• No results found

Specifieke bepalingen voor de evaluatie van de algemeen directeur, de adjunct-

gemeente

Onderafdeling I. De evaluatie tijdens de proeftijd

Art. 78. De algemeen directeur, de adjunct-algemeen directeur en de financieel directeur op proef worden geëvalueerd door een evaluatiecomité, bestaande uit het college van burgemeester en schepenen en de voorzitter van de gemeenteraad,

De evaluatie heeft plaats op basis van een voorbereidend rapport, opgesteld door externe

deskundigen in het personeelsbeleid. Het voorbereidend rapport wordt opgemaakt op basis van een evaluatiegesprek tussen de externe deskundigen en de functiehouder en op basis van een onderzoek over de wijze van functioneren van de functiehouder, waarbij de burgemeester, de leden van het managementteam en de voorzitter van de gemeenteraad betrokken worden.

De regels voor de opmaak van het voorbereidend rapport van de externe deskundigen die van toepassing zijn op de evaluatie tijdens de loopbaan, zijn ook van toepassing op de evaluatie van de proeftijd.

Bij staking van stemmen wordt het betrokken personeelslid geacht te voldoen. (art. 115,GD) Art. 78bis. De ombudspersoon op proef wordt geëvalueerd door een bijzondere

gemeenteraadscommissie, samengesteld overeenkomstig artikel 37, §3, decreet lokaal bestuur.

Die commissie wordt voorgezeten door de voorzitter van de gemeenteraad.

De regels die van toepassing zijn op de evaluatie tijdens de loopbaan, zijn ook van toepassing op de evaluatie van de proeftijd.

De evaluatiecriteria worden vastgesteld na overleg tussen de ombudspersoon en het college van burgemeester en schepenen rekening houdend met de taken van de ombudspersoon zoals vastgesteld in het ombudsreglement, en meegedeeld aan de syndicale organisaties.

De onafhankelijkheid waarmee de ombudspersoon de zaken die worden voorgelegd, behandelt, mag niet het voorwerp zijn van evaluatie.

Bij staking van stemmen wordt het betrokken personeelslid geacht te voldoen. (art. 115,GD).

Art. 79. De algemeen directeur, de adjunct-algemeen directeur en de financieeldirecteur krijgen tussentijds terugkoppeling over hun manier van functioneren.

Art. 80. Als de proeftijd van de algemeen directeur, de adjunct-algemeen directeur en de financieel directeur en van de ombudspersoon voor de helft verstreken is, wordt een tussentijds

evaluatiegesprek gevoerd:

1° tussen de algemeen directeur en het college van burgemeester en schepenen;

2° tussen de financieel directeur van de gemeente en het college van burgemeester en schepenen en de algemeen directeur;

3° tussen de adjunct-algemeen directeur en het college van burgemeester en schepenen en de algemeen directeur.

4° tussen de ombudspersoon en het college van burgemeester en schepenen en de algemeen directeur.

In het tussentijdse evaluatiegesprek wordt een stand van zaken opgemaakt over de mate waarin de inwerking van de functiehouder in zijn functie vordert en hij voldoet aan de functievereisten. Zo nodig worden bijsturingen afgesproken. Het tussentijdse evaluatiegesprek heeft de waarde van een formeel communicatiemoment en komt niet in de plaats van de eindevaluatie van de proeftijd.

Art. 81. Ten laatste één maand voor het einde van de proeftijd vindt de eindevaluatie van de proeftijd plaats. De deskundigen leveren het evaluatierapport over de proeftijd, vermeld in artikel 78 in bij het evaluatiecomité dat de eindevaluatie uitspreekt.

Art. 82. Het resultaat van de eindevaluatie van de proeftijd is gunstig of ongunstig, tenzij art. 83 wordt toegepast.

De algemeen directeur, de adjunct-algemeen directeur, de financieeldirecteur en de ombudspersoon op proef die na het verstrijken van de proeftijd op grond van het ongunstige eindresultaat van de eindevaluatie niet in aanmerking komt voor de vaste aanstelling in statutair verband of in het geval van contractuele aanstelling van de ombudspersoon voor een verderzetting van het contract, wordt door de gemeenteraad in die functie ontslagen.

Art. 83. Het evaluatiecomité (voor de algemeen directeur, de adjunct-algemeen directeur en de financieel directeur) of de bijzondere gemeenteraadscommissie (voor ombudspersoon) kan een verlenging van de proeftijd voorstellen, als uit de eindevaluatie blijkt dat de duur van de proeftijd niet volstaat om tot een gefundeerd evaluatieresultaat te komen. De proeftijd wordt verlengd met

maximaal zes maanden.

In voorkomend geval beslist de gemeenteraad over de verlenging van de proeftijd.

