• No results found

Het stedelijke karakter van Vinex-wijken Meer dan groene buitenwijken alleen

In document VINEX! Een morfologische verkenning (pagina 80-87)

Het stedelijk karakter van Vinex-wijken 150 •151 v i n e x ! e e n m o r f o l o g i s c h e v e r k e n n i n g

In de ruimtelijke geleding van een wijk of buurt door de afwisseling van gevarieerde bebouwing en open ruimten in een overzichtelijke structuur; door hoogte- en laagtecontrasten (Wentholt 1968). Dit laatste wil zeggen dat gebouwen verschillende hoogten kennen, die in een groter verband samen- hang vertonen, bijvoorbeeld door ruimtelijke nabijheid en overeenkomsten in vormgeving of materiaalgebruik; en door de verhouding van hoogtes en breedtes (Jacobs 1993): een te grote ruimtewerking van een brede straat moet worden gecompenseerd door een contrasterende hoge bebouwing. In de praktijk betekent dit: hoe breder een straat, hoe hoger de aangrenzende bebou- wing.

In de detaillering van gevels en straatwanden, door contrasten aan te brengen (zoals versprin- gingen in de gevelwand of afwisselingen in de lijnvoering), die een geringe mate van variatie als gevolg van een teveel aan metrische regelmaat (rechte hoeken, platte daken) kunnen compen- seren.

In het materiaal- en kleurgebruik, doordat dezelfde materialen en kleuren zorgen voor samenhang en verschillende materialen en kleuren zorgen voor variatie.

Straatmeubilair, kunstvoorwerpen en groen- voorzieningen zorgen voor contrasten in het straatbeeld en kunnen een geringe variatie in de bebouwing tot op zekere hoogte compenseren. De gebouwde omgeving moet dieptewerking mogelijk maken. Het principe van de open bebou- wing uit de jaren 1960, waardoor geïsoleerde grote gebouwen met vaak gladde gevels zonder enige relatie met de omgeving het blikveld vullen, maakt een dieptewerking bijna onmogelijk. Tevens hebben deze gebouwen door een geringe detaille- ring van de gevel een hoge mate van redundantie, waardoor het oog onvoldoende wordt gestimu- leerd en de gebouwen als saai worden ervaren.

Ook vandaag voldoen nog veel moderne gebou- wen, met name kantoorcomplexen, aan dit beeld. In de terminologie van de Gestalt-psychologie is een dergelijk gebouw een harde ‘Gestalt’, omdat het door de grote interne samenhang als gevolg van de hoge redundantie moeilijk te integreren is in een samenhangend stadsbeeld (Pra, 1979). Wat pleinen met enige continuïteit in de bebou- wing zo aantrekkelijk maakt, is dat de duidelijke begrenzing, waardoor er veel informatie is over onderlinge relaties en afstanden. Hierdoor kan veel makkelijker een ruimtelijk beeld ontstaan. Als er dan ook nog sprake is van een overzichtelijke struc- tuur, een samenhangende bebouwing, interessante architectuur, groenvoorzieningen en rustpunten (Berendsen et al. 2003), hebben we te maken met een mooi plein, dat als decor voor activiteiten veel bezoekers zal trekken. Ook in gebogen straat- wanden wordt veel informatie verstrekt over de ligging en onderlinge relaties van gebouwen. Door dieptewerking en begrenzing ontstaat er vanuit het perspectief van de waarnemer een besloten ruimte.

Christa Lübke d e w a a r n e m i n g v a n s ta d s g e z i c h t e n

Bij de waarneming van stadsgezichten hebben wij te maken met een stedelijke omgeving waarnaar een waarnemer kijkt. Die stedelijke omgeving maakt deel uit van de ons omringende fysieke ruimte – te onderscheiden van de visuele ruimte, de ruimte die wij met onze ogen waarnemen. Het beeld dat wij hebben van onze omgeving, is geen letterlijke weergave van die fysieke ruimte, maar wordt in sterke mate beïnvloed door de eigen- schappen van ons waarnemingssysteem en de daarop gebaseerde wetmatigheden (Sekuler & Blake 1994).

