• No results found

De soldaten binnen het debat over Düitsland en de Tweede Wereldoorlog

Over het onderwerp Feldpostbriefe zijn vooral in Duitsland en de Angelsaksische wereld veel boeken en wetenschappelijke studies verschenen. Zo schreef Klaus Latzel in 1998 het boek

Deutsche Soldaten – nationalsozialistischer Krieg? wat tot op de dag van vandaag nog steeds

door wetenschappers gezien wordt als standaardwerk op dit gebied. Een paar jaar eerder schreef Stephen G. Fritz het boek Frontsoldaten – The German Soldier in World War II. In Nederland is voornamelijk historicus Krijn Thijs bezig met onderzoek naar veldpost, waarbij hij de focus legt op soldaten die in Nederland hebben gezeten. Bij de meeste van deze boeken en studies ligt de focus of op thema’s die vanuit veel soldaten worden onderzocht195, of op één

soldaat, die chronologisch wordt geanalyseerd196. In de vorige hoofdstukken is er echter voor

gekozen om aan de hand van meerdere soldaten verschillende thema’s te onderzoeken. Het voordeel hiervan is, dat de veranderingen die over een langere periode optreden bij een soldaat over één specifiek thema duidelijker te ontdekken zijn, dan als er bijvoorbeeld voor wordt gekozen om het chronologisch te onderzoeken. Het gevaar van het per thema werken, is dat de oorlogssituatie uit het oog wordt verloren, maar dat is ondervangen door de oorlogssituatie steeds te beschrijven bij de periode waarin de brief geschreven werd.

Het belang van Feldpostbriefe is in de inleiding al aan bod gekomen, waarna dit ook duidelijk is geworden aan de hand van de vorige hoofdstukken, waarin de soldaten Otto Madl, Ernst Guicking en de gebroeders Wortmann centraal stonden. Dit hoofdstuk zal voornamelijk voortborduren op de voorgaande drie hoofdstukken. Hierbij zullen de gedachten, ideeën en meningen van de briefschrijvers gekoppeld worden aan het grotere debat, waarin onderzocht wordt in hoeverre ze daar iets aan toevoegen. Dit kan zowel als bevestiging zijn, maar ook een unieke eigen insteek van de soldaat zijn, die juist tegen de consensus in gaat.

Censuur

Censuur is waarschijnlijk het meest geassocieerde thema met veldpostbrieven. Over dit thema bestaat ook de meeste discussie onder wetenschappers. De belangrijkste vraag hierbij is dan altijd, in hoeverre deze brieven goed geanalyseerd kunnen worden, omdat er altijd zaken verzwegen worden, door censuur van bovenaf, dan wel door zelfcensuur. In de inleiding van

195 Zie Stephen G. Fritz, Frontsoldaten – The German Soldier in World War II.

196 Zie Klaus Latzel, Deutsche Soldaten – nationalsozialistischer Krieg? Kriegserlebnis – Kriegserfahrung 1939- 1945.

deze scriptie is al aangegeven dat in deze manier van denken in de laatste twintig jaar een omkering in het denken is gekomen en de veldpostbrief ondanks, of juist dankzij, de censuur alsnog een waardevolle bron kan zijn. Wat hier ook aan bijdraagt, is dat veel soldaten de propaganda van het nationaalsocialisme in hun brieven verwerkten. Een voorbeeld hiervan is Ernst Guicking die de zwarten omschreef als ‘Unmenschen’. “Wir dachten immer nur fort mit

diesen Bestien. Sie haben nichts zu suchen in Europa. Ja, diese Schwarzen das waren Unmenschen.”197 In plaats van alleen te zwijgen uit angst voor repercussies, schreven veel

soldaten juist ook positief over de idealen van Hitler en de nationaalsocialisten. Ze geloofden dus ook echt in, in ieder geval gedeeltes van, de propaganda.

Het is interessant hoe er tussen wetenschappers strijd bestaat over de interpretatie van censuur en hoe groot de invloed van deze censuur was. Al in 1982 schrijven Buchbender en Sterz dat het grootste deel van de soldaten hun meningen verrassend open op papier zetten.198

Fritz gaat hierin mee, waarbij hij de nadruk legt op het feit dat er maar weinig brieven ook daadwerkelijk gecontroleerd werden. Daarnaast werd er volgens hem naarmate de oorlog vorderde steeds minder met de censuur rekening gehouden en schreven soldaten daardoor opener.199 Latzel bekijkt de censuur daarentegen van een andere kant. Hoewel in maar een op

de duizend brieven een zwaar vergrijp werd geconstateerd, wat inhield dat de schrijver vervolgd werd voor spionage, sabotage of ontwrichting van de compagnie, kan hier volgens hem niet uit worden geconcludeerd dat de opgelegde censuur ook echt werkte. Wat volgens Latzel juist onderzocht moet worden, zijn de boodschappen die alleen tussen de regels door te vinden zijn.200 Martin Humburg legt juist weer de nadruk op de zelfcensuur. Volgens hem

hebben veldpostbrieven als doel om een relatie te behouden. Dit zorgt ervoor dat de soldaten zich altijd zullen begrenzen in wat ze opschrijven. Verder speelde natuurlijk ook de opgelegde censuur mee, al werd er geprobeerd deze te omzeilen.201 Zo gebruikte Richard von

Weizsäcker, de latere Bundespräsident, schuilnamen in zijn correspondentie.202 Volgens

Humburg zijn de veldpostbrieven daarom geen geschikte bron om algemeenheden over de oorlog te weten te komen. Wat volgens hem juist de kracht van de brieven is, is dat ze “eine

Konstruktion von Wirklichkeit unter äußeren und inneren zensierenden Bedingungen für jeweils eine Kommunikationspartnerschaft” zijn. Het is geen authentiek beeld, maar juist het

197 Ernst Guicking an Irene am Juli 1940, MSPT, 3.2002.0349.

198 Ortwin Buchbender en Reinhold Sterz, Das Andere Gesicht des Krieges – Deutsche Feldpostbriefe 1939- 1945, München: Verlag Beck 1983, pp.13-14.

