• No results found

BODEMONDERZOEK

Het bureauonderzoek kon geen eenduidige aan- of afwezigheid van archeologische erfgoedwaarden aantonen ter hoogte van het onderzoeksgebied door een gebrek aan informatie over de gedetailleerde aardkundige gegevens van de ondergrond. Archeologische resten in de omgeving suggereren echter menselijke aanwezigheid vanaf de steentijden.

Hoewel het onderzoeksgebied zich in een gradiëntzone bevindt, die van oudsher interessant was voor menselijke occupatie, suggereren de bodemkaart, het DTM en luchtfoto’s de aanwezigheid van een ophoging en van een verstoring als het gevolg van zware landbouwmachines, waardoor het archeologisch niveau mogelijk verstoord of verwijderd is. Het is onduidelijk wat de horizontale en/of verticale omvang van deze verstoring bedraagt.

De bodemkaart in de omgeving is indicatief en kan op perceelniveau sterk verschillen. Het is bijgevolg van belang om vooreerst de aardkundige opbouw ter hoogte van het onderzoeksgebied in kaart te brengen.

Aangezien een landschappelijk bodemonderzoek inzicht kan genereren inzake de aardkundige opbouw en de ontstaansgeschiedenis van de ondergrond en het landschap, is deze methode geschikt om enerzijds na te gaan of de natuurlijke bodemopbouw zoals gekarteerd op de bodemkaart nog aanwezig is en anderzijds om een indicatie te geven of archeologisch relevante aardkundige eenheden bewaard gebleven zijn.

Zoals hoger vermeld wordt voor zone 1 een landschappelijk bodemonderzoek door middel van profielputten voorgesteld en voor zone 2 een landschappelijk bodemonderzoek door middel van landschappelijke boringen (Hoofdstuk 2.2).

Zone 1

Hoewel een booronderzoek een minimale impact heeft op het bodemarchief, wat het streefdoel van een archeologisch vooronderzoek is, wordt toch een bodemonderzoek in de vorm van profielputten voorgeschreven. De reden hiertoe is de mogelijk complexe stratigrafie die ter hoogte van deze zone wordt verwacht. Er is mogelijk een dik antropogeen pakket met elementen van uiteenlopende aard en datering aanwezig. Het booroppervlak is te beperkt om voldoende afdoende uitspraken te doen over de aardkundige opbouw en de ontstaansgeschiedenis van de ondergrond en het landschap.

Mogelijk? Nuttig? Schadelijk? Noodzakelijk?

Ja Ja Ja, maar in beperkte

Figuur 6: Overzicht toepasbaarheid, uitvoerbaarheid en noodzakelijkheid van het landschappelijk bodemonderzoek (profielputten).

2021E17 (AOE) / 31257.R.01 (intern) – Monniksbosstraat 160 te Liedekerke 13 Zone 2

Aangezien een booronderzoek een minimale impact heeft op het bodemarchief, wat het streefdoel van een archeologisch vooronderzoek is, gaat de voorkeur uit naar deze methode.

Indien dit onderzoek toch zou nalaten de vraagstellingen te beantwoorden, kunnen landschappelijke profielputten worden geïnstalleerd om het inzicht in de bodemopbouw te vergroten (CGP 7.3.1. Algemene bepalingen).

Mogelijk? Nuttig? Schadelijk? Noodzakelijk?

Ja Ja Ja, maar in beperkte

Figuur 7: Overzicht toepasbaarheid, uitvoerbaarheid en noodzakelijkheid van het landschappelijk bodemonderzoek (landschappelijke boringen).

5.1 O

NDERZOEKSVRAGEN

Voor het bepalen van de strategie in de volgende stappen van het onderzoekstraject moet vooreerst een wetenschappelijk onderbouwd antwoord gegeven worden op de volgende onderzoeksvragen. Een overzicht:

Ja a. Welke lithologische karakteristieken (o.a. textuur, kleur, bijmenging, watertafel, vochtigheid en overgangen) kunnen worden waargenomen?

b. Welke horizonten kunnen worden waargenomen?

c. Zijn er ontbrekende horizonten? Hoe kan dit verklaard worden?

d. Wat zeggen de sedimenten over de waterhuishouding?

e. Zijn er één of meerdere begraven bodems aanwezig?

f. Zijn er indicaties voor erosie?

Nee a. Welke lithologische karakteristieken (o.a. textuur, bijmenging, kleur, watertafel, vochtigheid en overgangen) kunnen worden waargenomen?

b. Welke horizonten kunnen worden waargenomen?

c. Zijn er ontbrekende horizonten? Hoe kan dit verklaard worden?

d. Wat zeggen de sedimenten over de waterhuishouding?

e. Zijn er één of meerdere begraven bodems aanwezig?

f. Zijn er indicaties voor erosie?

g. Wat is de omvang van deze anomalie?

h. Is de anomalie natuurlijk of antropogeen?

i. Welke processen hebben deze anomalie veroorzaakt?

j. Zou deze anomalie een afwezigheid van archeologische resten kunnen veroorzaken?

2. Wat is de ruimtelijke variatie in lithostratigrafische opbouw?

2021E17 (AOE) / 31257.R.01 (intern) – Monniksbosstraat 160 te Liedekerke 14 Hoofdvraag Antwoord Bijvra(a)g(en)

3. Wat is de genese en ouderdom van de aardkundige eenheden?

5.2 M

ETHODOLOGIE EN STRATEGIE

5.2.1 L

ANDSCHAPPELIJKE BORINGEN

In functie van het beantwoorden van de bovenstaande onderzoeksvragen worden manuele boringen voorgeschreven uit te voeren met een edelmanboor (ø 7 centimeter) in een regelmatig, verspringend driehoeksgrid van 24 meter bij 20 meter – d.i. 24 meter tussen de boringen binnen één raai en 20 meter tussen de raaien. De (assistent) aardwetenschapper kan van dit grid afwijken mits gegronde verantwoording hiervan in de rapportage.