De waarneming is een actief en selectief proces. Wij moeten kijken om te zien. Ook nemen wij niet zo maar waar, wij nemen altijd ’iets‘ waar. Door ons op een bepaald waarnemingsobject te richten sluiten wij op dat moment andere inhouden uit. Waar de waarneming zich op richt, kan uitgaan van het waarnemingsobject dat de aandacht van de waarnemer weet te trekken, of van de waarnemer wiens behoeften, doeleinden, stemmingen bepa- len wat hij ziet. Verschillende waarnemers kunnen dus in dezelfde omgeving andere dingen zien. De visuele prikkels die het oog bereiken, zijn op het netvlies een diffuus veld van lichtpuntjes die continu in beweging zijn. Het waarnemings- systeem organiseert deze lichtpuntjes volgens bepaalde principes en construeert in feite het beeld dat wij uiteindelijk waarnemen. Zo zien wij zinvolle figuren en vormen tegen een achtergrond, onder- scheiden we betekenisvolle patronen in het gezichtsveld en maken we van het tweedimensio- nale netvliesbeeld een driedimensionaal geheel (Wentholt 1968).

De organisatieprincipes van de waarneming zijn reeds in de eerste helft van de vorige eeuw beschreven door de psychologen van de Gestalt- school; ze zijn bekend geworden als de Gestalt- wetten (zie Köhler 1951; Prak 1979)1. Welke van de Gestalt-principes in een specifieke situatie van

toepassing zijn is afhankelijk van de visuele con- figuratie. Van alle mogelijke interpretaties van de configuratie kiest het visuele systeem de een- voudigste. Dit gebeurt spontaan en buiten ons bewustzijn om.

In de terminologie van de informatietheorie bete- kent vereenvoudiging in de organisatie van visuele indrukken dat de redundantie in de waarneming wordt verhoogd (bijv. Attneave 1959). Elke waar- neming bestaat uit een overbodig en een informa- tief gedeelte. Het overbodige deel betreft het bekende, bijvoorbeeld de herhaling van dezelfde patronen op een gevel. Het informatieve deel betreft het nieuwe, bijvoorbeeld verspringende elementen en speelse lijnen op een gevel. Een hoge mate van redundantie, dat wil zeggen: weinig informatie, wordt ervaren als monotoon en saai, omdat het oog onvoldoende wordt gestimuleerd. Daarentegen is veel informatie, dat wil zeggen: weinig redundantie, ook niet interessant, omdat het oog dan geen zinvolle patronen meer kan onderscheiden (Prak 1979).

De structurering van visuele diepte is belangrijk voor de visuele waarneming. Hierdoor wordt het bijvoorbeeld mogelijk ruimte waar te nemen. Hoewel, zoals gezegd, het netvliesbeeld tweedi- mensionaal is, nemen wij onze omgeving toch driedimensionaal waar. Om de derde dimensie te kunnen construeren, gebruikt het waarnemings- systeem aanwijzingen in het blikveld,de zoge- naamde diepteaanwijzingen (Haber & Hershenson 1980). De belangrijkste aanwijzingen voor de waarneming van visuele diepte zijn overlap, perspectief, atmosfeer, het contrast van licht en schaduw en bewegingen. Gebouwen die elkaar gedeeltelijk overlappen, vertellen ons iets over hun relatieve positie ten opzichte van elkaar. Perspectief en atmosfeer verschaffen informatie over afstan- den. De structuur van de ondergrond wordt fijner met toenemende afstand, en parallel verlopende lijnen zoals wegen of spoorrails komen aan de

horizon bij elkaar. De atmosfeer beïnvloedt de kwaliteit van de lichtstralen die het oog bereiken, waardoor objecten in de verte waziger zijn dan objecten dichtbij, met name bij slecht weer. Op een heldere dag lijken afstanden kleiner terwijl ze bij nat, mistig weer groter zijn dan in werkelijkheid. Bewegende objecten alsmede hoofdbewegingen en verplaatsingen van de waarnemer zelf zijn van belang voor de inschatting van afstanden en ruim- telijke posities. Objecten die dichter bij zijn, ver- schuiven meer ten opzichte van de waarnemer dan objecten die verder weg zijn.