199Fritz, Frontsoldaten, p.9.

200 Latzel, Deutsche Soldaten, pp. 25-31.

201 Humburg, ‚Vom Schreiben und Schweigen in der Feldpost‘, in: Schreiben im Krieg, pp. 78-79. 202 Richard von Weizsäcker, Vier Zeiten, Berlin: Siedler Verlag 1997, p.68.

tegenovergestelde. Juist daardoor kan er veel aan onderzocht worden.203 Krijn Thijs is het

grotendeels met Humburg eens. Veldpost was in de eerste plaats bedoeld om relaties te onderhouden. Voor hem zijn daarom de ‘atypische briefschrijvers’204 belangrijk. Deze

schrijvers gingen verder dan alleen het onderhouden van een relatie, zij schreven op een goed gearticuleerde manier hun gedachten op en ze durfden hun ideeën die soms tegen het bestaande beeld dat de nazi’s wilden schetsen in gingen. De laatste wetenschapper die hier genoemd zal worden is Ingo Stader. Als hij over censuur schrijft, laat hij de zelfcensuur helemaal buiten beschouwing. Bij zijn definitie van censuur gaat het alleen over de opgelegde censuur, die volgens hem vooral ‘symbolisch’205 van aard is.206

Stader’s argument is niet heel overtuigend. Uit alle drie de hoofdstukken is gebleken dat ze allemaal rekening hielden met de censuur van bovenaf. Zo schreef Otto Madl over het feit dat de brieven geopend werden, “Könnte Euch viel schreiben, aber Ihr wißt die Briefe

werden geöfffnet.”207, hield Ernst Guicking altijd rekening met de censuur “Kommt natürlich

ganz darauf an, was die Zensur dazu sagt. Und zensieren tu ich ja.”208 en zou Paul Wortmann

meer schrijven als dat zou mogen: “Hundertmal so lang würde der Brief, wenn man schreiben

dürfte, was man hier alles sieht und erlebt. Doch das wird auf den Urlaub verschoben.”209 Uit

de conversaties van de gebroeders Wortmann en Ernst Guicking blijkt verder niet, dat zoals Buchbender en Sterz zeggen, ze verrassend open en eerlijk schreven. Paul Wortmann beschreef namelijk alleen maar hoe goed het eigenlijk met hem ging, terwijl ook Guicking er zelfs op de momenten dat hij zich met het leger uit Frankrijk terug moest trekken niets negatiefs over zei. Juist de zelfcensuur die Latzel belangrijk vindt komt hier naar voren. Otto Madl is de uitzonderingen van de uitgekozen soldaten, juist omdat hij wel in een aantal brieven vrijuit durfde te schrijven. Madl zou zeker als een ‘atypische briefschrijver’ geduid kunnen worden, om in de woorden van Thijs te blijven. Uit een zin als “Jetzt ist es Nun habe

ich Euch genug geschrieben, diesen Brief wenn sei lesen würden, dann würde ich den Genickschuß bekommen.”210 blijkt dat ook. Maar er waren meer soldaten die ook redelijk

vrijuit durfden te schrijven. Zo schreef Rudolf S. over het feit dat de Wochenschau, die gespeeld werd vooraf aan een film in de bioscoop, loog.

203 Humburg, ‚Vom Schreiben und Schweigen in der Feldpost‘, in: Schreiben im Krieg, pp. 82-84. 204 Krijn Thijs, ‘Duitse Veldpostbrieven uit ‘Holland’’, in: Tijdschrift voor Geschiedenis, p. 420.

205 Ingo Stader, Feldpostbriefe – eine Art „Social Media“ im Dritten Riech?‘, in: Schreiben im Krieg – Schreiben Vom Krieg, p. 147.

206 Idem, pp. 147-148.

207 Otto Madl an Cilly am 17.3.1943, MSPT, 3.2002.7163. 208 Ernst Guicking an Irene am 6.2.1940, MSPT, 3.2002.0349. 209 Paul Wortmann an Eltern am 12.6.1942, MSPT, 3.2002.0935. 210 Otto Madl an Cilly am 3.9.1943, MSPT, 3.2002.7163.

“Man mußte wieder lachend feststellen, wie einseitig u. daher falsch eine solche Wochenschau wirkt,

wo eben immer nur gewaltige Erfolge u. Leistungen, dauerndes Vorwärtsgehen u. Siegen gezeigt wird. Da muß man daheim mit Recht fragen: ja, wenn das so geht, müßte der Krieg doch längst fertig sein?”211

Uit deze voorbeelden blijkt dat een, klein, deel van de soldaten ondanks de censuur open en eerlijk over zaken durfden te schrijven. Het grootste gedeelte van de soldaten hield zijn mening echter voor zichzelf totdat ze tijdens de vakantie op een veilige plek konden praten. En zelfs dan was er door de zelfcensuur nog genoeg wat nooit uitgesproken zou worden.