• No results found

Op dit station stappen niet veel mensen in, niet in jouw coupé. Je zit voorin de trein waar het rustig is en je weet dat het in het midden en achterin nu druk wordt

Je zit nog goed en rustig totdat later ook hier de drukte toeneemt. Vandaag is geen

uitzondering. Alleen de meisjes en de man tegenover je stappen uit en een man en

vrouw stappen in. De vrouw is Spaans en studeert in Amsterdam, dat weet je omdat

ze een keer tegenover je heeft zitten telefoneren. Ze ziet er zoals altijd dodelijk

vermoeid uit. De dagelijkse herhaling trekt strepen in haar gezicht. Ze gaat zitten en

verdwijnt achter rugleuningen. Je hebt genoeg, meer dan genoeg aan je eigen

vermoeidheid.... We rijden weer. Schuin tegenover je zit nu de man die zojuist is

ingestapt. Hij heeft een zorgvuldig ongeschoren gezicht en heeft zich terug getrokken

in een lange, zwarte jas. In zijn hand houdt hij twee mobiele telefoons. De ene is

klein en hij houdt 'm tussen pink en ringvinger, de overige vingers klemmen de

andere, grote telefoon vast, terwijl de andere hand de knopjes ervan bedient. Het

grote toestel is van het soort dat alles kan. Het is er zo één waarop je de trein nu als

bolletje over een satellietfoto kunt zien razen, een zorgvuldig berekende illusie.

Vanuit een hemel, ver buiten de trein zou je ons als een stipje over de rails kunnen

zien gaan - zoals god het zou kunnen zien als hij het niet te druk had met andere

zaken. De man belt nu met de kleine telefoon,

wijl hij op de grote blijft tikken. Het is een glimmend nieuw apparaat en hij doet nog

onwennig zijn best het allemaal te begrijpen. Hij ziet en hoort niets, bijna niets, van

wat er om zich heen gebeurt. Hij zal straks op het juiste station uitstappen en hij zal

zijn vervoerbewijs tonen als daar om gevraagd wordt. De rest van zijn aandacht wordt

vacuüm gezogen door zijn telefoons. In de verte hoor je het geraas van een

koptelefoon. Alle geluiden zijn dagelijkse geluiden; er wordt niet gesproken. Het is

te vroeg voor woorden en bovendien hebben de passagiers die samen reizen elkaar

niet veel te zeggen. De herhaling heeft hen leren zwijgen. De behoefte naar woorden

is weggesleten. Er valt naar verloop van tijd niet zo veel meer tegen elkaar te zeggen.

De gezichten in de coupé staan grauw en dof, bijna lijdzaam. Het volgende station.

Elke lus heeft zijn invariant, dat wat hetzelfde blijft, dat wat niet groeit of afneemt,

niet doffer of feller, zwaarder of lichter wordt. Het is de ultieme gevoelloosheid, de

verveling, de grauwe weerslag van de dagelijkse herhaling, die je van de gezichten

en lichamen afleest en die je zelf als een steen met je meedraagt. Het is de

vermoeidheid die je voelt, het gebrek aan energie, aan kracht voor daden en

overtuigingen. Het is het ultieme grijs dat als een deken onder je schedeldak je

gedachten dempt. Het is onontkoombaar, je kunt er niet aan ontsnappen. Je maakt

jezelf wijs dat je de kracht niet hebt je er tegen te verzetten, alsof het een kwestie

van kracht zou zijn. Alsof je nog een keus hebt, maar je hebt geen keus, je zit vast

in deze lus.

Bekijk de lege stoel tegenover je. De stof is blauw, maar in het midden van de

rugleuning en op de zitting zijn er uitgesleten witte plekken zichtbaar. Ook jij verslijt

treinstoelen, tijdens elke reis. Bij elke iteratie van de lus laat je bijna onzichtbare

sporen na, die bij elkaar opgeteld slijtplekken, verkleuringen in de stof vormen. Het

is het vermoeiende bewijs dat de dagen onmerkbaar voorbij gaan en nauwelijks van

elkaar te onderscheiden zijn.

Elke lus heeft zijn teller. In elke lus wordt van alles en nog wat bijgehouden,

opgeteld en berekend. De tellers in de lus houden de voortgang van de herhaling bij.

Je kunt het resultaat van al dat herhaald tellen zien in de slijtage van de stoelen. Ook

jij telt elke dag de tijd in vele variaties. Je telt wat achter je ligt en nog gaat komen,

de dagen naar vakantie en de dagen naar een einde.