Wat betekent dit nu voor de vormgeving van stads- gezichten? De eigenschappen van de menselijke waarneming en de geconstateerde wetmatigheden stellen eisen aan de compositie van het waarne- mingsveld. In het spanningsveld tussen informatie en redundantie moet het blikveld een zekere com- plexiteit bieden om de behoefte van het oog aan afwisseling te bevredigen. Aan de andere kant mag de complexiteit niet zo groot zijn dat de waar- genomen ruimtelijke structuren niet meer kunnen worden begrepen. Dit wordt bereikt door een samenspel van variatie en samenhang. Variatie verhoogt de complexiteit en het informatiegehalte en verlaagt de redundantie. Samenhang verlaagt de complexiteit en het informatiegehalte en verhoogt de redundantie. In de gebouwde omge- ving wordt variatie voornamelijk bereikt door contrasten; samenhang ontstaat door meer van hetzelfde.

De Gestalt-psychologen hebben duidelijk gemaakt dat het waarnemingsbeeld het resultaat is van de visuele verhoudingen in het totale gezichtsveld. Dit betekent dat een teveel aan samenhang op één gebied gecompenseerd kan worden door contrasten op een ander gebied (Prak 1979). Het samenspel van variatie en samenhang komt in de gebouwde omgeving op verschillende niveaus tot uitdrukking.

1. Prak heeft aannemelijk gemaakt dat de Gestalt-principes, die op basis van de bestudering van twee- dimensionale abstracte figuren zijn ontwikkeld, ook in de driedimen- sionale ruimte van de gebouwde omgeving gelden

h e t s t e d e l i j k e k a r a k t e r v a n v i n e x - w i j k e n m e e r d a n g r o e n e b u i t e n w i j k e n a l l e e n

Hoe stedelijk had ‘de Vinex’ moeten worden? Die simpele vraag blijkt moeilijk te beantwoorden op basis van de teksten van de Vierde Nota. In de afzonder- lijke convenanten zijn weliswaar meer gedetailleerde eisen aan de uitleggebie- den opgenomen, maar het verband met stedelijkheid is voornamelijk te vinden in de voorgeschreven gemiddelde dichtheden voor de woongebieden. De genoemde dichtheden – buiten de Randstad zo’n dertig woningen per hectare; in de Randstad ligt dit aantal hoger – kunnen wel aanleiding, maar geen garan- tie vormen voor een stedelijk karakter.

Het is opvallend dat, zeker in vakkringen, het onstedelijke karakter nogal eens als punt van kritiek op de Vinex-wijken wordt geuit. Die kritiek kan moeilijk gericht zijn op het Vinex-beleid zelf, aangezien daarin eisen aan het stedelijke karakter van de wijken vrijwel ontbreken. In feite richten de critici zich op een onbedoeld effect van de Vinex-woningbouw, namelijk dat een groeiende behoefte om aan bewonerswensen te voldoen, leidt tot ruimer opgezette, groene woonomgevingen. Althans dat geldt voor delen van de Vinex-wijken. De 13 bestudeerde wijken kennen immers plekken met een zeer stedelijk karakter – bijvoorbeeld het Haveneiland van IJburg –, naast plekken die een welhaast dorpse rust uitstralen, zoals Stellinghof.

Een onderzoek naar stedelijkheid vraagt om een definitie van dit zo veelzijdige begrip. Eerder is al uiteengezet dat we ons in deze studie met twee soorten ste- delijkheid willen bezighouden: functionele en visuele stedelijkheid. Deze worden hieronder nader gedefinieerd en uitgewerkt, resulterend in een type- ring van stedelijkheid voor de Vinex-wijken. Vervolgens willen we, mede op basis van de twee onderscheiden soorten stedelijkheid, komen tot een typering van Vinex in termen van woonmilieus.