De algemeen directeur, de adjunct-algemeen directeur, de financieeldirecteur en de ombudspersoon op proef worden na afloop van de verlengde proeftijd opnieuw geëvalueerd volgens dezelfde

procedure. Als hij/zij op grond van het ongunstige resultaat van die evaluatie niet in aanmerking komt

voor de vaste aanstelling in statutair verband, of in het geval van contractuele aanstelling van de ombudspersoon voor een verderzetting van het contract, wordt hij/zij door de gemeenteraad

ontslagen. Het ontslag wordt gegeven in overeenstemming met de bepalingen van artikel 162. Indien de ombudspersoon contractueel is aangesteld worden hiervoor de bepalingen van de

arbeidswetgeving gerespecteerd.

Art. 84. Na afloop van de proeftijd behouden de algemeen directeur, de adjunct-algemeen directeur en de financieeldirecteur op proef hun hoedanigheid van op proef aangesteld personeelslid, tot de gemeenteraad beslist over de vaste aanstelling in statutair verband of het ontslag.

De gemeenteraad neemt zijn beslissing tot aanstelling of ontslag in die functie uiterlijk binnen één maand of tijdens de eerstvolgende gemeenteraadszitting na de eindevaluatie van de

gemeenteraadscommissie.

Het ontslag wordt gegeven in overeenstemming met de bepalingen van artikel 162.

Onderafdeling II. De evaluatie tijdens de loopbaan

Art. 85. De algemeen directeur, de adjunct-algemeen directeur en de financieeldirecteur worden bij ernstig disfunctioneren geëvalueerd door een evaluatiecomité, bestaande uit het college van

burgemeester en schepenen en de voorzitter van de gemeenteraad.

De evaluatie heeft plaats op basis van een voorbereidend rapport, opgesteld door externe

deskundigen in het personeelsbeleid. Het voorbereidend rapport wordt opgemaakt op basis van een evaluatiegesprek tussen de externe deskundigen en de functiehouder en op basis van een onderzoek over de wijze van functioneren van de functiehouder, waarbij de burgemeester, de leden van het managementteam en de voorzitter van de gemeenteraad betrokken worden. Bij staking van stemmen is het evaluatieresultaat gunstig.

Art. 86. De ombudspersoon wordt bij ernstig disfunctioneren geëvalueerd door een bijzondere gemeenteraadscommissie, samengesteld overeenkomstig artikel 37, § 3, decreet lokaal bestuur. Bij staking van stemmen is het evaluatieresultaat gunstig.

Art. 87.§1. De evaluatie wordt uitgevoerd op basis van vooraf vastgestelde evaluatiecriteria. De evaluatiecriteria zijn de taken, competenties en attitudes zoals vermeld in de functiebeschrijving of opgenomen in de deontologische code, arbeidsreglement en andere algemene richtlijnen.

De evaluatieprocedure kan desgevallend pas opgestart worden indien er voorafgaandelijk een functioneringsgesprek heeft plaats gevonden waarbij het ernstig disfunctioneren werd besproken en waarvan een functioneringsverslag werd opgemaakt. Het functioneringsgesprek moet tussen de 2 maanden en 12 maanden voor de opstart van de evaluatieprocedure hebben plaats gevonden.

Art. 88. De onafhankelijkheid waarmee de financieel directeur de taken vermeld in artikel 94, 162,165, en 166,GD uitvoert, mag niet het voorwerp zijn van evaluatie. De mate waarin hij zich inzet voor de uitvoering van die taken is wel een aandachtspunt in de evaluatie.

Art. 88bis. De onafhankelijkheid waarmee de ombudspersoon de zaken die worden voorgelegd, behandelt, mag niet het voorwerp zijn van evaluatie.

Art. 89. Het voorbereidend rapport van de externe deskundigen bevat per evaluatiecriterium de relevante informatie, die ingewonnen wordt op basis van :

1° een evaluatiegesprek tussen de externe deskundige en de functiehouder;

2° een onderzoek over het functioneren van de functiehouder met betrokkenheid van de medewerkers van de functiehouder, de leden van het managementteam, de leden van het college van

burgemeester en schepenen en de voorzitter van de gemeenteraad..

Art. 90. De algemeen directeur, de adjunct-algemeen directeur, de financieel directeur en de ombudspersoon krijgen jaarlijks feedback over hun manier van functioneren in de vorm van een functioneringsgesprek.

De uitnodiging voor een functioneringsgesprek wordt minimum 5 werkdagen vooraf verstuurd, behalve wanneer er sprake is van dringende feiten of bij onderling akkoord. Een uitnodiging voor een functioneringsgesprek kan niet geweigerd worden, behoudens in geval van overmacht.

Het functioneringsgesprek is een tweerichtingsgesprek tussen:

1° tussen de algemeen directeur en het college van burgemeester en schepenen;

2° tussen de financieel directeur van de stad en het college van burgemeester en schepenen en de algemeen directeur;

3° tussen de adjunct-algemeen directeur en het college van burgemeester en schepenen en de algemeen directeur;

4° tussen de ombudspersoon en het college van burgemeester en schepenen.

Indien de functiehouder hoger beroep aantekent tegen zijn evaluatieresultaat volgt een functioneringsgesprek na afloop van de beroepsprocedure.

Daarnaast kan een bijkomend functioneringsgesprek plaatsvinden op vraag van de functiehouder of het college van burgemeester en schepenen.

