• No results found

I Hull, A scrap of paper Making and breaking international law during the Great War (Londen 2014) 7 S De Schaepdrijver, Erfzonde van de twintigste eeuw Notities van ’14-’18 (Antwerpen 2013).

In document 2014-SG1 (pagina 104-106)

Interview met Sophie De Schaepdrijver en Jo Tollebeek

6 I Hull, A scrap of paper Making and breaking international law during the Great War (Londen 2014) 7 S De Schaepdrijver, Erfzonde van de twintigste eeuw Notities van ’14-’18 (Antwerpen 2013).

aanwezigheid van de burgervaders. Het was hun taak om de sfeer van terreur te doorbreken. En daarna was het zaak om in bezettingstijd een doorgaand bestuur te garanderen. Ook al zo’n ondankbare taak. Natuurlijk waren er ook andere verhalen – gevluchte stadsbesturen, cor- rupte edelen. Maar in het algemeen con- cludeer ik dat de lokale besturen zich vrij gewetensvol van hun taak hebben ge- kweten. Een kritische houding is uitste- kend, maar heuristisch cynisme – overal iets achter zoeken – schept zo zijn eigen blindheden.

JT: Wat de impact op het ‘stedelijke bewustzijn’ betreft, valt een andere para- dox op. Immers, aan de ene kant maakten de ruïnes van de door de oorlog getroffen steden een diepe indruk omdat steden voor het historische patrimonium van de natie stonden, haar symbolisch kapitaal vertegenwoordigden. Was België niet altijd een land van steden geweest, een

land van belforten en hallen? De indruk die de stedelijke ruïnes maakten – overigens niet alleen de ruïnes van bibliotheken en kerken, paleizen en monumenten, maar ook die van de burgerhuizen – kan moeilijk worden overschat. Stijn Streuvels beschreef in zijn oorlogsdagboek een bezoek aan Leuven, kort na de gebeurtenissen van augustus 1914. De stad was voor hem een nieuw Pompeï (hij maakte de vergelijking expliciet): nog in haar as, met hoge gevels die de meest fantastische vormen hadden aangenomen, deuren en vensters die gaten waren geworden. Tussen die ruïnes liepen de bewoners van de stad, geruisloos, nog slechts schimmen.

Maar aan de andere kant verdwenen deze ruïnes ook al snel na de oorlog uit het stadsbeeld. Het is een verrassende wending die door Dominiek Dendooven heel precies is geanalyseerd. De ruïnes, zo toont hij, werden niet bewaard – geconserveerd – als de materiële getuigen van de gruwelen van de oorlog en konden hun herinneringswerk dus niet lang voortzetten. Ze werden integendeel afgebroken om plaats te maken voor nieuwe gebouwen. Dendooven toont dat dit niet zonder discussie ging. Sommigen wil- den de ruïnes immers als gedenktekens behouden. Maar zij konden de afbraak niet ver- hinderen. Het leven hernam zijn rechten, in een nieuw decor, dat vaak onmiskenbaar veel op het oude leek. Toeristen kwamen nu niet langer naar de puinen kijken, maar naar ‘bezienswaardigheden’. Al in het midden van de jaren 1920 had deze ontwikkeling zich voltrokken.

Uit deze wending blijkt de complexiteit van de betekenis die de oorlog voor het stedelijke bewustzijn heeft gehad. De dreiging en de vernietigingen hebben dat bewust- zijn ongetwijfeld aangescherpt. Maar tegelijk liet deze stedelijke trots niet toe dat de

Op de cover van Ravage, het boek dat de Leu- vense tentoonstelling begeleidt, ‘prijken’ de resten van de universiteitsbibliotheek, na de brand van 1914.

zichtbare gevolgen van de oorlog bestendigd werden. De stad werd herbouwd, volledig herbouwd. Dit wil zeggen: niet één ruïne mocht blijven staan. De oorlog werd daarmee natuurlijk niet uit het stedelijke geheugen geschrapt. Nieuwe monumenten herinner- den aan wat er in 1914 was gebeurd. Maar het verdwijnen van de ruïnes verklaart wél waarom de herinnering aan de ‘gemartelde steden’ een veel minder prominente plaats in het collectieve geheugen van de natie kreeg dan de herinnering aan de ‘verwoeste gewes- ten’. De steden hebben zelf in grote mate de sporen van de oorlog uitgewist, vaak om te pronken met een (stedelijk) verleden dat nochtans onherroepelijk verdwenen was. Overigens is de omgang met de stedelijke ruïnes in de loop van de twintigste eeuw veranderd. De in de Tweede Wereldoorlog gebombardeerde Kaiser-Wilhelm-Ge- dächtniskirche in Berlijn werd in haar beschadigde toestand gelaten, als een permanente herinnering aan de vernietiging. De kathedraal van Coventry, verwoest tijdens een bombardement in 1940, werd niet heropgebouwd: haar ruïne moest een monument voor de vrede zijn. In Berlijn en Coventry is het oorlogslitteken zichtbaar gebleven. Het behoort er tot de wezenstrekken van de stad. De oorlog is er een stedelijke oorlog gebleven.

Ruimte voor herinnering

In een ander essay over een herdenkingsmonument in het Waalse Tamines, gepubli- ceerd in de verzamelbundel Plaatsen van herinnering dat onder meer door Jo werd geredigeerd, besloot Sophie dat ‘Belgiës dodenherinnering lokaal bleef’.9 Als we naar de

impact van de oorlog op stedelijke samenlevingen in de onmiddellijke naoorlogse decen- nia kijken, dringt zich een eerste vraag op: hoe werd op stedelijk niveau door informele netwerken, verenigingen en overheden betekenis gegeven aan de oorlogservaring? Hoe werd aan de hand van monumenten en praktijken de stedelijke ruimte voor dit doel gebruikt en kwam het daarbij tot botsingen tussen uiteenlopende herinneringen?

JT: Dat herdenkingen in België in de eerste plaats een lokale zaak waren, blijkt het dui- delijkst uit de oprichting van de oorlogsmonumenten. Het aantal gedenktekens voor de doden van de Eerste Wereldoorlog is groot (al benadert het natuurlijk niet de Franse massa: 40.000 monumenten in 36.000 gemeentes). Een eerste golf in de monumenten- beweging liep van 1920 tot 1924. Uit gedetailleerd onderzoek van onder meer Laurence van Ypersele en Stéphanie Claisse blijkt dat er sprake was van een brede herdenking, waarbij het initiatief bijna altijd werd genomen door de gemeentes, die ook voor het grootste deel van de financiële middelen zorgden.10 Dat gebeurde natuurlijk in een

nationale context, zeker in de tweede golf – rond 1930, bij de viering van het eeuwfeest van België. Maar ook toen bleven de monumenten, anders dan in Frankrijk, meer dan kopieën van een zelfde nationaal model. Integendeel: de monumenten werden steeds gekleurd door de lokale identiteit, die op haar beurt door deze monumenten werd versterkt.

SDS: De precaire internationale positie waarin België zich tijdens het interbellum bevond, vormde een rem op de ‘nationalisering’ van de herdenking. De herdenking van verwoestingen en ander oorlogsgeweld moest lokaal blijven, omdat na de Locarno-ak-

In document 2014-SG1 (pagina 104-106)