Functionele stedelijkheid

De term ‘functionele stedelijkheid’ wordt hier bedoeld in de zin van ‘de aanwe- zigheid van voorzieningen die het functioneren van de wijk binnen zijn stede- lijke context mogelijk maken’. Hieronder vallen voorzieningen die ten minste op het niveau van de wijk als geheel een rol spelen. Dit zijn in de bestudeerde wijken in de eerste plaats winkelvoorzieningen; daarnaast spelen typisch wijk- gerichte voorzieningen als een medisch centrum, een bibliotheek en een sport- centrum een rol. Menging van deze en andere functies (onderwijs, werken, wonen) is een sterke aanwijzing voor de mate van stedelijkheid.

De aanwezigheid van voorzieningen met een functie die boven de wijk zelf uit- stijgt, is een sterke indicator van een hogere vorm van functionele stedelijk- heid. Hierdoor kan de wijk binnen het stedelijke gebied immers een rol gaan spelen als bestemming voor bezoekers van buiten de wijk, die afkomen op

Hier doemt een interessante gedachte op: het moet in beginsel mogelijk zijn in de Vinex-wijken een stedelijke omgeving na te bootsen. Een visueel-stedelijke uitstraling kan als effect worden nagebootst, zonder dat er sprake hoeft te zijn van enige functionele (of sociaal-culturele) stedelijkheid. Dit zou de weg openen naar het bouwen van stedelijk ogende omgevingen waar louter wordt gewoond en waar, afgezien van de bewoners, niemand zich op straat vertoont.

Uit de analyse van de voor deze studie geselecteerde referentiewijken (zie het hoofdstuk ‘De twintigste eeuw als referentie’) blijkt dat de mate van functio- nele en visuele stedelijkheid voor die wijken vrij beperkt is. Wat overheerst, is het karakter van stadswijken die ver van het centrum van de desbetreffende steden liggen. Uitzonderingen vormen Kattenbroek, met een winkelcentrum dat een groter gebied bedient dan de wijk zelf, en vooral Buitenveldert. De laatste bevat een interessante les voor de Vinex-wijken. Buitenveldert laat namelijk zien dat een wijk die oorspronkelijk hoofdzakelijk als woonwijk is bedoeld, door zijn gunstige ligging aan snelweg en spoorlijn typisch stedelijke voorzieningen als kantoren en hotels kan aantrekken. Gezien hun ligging ten opzichte van (boven)stedelijke infrastructuur kunnen ook sommige Vinex- wijken beschikken over potenties die een ‘Buitenveldert-effect’ denkbaar maken.

In tabel 8 worden de 13 bestudeerde Vinex-wijken getypeerd naar hun stede- lijke karakter. Daarbij is zowel naar de functionele als naar de visuele kant van stedelijkheid gekeken. Voor de functionele stedelijkheid zijn we in de eerste plaats uitgegaan van het voorzieningenniveau van de wijk (kolom 1). Een ‘hoog’ niveau wordt bereikt bij een winkelvloeroppervlakte van ten minste 10.000 vierkante meter. Vier van de 13 wijken beschikken over een dergelijk voorzie- ningenniveau; niet geheel toevallig zijn de grootste wijken – gemeten naar het aantal woningen – hierbinnen goed vertegenwoordigd, namelijk: IJburg, Ypenburg, Nesselande en Stadshagen.

Binnen het ‘hoge’ voorzieningenniveau is een onderscheid gemaakt naar de mate waarin de voorzieningen over de wijk zijn gespreid. Hierdoor komt IJburg in een speciale categorie terecht. In deze wijk kunnen de voorzieningen ook buiten het winkelcentrum voorkomen, en op Haveneiland en Steigereiland zijn mogelijkheden voor functiemenging. Hierdoor IJburg vertoont in vergelijking met de andere Vinex-wijken een bijzonder type functionele stedelijkheid. Bij de andere wijken met een hoog voorzieningenniveau zijn de voorzieningen (vrijwel) geheel geconcentreerd in één centrumgebied.