Elk functioneringsgesprek resulteert in een schriftelijk functioneringsverslag met concrete afspraken, door beide partijen ondertekend voor akkoord.

Van de weigering tot ondertekening door een van beide partijen wordt melding gemaakt op het functioneringsverslag.

Het functioneringsverslag wordt door de burgemeester bijgehouden en een kopie wordt per mail of per binnenpost aan het personeelslid bezorgd.

Onderafdeling III. De evaluatieresultaten en de gevolgen van de evaluatie

Art. 91. Tijdens het evaluatiegesprek ontvangt de algemeen directeur, de adjunct- algemeen directeur, de financieel directeur of de ombudspersoon het evaluatieverslag met daarin het

evaluatieresultaat. De algemeen directeur, de adjunct- algemeen directeur, de financieel directeur of de ombudspersoon tekenen voor ontvangst. Bij weigering wordt het evaluatieverslag aangetekend verstuurd.

Het evaluatieresultaat is gunstig of ongunstig.

Het evaluatieresultaat wordt in het evaluatieverslag afdoende gemotiveerd.

Het evaluatieverslag wordt gedateerd en ondertekend door de evaluatoren

De algemeen directeur, de adjunct- algemeen directeur, de financieel directeur of de ombudspersoon heeft 10 werkdagen de tijd, vanaf de ontvangst van het evaluatieverslag, om opmerkingen te

formuleren. De opmerkingen worden schriftelijk bezorgd aan het college van burgemeester en schepenen en toegevoegd aan het evaluatiedossier.

Art. 92. Als algemeen directeur, de adjunct- algemeen directeur, de financieel directeur of de ombudspersoon een ongunstig evaluatieresultaat krijgt, volgt een verbetertraject met ten minste 3 formele opvolgingsmomenten.

De eerstvolgende evaluatie, een tussentijdse evaluatie, is vervolgens na 6 maanden. De termijn van 6 maanden begint te lopen op het moment dat de eerste vooropgestelde afspraak voor remediëren effectief uitvoerbaar is. Indien ook deze evaluatie ongunstig is, wordt ontslag voorgesteld. De gemeenteraad beslist over het ontslag wegens beroepsongeschiktheid. De betrokkene wordt vooraf

gehoord. Het ontslag van de vast aangestelde statutaire functiehouder verloopt volgens de regels, vermeld in artikel 163.

Indien de ombudspersoon contractueel is aangesteld worden hiervoor de bepalingen van de arbeidswetgeving gerespecteerd.

Hoofdstuk IX. Het vormingsreglement Afdeling I. Algemene bepalingen

Art. 93. §1. De personeelsleden hebben recht op informatie en vorming zowel met betrekking tot aspecten die nuttig zijn voor de uitoefening van de functie als om te kunnen voldoen aan de bevorderingsvereisten. Dit recht geldt voor elk niveau en gedurende de volledige loopbaan.

§2. De personeelsleden houden zich op de hoogte van de ontwikkelingen en de nieuwe inzichten in de materies waarmee zij beroepshalve belast zijn.

§3. De vorming is een plicht als ze noodzakelijk blijkt voor een betere uitoefening van de functie of het functioneren van een dienst, of als ze een onderdeel uitmaakt van een herstructurering of reorganisatie van een afdeling of een implementatie van nieuwe werkmethodes en infrastructuur.

Art. 94. Voor de uitvoering van het vormingsrecht en de vormingsplicht vermeld in artikel 93, wordt onder vorming verstaan: elk begeleid en gestructureerd leertraject, ongeacht of dat intern of extern aan het bestuur georganiseerd wordt, ongeacht de duur ervan en ongeacht of het individueel dan wel in groepsverband georganiseerd wordt.

De vormingsverantwoordelijke zorgt in samenwerking met de algemeen directeur voor de concrete invulling van het vormingsrecht en van de vormingsplicht op basis van de vastgestelde

vormingsbehoeften en brengt hierover verslag uit aan het college van burgemeester en schepenen.

Art. 95. Als er meerdere personeelsleden in aanmerking komen voor een bepaalde vormingsactiviteit en een gelijktijdige deelname vanwege het dienstbelang niet mogelijk is, kan de leidinggevende naar gelang van het geval, op basis van een van de volgende criteria voorrang geven:

1° aan het personeelslid met een rechtstreeks functioneel belang bij de opleiding, zoals blijkt uit zijn functiebeschrijving, persoonlijke doelstellingen of planning;

2° aan het personeelslid van wie uit de evaluatie blijkt dat het baat heeft bij de vormingsactiviteit;

3° aan het personeelslid van wie uit de evaluatie blijkt dat het een bijzondere verdienste heeft op het domein van de vormingsactiviteit;

4° aan het personeelslid dat zich in het kader van een taakverdeling specialiseert in de materie;

5° aan het personeelslid met de laagste anciënniteit dat zich nog in de fase bevindt van kennisverwerving of de verwerving van vaardigheden met betrekking tot de functie;

6° aan personeelsleden van een bepaalde dienst om functionele redenen.