• No results found

Hoofdstuk 4 Analyse van de debatten

4.2 Soort debat

In hoofdstuk 2 is een theoretische basis gelegd die aan de hand van drie criteria het type debat omschrijft. Die drie criteria worden nu toegepast op het debat in september 2014 en het Charlie Hebdo-debat, omdat dit bijdraagt aan het creëren van een compleet beeld van beide debatten. Ook wordt ingegaan op de retorische exigentie en wordt bepaald of daarvan sprake was in de debatten die hier centraal staan.

Het eerste criterium is de soorten debat die de Tweede Kamer zelf onderscheidt. Het debat in september en dat in januari zijn beide plenaire debatten. Toch verschillen ze van karakter. In januari wordt een dertigledendebat (spoeddebat) gehouden en in september is de aanleiding van het debat het actieplan integrale aanpak jihadisme. Dit zorgt ook voor de nodige vormverschillen. Het debat in september was duidelijk anders: daar werd een plan

geïntroduceerd dat moest leiden tot betere of nieuwe wetgeving, of een betere uitvoering daarvan. Ondanks het feit dat het ook werd aangegrepen om kritiek te leveren op het kabinet en op andere partijen, leverde het een debat op met meer ‘richting’ in de zin dat het centrale onderwerp vaststond en dat van tevoren duidelijk was wat de inhoud van het debat zou zijn en wat het doel was: namelijk het ondervragen van de ministers en de staatssecretaris over het

Masterscriptie Neerlandistiek Universiteit Leiden – Femke Eisma

33 actieplan, met als doel het verbeteren van het plan.

Het tweede criterium dat we bekijken is de mate waarin het publiek een rol speelt. Er worden drie soorten publiek onderscheiden (Tonnard, 2011: 21):

- de politieke tegenstander (antagonist)

- alle andere politici die aanwezig zijn in de Tweede Kamer, de mensen op de publieke tribune of degenen die live meekijken

- het indirecte publiek dat bereikt wordt via de media

Hierbij is een duidelijk verschil te zien tussen de twee debatten. In januari was er niet alleen aandacht voor de politieke antagonist (de ministers en de staatssecretaris), maar door de grote publieke belangstelling ook voor het indirecte publiek. Over het debat na de aanslagen werden verschillende liveblogs bijgehouden en alleen al dat het debat gehouden zou worden was nieuwswaardig (Berentsen, 2015). Daarom is de verwachting ook dat de prioriteit van de politici ligt bij het indirecte publieke. Deze grote publieke belangstelling was veel minder aanwezig in september. Toen lag de prioriteit bij de publieke tegenstander omdat het actieplan toen ter discussie werd gesteld en de makers dus ondervraagd werden.

Dat de belangstelling groot was in januari geldt overigens niet alleen voor het publiek: de Tweede Kamer zat vrijwel vol, terwijl in september slechts enkele Kamerleden kwamen opdagen. Een ander verschil tussen de debatten is dat in september niet alle fractievoorzitters spraken, maar dat de VVD en de Christenunie ervoor kozen om hun woordvoerder voor

Veiligheid en Justitie (Dijkhoff voor de VVD en Seegers voor de Christenunie) het woord te laten voeren.

Het derde criterium heeft betrekking op de mate waarin het debat gericht is op het doorvoeren of bediscussiëren van nieuwe wetgeving of het neerzetten van eigen gedachtegoed (ook wel: profileren). Ook in dit opzicht is er een verschil tussen de twee debatten. In

september leverden alle partijen stevige kritiek op het actieplan en werd er weinig tegenover gezet. Uitzonderingen daarop waren twee voorstellen: het CDA wilde het verheerlijken van geweld strafbaar stellen en GroenLinks wilde de eerder afgeschafte

deradicaliseringsprogramma’s terugbrengen. Ook de bezuinigingen op politie en OM kwamen ter sprake. In januari was het debat meer open. Vrijwel alle partijen presenteerden nieuwe ideeën. Dat zorgde er ook voor dat in het debat een breder scala aan onderwerpen voorbij kwam. Het wordt een opeenvolging van statements. In september gaat het over het plan. Er is een duidelijke lijn. Na Charlie Hebdo is die er in mindere mate. Mieke Buunk (2014: 35) schreef

Masterscriptie Neerlandistiek Universiteit Leiden – Femke Eisma

34

een scriptie over spoeddebatten, waarin ze in gaat op de forumfunctie van dit soort debatten. Het spoeddebat met de forumfunctie heeft drie kenmerken:

- Het draait in eerste instantie om profilering van politici (en dus minder om het geven van argumenten voor oplossingen of beleidsbeïnvloeding, maar meer om het geven van standpunten van de eigen partij en het uiten van onvrede met de huidige stand van zaken).

- De forumfunctie dient als uitlaatklep voor politici om hun hart te luchten over een bepaalde actuele gebeurtenis.

