• No results found

2.3 Historische typering proefgebieden

5.1.3 Soorten van kapvlakten en bosranden Uitgangssituatie (2011)

Tabel 5a geeft aan dat het aantal niet-houtige soorten van kapvlakten en bosranden (volgens de indeling van Honnay et al., 1999) in het Eyser- en Wijlrebos vóór de ingreep zeer gering was. Slechts drie soorten waren aanwezig: Kruipend zenegroen (Ajuga reptans), Bosandoorn (Stachys sylvatica; beide alleen in het Eyserbos) en Geel nagelkruid (Geum urbanum; in beide gebieden). Daarnaast komen nog een beperkt aantal kenmerkende lichtminnende struiksoorten waaronder Rode kornoelje (Cornus sanguinea) en de zeldzame Bosroos (Rosa arvensis). Beide soorten waren in 2011 beperkt tot het Eyserbos.

Ontwikkeling en Beheer Natuurkwaliteit 71

Veranderingen na de kap (2011-2014)

Figuur 5c. Gemiddeld aantal niet-houtige soorten van kapvlakten en bosranden in de permanente proefvlakken twee jaar na de ingreep (alleen vaatplanten). Data voor beide proefgebieden zijn gecombineerd en uitgesplitst naar verschillen in behandeling en zuurgraad van de bovengrond (voor grenswaarden, zie § 4.1.3). Indeling naar Honnay et al. (1999). Niet door Honnay vermelde soorten van kapvlakten en bosranden zijn niet opgenomen in de figuur (o.a. Liggend hertshooi, Berghertshooi, Prachtklokje en Bosdravik).

Figure 5c. Average number of non-woody species of clearings and forest edges in the

permanent quadrats in the second year after cutting (vascular plants only). The data for both study areas are combined, and split up by canopy cover (sluitingsgraad) and acidity of the topsoil (zuur = acid; neutraal = neutral; basisch = alkaline; for limiting values, see § 4.1.3). Classification after Honnay et al. (1999). Species of clearings and forest edges not listed by Honnay et al. are not included in the graph (incl. Creeping St. John’s wort, Mountain St. John’s wort, Peach-leaved bellflower and Woodland brome).

De voor dit onderzoek belangrijke groep van kapvlakte- en bosrandsoorten liet na de kapmaatregelen een indrukwekkende toename zien (Tabel 5b; Figuur 5c). De lijst van nieuwe verschenen niet-houtige soorten omvat diverse minder algemene tot zeldzame taxa: Ruig -, Fraai -, Liggend – en Berghersthooi (Hypericum hirsutum, H. pulchrum, H.

humifusum en H. montanum), Bleke zegge (Carex pallescens), Echt duizendguldenkruid (Centaurium erythraea) en Valse salie (Teucrium scorodonia). De meest bijzondere vondsten waren echter Prachtklokje (Campanula persicifolia; in het Wijlrebos) en Bosdravik

(Bromopsis ramosa s. benekenii) in het Eyserbos, inmiddels vermoedelijk weer verdwenen). Naast deze niet-houtige soorten namen in het Eyserbos ook Rode kornoelje en Bosroos toe. Tevens vond daar nieuw-vestiging plaats van Hondsroos (Rosa canina) plaats. In het in het Wijlrebos werd nieuw-vestiging van Bosroos waargenomen (zie Bijlage C en D).

0,0 2,0 4,0 6,0 8,0 10,0 12,0 100 55 35 N sluitingsgraad (%) zuur neutraal basisch

Ontwikkeling en Beheer Natuurkwaliteit 72

Tabel 5d. Respons van kapvlakte- en bosrandsoorten op de kapregimes, bepaald in het in het tweede groeiseizoen na de kap (alleen niet-houtige vaatplanten).

Table 5d. Reaction of the species of clearings and forest edges, in the second year after cutting (non-woody vascular plants only).