Bij de categorie ‘beperkt voorzieningenniveau’ is er sprake van centrumge- bieden met een kleiner winkelvloeroppervlakte dan 10.000 vierkante meter. Opvallend is dat de wijk Almere-Buiten Vinex in deze categorie valt, terwijl de omvang van die wijk meer zou doen verwachten. De verklaring hiervoor moet worden gezocht in het feit dat het Vinex-gedeelte van Almere-Buiten als inte- graal onderdeel van het gehele stadsdeel Buiten wordt opgezet. Het merendeel van de winkels van Almere-Buiten Vinex staat dus in het reeds bestaande Almere-Buiten. Een vergelijkbare oorzaak kan worden aangegeven bij Houten Vinex.

Tabel 8. Een typering van Vinex-wijken naar hun stedelijke karakter

1. Er is een centrumgebied gepland met stedelijke kenmerken.

2. In een strook langs de spoorbaan zijn gevarieerde voorzieningen mogelijk.

De visuele kant van stedelijkheid, hier stedelijke uitstraling genoemd, komt aan de orde in de tweede kolom van tabel 8. De onderliggende beschrijving is gebaseerd op de twee sleutelbegrippen die eerder in dit hoofdstuk zijn geïn- troduceerd: compactheid en variatie. Een wijk die als ‘geheel of grotendeels stedelijk’ wordt omschreven, moet voor het grootste deel een compact karak- ter hebben, ondersteund door een voldoende mate van variatie in bebouwing en buitenruimte. Van de 13 wijken voldoet alleen IJburg aan deze omschrijving.

Vaker wordt een situatie aangetroffen waarbij het centrumgebied van de wijk voldoet aan de genoemde eisen van visuele stedelijkheid. Dit is duidelijk het geval bij Ypenburg, Nesselande, Meerhoven, Stadshagen en Brandevoort. Bij de twee eerste wijken zijn de visueel-stedelijke kenmerken hier en daar ook buiten het wijkcentrum te vinden. Houten Vinex is niet in deze categorie ondergebracht, maar als het nieuwe centrumgebied (Castellum) volgens de plannen wordt uitgevoerd, zal dit waarschijnlijk leiden tot een stedelijke uit- straling. Opvallend is dat de stedelijkheid van het Brandevoortse centrum- gebied (De Veste) wordt bereikt met een relatief bescheiden winkelvloer- oppervlakte.

Het stedelijk karakter van Vinex-wijken 154 •155

bepaalde voorzieningen en activiteiten. Hierbij moet wel worden opgemerkt dat het in de voorkomende gevallen nog te vroeg is om uit te gaan van werke- lijke bezoekcijfers. De voorzieningen die potentieel op bovenwijks niveau kun- nen gaan functioneren, moeten voor een deel nog gebouwd worden. In deze studie zijn we dan ook uitgegaan van de beoogde omvang en uitstraling van de plannen die voor dergelijke voorzieningen in uitvoering zijn.

Visuele stedelijkheid

De term ‘visuele stedelijkheid’ is moeilijker te definiëren. Bedoeld is hier ‘een zodanige stedenbouwkundige opzet van een (deel van een) woongebied dat het visuele effect van bestaande, als stedelijk beschouwde gebieden benaderd wordt’. Deze definitie verdient een nadere uitwerking. Uit diverse bronnen (onder meer: Wentholt 1968; Prak 1979; Nasar 1998) kan worden afgeleid dat de volgende aspecten in elk geval van belang zijn bij het bepalen van visuele stedelijkheid:

. Bebouwingsdichtheid: deze is onmisbaar voor de feitelijke concentratie van voorzieningen, maar ook voor de intensiteit van het gebruik van die voorzie- ningen en de intensiteit van menselijke interacties.