Je slijt zelf. Je lichaam verzamelt hier en daar wat vet, je gezicht verrimpelt

langzaam maar gestaag en haren worden dun of grijs. Je slijt van teveel herhaling,

elke dag weer. Hoe lang zal die uitgesleten stoel nog vrij zijn? Je weet het antwoord.

Je kijkt moeiteloos de toekomst in. Voorspellen is het eenvoudigste wat er is. Straks

rijd je het drukke station binnen. Het perron staat er vol en elke stoel zal straks bezet

worden. Mensen dringen, sommigen haasten zich naar

ren om te kunnen zitten. Er zullen straks mensen in het gangpad staan. Je ziet het

voor je. Voorspellen is zo eenvoudig in dagen als deze. De intercom roept al om dat

je het station nadert. Kijk naar buiten of je het station kunt zien, of het duister buiten

oplost. Kijk of je het verlichte perron ziet. Let op.... Nu rijdt de trein het station

binnen en inderdaad het perron staat vol. De trein vertraagt, komt tot stilstand en je

hoort de deuren opengaan en hoe de mensen dringen om binnen te komen. Gehaast

vullen de plaatsen zich. Pak je tas maar van die zitplaats af want daar gaat zo iemand

zitten. Het is vandaag gelukkig een slanke vrouw en ze zal op de smalle stoelen niet

tegen je aan zitten. Ook tegenover je wordt de plaats gevuld, door een man met twee

gratis krantjes, die hij bij zich houdt alsof hij er duur voor betaald heeft. Nee, niet

elk detail ligt vast op een dag als vandaag. Wie waar komt te zitten is niet elke dag

hetzelfde en je kunt kiezen je tas tussen je voeten te zetten of op schoot te nemen, te

kuchen of te zuchten. Je keuzevrijheid ligt ingeklemd tussen de invariant van de

herhaling en de dagelijkse invulling van het toeval. Je leeft in een klein interval

waarin je je vrij mag wanen en als je daar genoegen mee neemt, hoef je je nergens

benauwd over te voelen. Kijk bijvoorbeeld eens naar de man die daar even verderop

zojuist is gaan zitten. Je herkent 'm wel. Deze keer zit hij niet tegenover je. Elke dag

is hij er, al zie je hem niet altijd, bijvoorbeeld wanneer hij ergens achteraan is gaan

zitten. Hij heeft zich genesteld in dat kleine interval waarin hij keuzes kan maken.

Elke dag eet hij een mee gebracht ontbijt in de veel te drukke trein. Hij maakt het

zich zo gemakkelijk mogelijk. Hij opent zijn thermoskan en schenkt zichzelf warme

koffie in. Als hij geluk heeft kan hij zijn kan neerzetten op het kleine tafeltje bij het

raam, bij pech zet hij het ding op de grond. Met smaak eet hij elke dag zijn boterham

uit een plastic zak, dringt zijn koffie en leest er de Volkskrant bij. Hij verzet zich

niet tegen de drukte. Soms kan hij zijn krant niet eens openslaan, zo dicht staan de

mensen tegen hem aan. Vandaag kan hij zijn thermoskan en boterhamzak maar

nauwelijks kwijt en toch geniet hij van zijn ritueel, de dagelijkse combinatie van

krant, ontbijt en zelfgemaakte koffie. Hij maakt het zich gemakkelijk in de weinige

ruimte die hij krijgt. Nu jij nog. Jij denkt ergens nog dat je vrij bent. Je denkt dat als

je ergens de kracht kunt vinden, je je moeiteloos kunt losmaken uit deze kleine,

gedetermineerde ruimte. Je gelooft werkelijk dat je geen onderdeel bent van een lus,

dat je elk moment kunt zeggen ‘nu is het genoeg!’. Je gaat mee in deze herhaalde

beweging omdat je gelooft dat je hier zit omdat je er voor gekozen hebt. Je accepteert

deze lus omdat je het geld dat de werkweek voortbrengt nu eenmaal nodig hebt,

terwijl je ook wel anders zou willen. Maar over ‘willen’ hebben we het hier nu niet.

Het punt is dat je niet anders kunt, en dat je keuzes zich beperken tot een interval dat

de breedte heeft van het

pen gangpad van deze coupé. Accepteer het, ontspan en beperk je dromen tot de