 De lokalisering en hoogtebepaling van de boorpunten gebeurt conform CGP 7.3.2.2°.

 De beschrijving en verwerking van de profielen gebeurt conform CGP 6.11.8 en CGP 7.3.3.5°

 De documentatie, verwerking, interpretatie en waardering van eventuele vondsten gebeurt conform CGP 11.3.2 en 12.5.4.

 Er is geen staalname voor natuurwetenschappelijk materiaal in functie van paleo-ecologische of ecologisch-archeologische interpretaties verplicht (CGP 9.5.1.).

Zone Oppervlakte (m²) Grid Boordiameter Maximale maaswijdte Aantal

2 9021,77m² 24x20m ø 7 centimeter / 20

Figuur 8: Technische gegevens voor het voorgestelde landschappelijk booronderzoek.

2021E17 (AOE) / 31257.R.01 (intern) – Monniksbosstraat 160 te Liedekerke 15 Figuur 9: Luchtfoto (winter 2020) met aanduiding van de boorpunten van het landschappelijk

booronderzoek in zone 2 (ABO nv 2021).

5.2.2 L

ANDSCHAPPELIJKE PROFIELPUTTEN

In functie van het beantwoorden van de bovenstaande onderzoeksvragen worden 2 profielputten voorgeschreven van 2m² gelegen in zone 2. Er wordt gestreefd naar een plaatsing van de profielputten zodat de onduidelijkheden inzake de bodemopbouw voor het onderzoeksgebied tot een minimum worden herleid. De erkende archeoloog kan beslissen om van het aantal profielputten af te wijken indien onduidelijkheden inzake de onderzoeksvragen zouden blijven bestaan. Deze beslissing wordt verantwoord in de rapportage.

 De lokalisering en hoogtebepaling van de profielputten gebeurt conform CGP 7.3.3.

 De beschrijving en verwerking van de referentieprofielen gebeurt conform CGP 6.11.8 en CGP 7.3.3.

 De documentatie, verwerking, interpretatie en waardering van eventuele vondsten gebeurt conform CGP 11.3.2 en 12.5.4.

 Er is geen staalname voor natuurwetenschappelijk materiaal in functie van paleo-ecologische of ecologisch-archeologische interpretaties verplicht (CGP 9.5.1.).

Zone Oppervlakte (m²) Grid Maximale maaswijdte Aantal

Zone 1 546,67m² / / 2x 2m²

Figuur 10: Technische gegevens voor het voorgestelde landschappelijk profielputtenonderzoek.

2021E17 (AOE) / 31257.R.01 (intern) – Monniksbosstraat 160 te Liedekerke 16 Figuur 11: Luchtfoto (winter 2020) met aanduiding van de twee profielputten voor het

landschappelijk bodemonderzoek (ABO nv 2021).

5.3 A

CTOREN

Elk veldteam bestaat minstens uit een veldwerkleider met ervaring in landschappelijk bodemonderzoek en (assistent-)aardwetenschapper met ervaring inzake de bodem- en sedimenttypes eigen aan de verwachte ondergrond van het onderzoeksgebied, namelijk zandleemgronden (CGP 7.3.2. en CGP 10.2.1.).

5.4 R

ANDVOORWAARDEN

De profielputten worden uitgevoerd voor het verwijderen van de verharding in zone 1.

In het geval dat een onverwacht gezondheids- of veiligheidsrisico optreedt, wordt het onderzoek niet uitgevoerd.

5.5 E

INDCRITERIA

Het landschappelijk bodemonderzoek wordt als succesvol beschouwd als alle aardkundige entiteiten op een wetenschappelijke verantwoorde wijze onderzocht werden, wetenschappelijk onderbouwde antwoorden kunnen worden geformuleerd op de onderzoeksvragen, afdoende uitspraken kunnen worden geformuleerd in verband met het vervolg van het onderzoekstraject en een rapport kan worden opgeleverd.

a) Als het landschappelijk bodemonderzoek bewijs levert voor een bodemopbouw met minstens een A-B-C-sequentie en/of voor begraven bodemrelicten, wordt bijkomend vooronderzoek aanbevolen in de vorm van verkennend archeologisch booronderzoek dat

2021E17 (AOE) / 31257.R.01 (intern) – Monniksbosstraat 160 te Liedekerke 17 eventueel wordt aangevuld met een waarderend archeologisch booronderzoek en/of proefputten in functie van steentijdpotentieel. Naderhand wordt nog een proefsleuvenonderzoek uitgevoerd om het grondsporenbestand uit latere periodes te evalueren.

b) Als het landschappelijk bodemonderzoek bewijs levert voor een bodemopbouw met minstens een heterogene toplaag (Ap) op een intacte C en de afwezigheid van begraven bodemrelicten wordt een proefsleuvenonderzoek geadviseerd om sporensites uit latere archeologische periodes te evalueren.

c) Indien het landschappelijk bodemonderzoek aangeeft dat (delen van) het onderzoeksgebied diepgaand verstoord zijn (vb. afgetopte C-horizont) en alle aardkundige eenheden interessant voor archeologische resten derhalve ontbreken, wordt voor (deze delen van) het perceel geen bijkomend vooronderzoek aanbevolen en volgt een vrijgave voor (deze zones van) het perceel.

2021E17 (AOE) / 31257.R.01 (intern) – Monniksbosstraat 160 te Liedekerke 18

6 S TAP 2 ( OPTIONEEL ): V OORONDERZOEK IN FUNCTIE VAN