. Beslotenheid: deze ontstaat door een aaneengesloten bebouwing met daar- tussen smalle straten en kleine open ruimten, waardoor beschutting tegen wind en regen wordt geboden.

. Visuele aantrekkelijkheid van de gebouwde omgeving, zoals die tot uitdruk- king komt in indicatoren als: variatie en samenhang in de ruimtelijke gele- ding (besloten straten, pleintjes, doorkijkjes), in de hoogte van de bebou- wing, in de straatwanden, in de detaillering van gevels, in architectuurstijlen, in materiaal- en kleurgebruik; beeldbepalende accenten (zoals markante gebouwen, landmarks); duidelijke herkenbaarheid van de stedelijke func- ties.

Daarnaast is visuele stedelijkheid verbonden met de aanwezigheid van men- sen. Een stedelijke omgeving zonder de drukte van mensen en activiteiten mist de gezelligheid en de levendigheid die typisch zijn voor het stadsleven. De aan- wezigheid van alleen bewoners is hiervoor niet voldoende; de plek moet ook aantrekkelijk zijn voor mensen uit de overige delen van de stad en de regio.

Op basis van de hiervoor genoemde aspecten beschouwen we compactheid en variatie als sleutelbegrippen voor visuele stedelijkheid. In deze studie drukken we compactheid uit in de volgende drie criteria:

. Dichtheid: het aantal woningen per oppervlakte-eenheid; in ingewikkelder situaties, bijvoorbeeld als er relatief veel andere functies dan wonen aanwe- zig zijn, kan beter worden gewerkt met de vloeroppervlakte per opper- vlakte-eenheid. Verder is de aanwezigheid van relatief smalle straatprofielen van belang. Straten die niet breder zijn dan de gemiddelde hoogte van de aanliggende bebouwing zijn een belangrijke aanwijzing voor het stedelijke karakter van een gebied, bij voorkeur in verband met de volgende indicato- ren.

. Bebouwingshoogte: dit criterium moet nadrukkelijk in relatie tot de dichtheid worden gezien. Hoge bebouwing betekent op zich nog geen stedelijkheid: de eenzame hoogbouwflat aan de rand van een woonwijk, een geliefd

expressiemiddel uit de stedenbouw van de jaren 1960, is misschien wel een krachtig bebouwingsaccent maar levert een weinig stedelijke omgeving op. Om voor ‘stedelijk’ te kunnen doorgaan, moet de bebouwing op zijn minst een niet-grondgebonden karakter hebben, dus bestaan uit gestapelde bouw van vier lagen of meer. Hoge bebouwing (hier: zeven lagen en meer) kan het stedelijke karakter versterken, maar absoluut noodzakelijk is dit niet. Consequent toegepaste middelhoge bebouwing met compacte straatprofie- len is zeer geschikt om een stedelijke omgeving te creëren. Talrijke kleine en middelgrote steden in ons land en daarbuiten geven daar mooie voorbeel- den van.

. Bouwblokvorm: een belangrijke ondersteuning van het compacte karakter van een stedelijke omgeving. Eenvoudig gezegd: hoe geslotener de bouw- blokken, hoe compacter de omgeving. De term ‘bouwblok’ moet hier in brede zin worden opgevat: ook de tussenruimte van blokken speelt een rol. Tussenruimten die smal zijn in verhouding tot de bouwhoogte van de omlig- gende blokken, leveren een bijdrage aan de compactheid van het stedelijke gebied.

Variatie is het moeilijkste van de twee sleutelbegrippen. In de eerste plaats wordt hier gedoeld op de visuele variatie die met zuiver stedenbouwkundige en architectonische middelen kan worden bereikt. Verspringingen in de gevel- wand, afwijkende materialen en kleuren, opvallende stedenbouwkundige accenten (torens, poorten,en dergelijke) zijn de belangrijkste middelen om voor afwisseling te zorgen. Voor de goede orde: deze middelen kunnen ook worden toegepast in omgevingen die minder of in het geheel niet stedelijk van

In document VINEX! Een morfologische verkenning (pagina 80-87)