (347-350-351, 353). Andere mogelijke dragers van ‘connectivity’, zoals communicatiesystemen, krijgen geen bijzondere aandacht. Post, telegraaf, telefoon of internet bijvoorbeeld komen niet eens als trefwoorden in het register voor. Het fameuze ‘netwerk model’ dat Paul Hohenberg en Lynn Hollen Lees in de jaren tachtig naast het bekende ‘centrale plaatsen model’ presenteerden als een instrument om stedelijke ontwikkeling te begrijpen speelt in dit Oxford handbook

of cities in world history slechts een marginale rol.1 Het meer recente concept van een

wereldstedennetwerk blijft – afgezien van een korte verwijzing naar Saskia Sassen’s werk over global cities – eveneens ongebruikt.2

De keuze om ‘connectivity’ om zo’n beperkte manier op te vatten is om meer dan één reden spijtig. Ze betekent allereerst dat het handboek veel minder inzicht geeft over cul- turele connecties tussen steden dan over verbindingen op economisch, politiek of soci- aal gebied. Stromen van kennis en ideeën tussen steden in verschillende regio’s worden minder uitvoerig en systematisch besproken dan stromen van goederen of stromen van mensen. Het hoofdstuk van Carl Abbott over steden in Noord-Amerika tussen 1800 en 2000, bijvoorbeeld, vermeldt heel even de veranderingen in stedelijke voorzieningen en stedelijke sociale politiek aan het eind van de negentiende en begin van de twintigste eeuw (512-514), maar bespreekt niet de connecties met soortgelijke hervormingen die in diezelfde tijd in steden in Europa werden doorgevoerd, zoals Andrew Lees en Lynn Hollen Lees beschrijven in hun hoofdstuk over ‘Europe: 1800-2000’ (473-475). Martin Melosi’s hoofdstuk over ‘The urban environment’ zet de ontwikkelingen in beide re- gio’s kort naast elkaar (706-707) maar gaat niet in op mogelijke onderlinge invloeden. De parallellie was echter meer dan een toevalligheid. Er bestond tussen 1890 en 1940 immers een druk transatlantisch verkeer van ideeën over de diagnoses en oplossingen van stedelijke sociale problemen, zoals Daniel Rodgers heeft aangetoond.3

1 Vergelijk Paul M. Hohenberg en Lynn Hollen Lees, The making of urban Europe 1000-1950 (Cambridge Mass.

1985), herdrukt als The making of urban Europe 1000-1994 (Cambridge Mass. 1995). Het boek komt voor in de literatuurlijst van het hoofdstuk van Andrew Lees en Lynn Hollen Lees (482).

2 Peter J. Taylor, World city network. A global urban analysis (Londen 2004); George Modelski, World cities -3000 to

2000 (Faro 2000), Saskia Sassen, The global city. New York, London, Tokyo (Princeton 2001, 2e druk).

Hoofdstukken over ‘Creative cities’ en ‘Contemporary metropolitan cities’ zeggen wel iets over de rivaliteit en onderlinge afhankelijkheid tussen grote stedelijke centra in verschillende delen van de wereld in de huidige tijd maar ze laten de opkomst van

city marketing en city branding, die tot alle niveau’s van de stedelijke hiërarchie is

doorgedrongen,4 links liggen. De verspreiding van die fenomenen is een schoolvoor-

beeld van het effect van ‘connectivity’ op het vlak van kennis en ideeën. Steden van klein tot groot zijn tegenwoordig steeds gerichter bezig om zichzelf als aantrekkelijke locatie op cultureel en economisch gebied te ‘verkopen’, waarbij ze voor elkaar niet alleen als concurrent maar ook als inspiratiebron kunnen fungeren. Is er voor een stad in Europa een betere reclame te vinden dan te worden uitverkoren als ‘culturele hoofd- stad van Europa’ of een plek te krijgen op de wereld-erfgoedlijst van UNESCO? En een branding die eenmaal zijn waarde heeft bewezen, kan met enige aanpassing elders opnieuw worden gebruikt. Zo liftte een middelgrote stad in Oost-Frankrijk onlangs mee op het succes van het merk van New York City door in de slogan ‘I ♥ NY’ tussen de ‘N’ en ‘Y’ in kleine letters ‘anc’ in te voegen.

Er is ook een meer fundamentele reden waarom de geringe aandacht voor ‘con- nectivity’ als een gemiste kans kan worden beschouwd. De analyse van stedelijke ontwikkeling wordt theoretisch veel minder uitgediept dan – gegeven de rijkdom aan gepresenteerde gegevens – mogelijk zou zijn geweest. Kort samengevat: het handboek zegt veel over drijvende krachten van stedelijke ontwikkeling en het vertelt ook een en ander over enkele belangrijke dragers van ‘connectivity’, maar het deelt bijna niets mee over de aard van de relaties tussen drivers en vectors. Hoe zat die relatie nu precies in el- kaar? Hoe werkte die? Als bijvoorbeeld de ‘impact of competition and cooperation’ in allerlei regio’s in de wereld een telkens terugkerende driver in stedelijke ontwikkeling is geweest (5), hoe was die dan verbonden met migratie, internationale handel of andere

vectors of connectivity? In hoeverre oefende machtsverhoudingen of andere factoren

daarbij een remmende of stimulerende werking uit? De black box van het mechaniek wordt helaas niet geopend.