- De forumfunctie is belangrijke functie wanneer het gaat om agendering van een bepaald onderwerp.

Deze drie aspecten van de forumfunctie zijn ook te zien in het debat in januari. Het debat op zich werd aangevraagd om de laatste reden: agendering. De eerste twee kenmerken zien we ook duidelijk terug in het debat. Politici willen zich profileren, geven het kabinet de schuld van de situatie die is ontstaan en de politici kunnen (soms op emotionele wijze) hun hart luchten over de aanslagen en de situatie in Nederland.

Wat betreft profilering en het eigen gedachtegoed centraal stellen viel op dat veel partijen één idee centraal stelden. Zo wilden de Christenunie en de SGP dat Joden in Nederland beter beschermd werden en zetten de SP en de PvdA zich in voor het terugdraaien van de bezuinigingen op het OM en de politie en wilde de VVD dat het mogelijk werd het oorlogsrecht toe te passen op IS. De partijen zochten voor deze plannen in het debat openlijk medestanders. Dit deden ze bijvoorbeeld in interrupties, zoals hier Roemer probeerde steun te krijgen van Pechtold om de bezuinigingen op het Openbaar Ministerie terug te draaien:

“U hebt ingestemd met een bezuiniging van 260 miljoen op de politie, terwijl nu al de helft van de wijkagenten wordt ingezet om te posten. U hebt ermee ingestemd. Dat mag. Nu we weten hoe de situatie ervoor staat, vraag ik echter om nu echt maatregelen te gaan nemen en mee te gaan doen. Anders is het alleen vragen stellen, vragen stellen. U zat en zit in een positie waarin u meer kunt doen, dus hoop ik dat u nu met mij mee gaat doen om die bezuinigingen op de politie en het Openbaar Ministerie in elk geval

Masterscriptie Neerlandistiek Universiteit Leiden – Femke Eisma

35

voor dit jaar weg te halen. Doet u mee of blijft u alleen maar symbolisch vragen stellen?”

Uit dit fragment blijk dat dit debat wordt gebruikt om druk uit te oefenen op de politieke opponent. Alle partijen hebben namelijk een gezamenlijk doel: terrorisme een halt toe roepen. Tegen deze vraag is het moeilijk nee zeggen, omdat dat de indruk wekt dat Pechtold niet mee wil doen en zo het plan dwarsboomt.

Dan rest de vraag of er sprake is van retorische exigentie in het Charlie Hebdo-debat en of dit verschillend is van het debat in september. Tijdens het Charlie Hebdo-debat spreken maar liefst vijftien sprekers. Dat zijn alle fracties of afsplitsingen die de Kamer kent. Hoewel

bijvoorbeeld Norbert Klein, van de afgesplitste fractie Klein, maar anderhalve minuut spreektijd heeft, meent hij toch iets te moeten zeggen.

Tijdens het september-debat zaten er nog maar 14 fracties in de Kamer, waarvan er 12 spreektijd aanvroegen. De van de PVV afgesplitste Roland van Vliet en De Partij voor de Dieren spraken niet en Norbert Klein sprak namens de fractie Klein en namens 50PLUS. De grote belangstelling om tijdens het januari-debat iets te zeggen wijst erop dat de behoefte om retorisch discours te creëren aanwezig is. Bovendien blijkt uit het volgende fragment van Pechtold dat hij het idee heeft dat door dit debat iets kan veranderen:

“We moeten opstaan tegen hen die angst misbruiken om mensen tegen elkaar op te zetten en de polarisatie aanjagen. Daarom is het goed dat we vandaag dit debat voeren. Ik heb niet de illusie dat we dé oplossing zullen vinden om terrorisme uit te bannen of dat de integratie na vandaag één groot succesverhaal wordt. Sterker, debatten die hier in deze zaal over integratie worden gevoerd, doen de integratie meestal weinig goeds. Integratie is toch vooral: je gaat naar school, je hebt een baan en je houdt je aan de wet. In dit debat is het aan ons, aan de politiek, om de angst van mensen een plek te geven en weg te nemen. Wij blijven weerbaar waar mogelijk en realistisch waar nodig, want veiligheid is niet maakbaar.”

Een kenmerk van retorische exigentie is dat ingaan op de problematiek een deel van de

Masterscriptie Neerlandistiek Universiteit Leiden – Femke Eisma

36

polarisatie tegengaan. En ook veel andere politici maken gebruik van hun rol als politicus om uit te spreken dat men niet te ver van elkaar verwijderd moet raken. Hun stellingname in het Charlie Hebdo-debat, los van hun eigen standpunt, kan bijdragen aan een gevoel van eenheid onder de bevoking. Dit proberen ze dan ook uit te dragen in het debat. Het onderstreept het belang van speeches van belangrijke publieke personen, zoals de fractievoorzitters in de Tweede Kamer.