Sluitingsgraad na kap (%)

35 55

Canopy cover after cutting (%)

Ajuga reptans . . Kruipend zenegroen

Calamagrostis epigejos + . Duinriet

Cardamine flexuosa + . Bosveldkers

Carex pallescens ++ + Bleke zegge

Carex pilulifera + + Pilzegge

Centaurium erythraea + . Echt duizendguldenkruid

Digitalis purpurea ++ . Gewoon vingerhoedskruid

Hypericum hirsutum ++ + Ruig hertshooi

Hypericum pulchrum ++ + Fraai hertshooi

Geum urbanum ++? . Geel nagelkruid

Lapsana communis + . Akkerkool

Moehringia trinervia + . Drienerfmuur

Origanum vulgare + . Wilde marjolein

Stachys sylvatica + ++ Bosandoorn

Teucrium scorodonia + . Valse salie

Vicia sepium + . Heggenwikke

Toevoegingen (Additions):

Agrimonia eupatoria **) + + Gewone agrimonie

Bromopsis ramosa s. benekenii *) . + Bosdravik

Campanula persicifolia *) + . Prachtklokje

Hypericum humifusum *) + . Liggend hertshooi

Hypericum montanum *) **) + . Berghersthooi

Inula conyzae *) + . Donderkruid

Rubus idaeus **) + . Framboos

Senecio sylvaticus *) ++ + Boskruiskruid

++: toename presentiewaarde > 25%; +: niet aanwezig in uitgangssituatie, presentiewaarde na kap < 25%; -: verdwenen na kap, presentiewaarde in uitgangssituatie < 25%. Indeling naar Honnay et al. (1999). *) niet vermeld in het overzicht van Honnay et al.; **) pas verschenen in het derde groeiseizoen na de kap; ? respons op kap onduidelijk, ook binnen de referentievlakken sterk fluctuerende presentiewaarde.

++: increase in constancy > 25%); +: not present before cutting, constancy after cutting < 25%; -: disappeared after cutting, constancy before cutting < 25%. Classification after Honnay et al. (1999). *) not listed by Honnay et al.; **) appeared only in the third year after cutting; ?: reaction on cutting uncertain, constancy in reference sections highly fluctuating too.

Ontwikkeling en Beheer Natuurkwaliteit 73

Foto 5c. Fraai hertshooi (Hypericum pulchrum) is één van de vijf Hertshooi-soorten die na kap vanuit de zaadbank verschenen. Met Ruig hertshooi (H. hirsutum) en Sint-Janskruid (H. perforatum) was het een vrij algemene verschijning in beide studiegebieden. Berghertshooi (H. montanum; alleen in het Eyserbos) en Liggend hertshooi (H. humifusum; alleen in het Wijlrebos) waren minder algemeen (foto: Jan den Ouden).

Photo 5c. Slender St John's wort (Hypericum pulchrum) is one of the five species of St John's wort which after cutting turned up from the seed pool. Together with Hairy St John's wort (H. hirsutum) and Common St John's wort (H. perforatum), it was a rather common appearance in both study areas. Pale St John's wort (H. montanum; only in the Eyserbos) and Trailing St John's wort (H. humifusum; only in the Wijlrebos) were less common (photograph: Jan den Ouden).

Ontwikkeling en Beheer Natuurkwaliteit 74

Effect van de verschillende behandelingen

Figuur 5c geeft aan dat de zwaarste ingreep (grootste lichtstelling) de grootste toename van soorten van kapvlakten en bosranden heeft veroorzaakt. Tabel 5d geeft een overzicht van de respons van de individuele niet-houtige soorten, waarbij ook een aantal soorten zijn

toegevoegd die pas in het derde groeiseizoen na kap verschenen en/of ontbreken in het overzicht van Honnay et al. (1999), maar die in Zuid-Limburg wel als kenmerkend voor kapvlakten en/of bosranden beschouwd mogen worden.

Tabel 5d geeft aan dat – niet geheel onverwacht –geen van de kapvlakte- en bosrandsoorten nadeel heeft ondervonden van de kap. Vrijwel alle soorten waren in de uitgangssituatie nog afwezig. Ook blijkt – opnieuw niet geheel onverwacht – dat vrijwel alle kapvlakte- en

bosrandsoorten positiever hebben gereageerd op de zware ingreep dan op de lichte ingreep. Alleen Bosandoorn en Bosdravik lijken een voorkeur voor een beperkte lichtstelling te hebben.

Opvallende afwezigen in Tabel 5c (en in de proefvlakken!) zijn de orchideeënsoorten die kenmerkend zijn voor het Orchio-Cornetum. Dit komt overeen met de ervaringen opgedaan bij het herstelbeheer van middenbossystemen in het Oombos en Schaelsbergerbos waar de orchideeën pas vanaf de tweede kapcyclus werden aangetroffen (De Kroon, 1986; Eichhorn en Eichhorn, 2007).

5.1.4 Ruigtevormende woekersoorten