Naar een nieuw model van stedelijke ontwikkeling?

Nu zou natuurlijk betoogd kunnen worden dat het op dit moment helemaal niet wenselijk is, en misschien zelfs onmogelijk, om theoretisch verder te gaan. Riekt zo’n exercitie immers niet teveel naar de modellen van vroeger, die een soort ‘totale’ inter- pretatie van stedelijke ontwikkelingen pretendeerden te bieden – modellen als die van Max Weber, Gideon Sjoberg of Walter Christaller? Zowel Peter Clark in zijn inleiding als Penelope Corfield in haar conclusie laten duidelijk merken dat ze weinig moeten hebben van de traditionele Grand narratives. Er zitten wel bruikbare onderdelen in, menen zij, maar als geheel zijn ze te simplistisch en rigide. Nu we een globaal overzicht hebben van de ontwikkeling van steden vanaf Mesopotamië in het vierde millennium vóór Christus tot heden blijkt immers zonneklaar dat er veel meer variaties en con- trasten in de tijd en naar regio zijn geweest dan in de aloude theorieën en typologieën werd verondersteld. ‘Urbanization over de longue durée’ is een woud van ‘infinite

4 Mihalis Kavaratsis, From city marketing to city branding. An interdisciplinary analysis with reference to Amsterdam,

Budapest and Athens (dissertatie Rijksuniversiteit Groningen 2008); Miriam Greenberg, Branding New York. How a city in crisis was sold to the world (New York/Londen 2008).

complexities’ (21). Trends, patronen, omwentelingen, ‘deep-seated continuities’ en be- paalde kritische factoren zijn in de global history van steden volgens Clark en Corfield wel te identificeren, maar andere uitspraken vallen er, in afwachting van verder onder- zoek, niet te doen.

Toch had er wel degelijk meer in gezeten. Het handboek bevat in feite genoeg be- standdelen die samengevoegd zouden kunnen worden tot een nieuw model van stede- lijke ontwikkeling in de wereldgeschiedenis, zonder dat dit dezelfde zwakheden hoeft te vertonen als de Grand narratives van vroeger. Waarom die impliciete elementen niet expliciteren? Laat ik ter afsluiting een aantal van deze elementen noemen.

De hoofdindeling van het boek – Early Cities (I), Pre-Modern Cities (II), Modern/ Contemporary Cities (III) – wijst erop dat in de visie van redacteuren en auteurs breukvlakken in de tijd belangrijker zijn dan scheidslijnen tussen regio’s, die slechts een secundair indelingsprincipe vormen. Het oude onderscheid tussen ‘Oosterse’ en ‘Westerse’ steden wordt als achterhaald beschouwd (177, 452), al worden er – met name in de mate van autonomie, tolerantie van vreemdelingen en aard van de beeldvorming – nog wel degelijk verschillen gesignaleerd tussen Europese steden en steden in China en de wereld van de Islam (417, 434, 452). Processen als staatsvorming, commercialise- ring, agrarische specialisatie of industrialisering zijn voor de verklaring van stedelijke ontwikkeling duidelijk veel relevanter dan structurele verschillen tussen regio’s. Sche- matische typologieën zoals voorgesteld door Bas van Bavel c.s. (387) en Leo Lucassen (665) leveren instrumenten om relaties tussen markt, macht en in- en uitsluiting van bevolkingsgroepen verder te analyseren. De rol van religie, cultuur en beeldvorming in de stedelijke ontwikkeling is in de loop van de tijd veranderd, zo kunnen we afleiden uit een vergelijking van hoofdstukken in deel I, II en II. In het hoofdstuk over ‘Religion and ritual’ in deel I concludeert J.A. Baird dat ‘religion was key to the development and form of early cities’ (190). Peter Burke’s hoofdstuk over cultuur in deel II gaat vooral over de manier waarop verschillende groepen mensen in verschillende delen van de wereld steden percipieerden; religieuze rituelen vormden hier maar één aspect van. In deel III stelt Hannu Salmi dat naarmate verstedelijking versnelde ook de circulatie van beelden over de stad toenam en dat deze beelden (in het bijzonder via de film) zelf weer invloed uitoefenden op levensstijlen, ruimte en toekomstvisies binnen de stad (737). Beeldvorming is kennelijk meer een relatief autonome factor geworden, die zich heeft losgezongen van religie. Zoals eerder besproken veranderde de aard en intensiteit van connecties tussen steden intussen minstens evenzeer. Naast migratie en internationale handel speelde culturele rivaliteit en beïnvloeding hierbij een steeds grotere rol. Alles bij elkaar een goedgevulde bouwdoos voor een nieuw model van stedelijke ontwikke- ling in de wereldgeschiedenis.

In document 2014-SG1 (pagina 50-54)