• No results found

Generiek beleid

107Daarnaast gaan niet-werkenden er gemiddeld meer op achteruit dan werkenden. Een deel

4.2 Sociale zekerheid

Naast het belasting- en toeslagenstelsel heeft ook de sociale zekerheid invloed op de arbeidsmarktuitkomsten van personen met en zonder migratie achtergrond. De sociale zekerheid beschermt personen tegen het verlies van inkomen bij werkloosheid en arbeidsongeschiktheid. Daarnaast verzekert de sociale zekerheid personen met een lage verdiencapaciteit of zorgtaken (zoals alleenstaande ouders met jonge kinderen) van vol-doende inkomen om in het levensonderhoud te voorzien. Bij een hogere uitkering is de verzekeringswinst hoger, maar daartegenover staat een hoger gebruik van de sociale zekerheid (moreel gevaar), en mutatis mutandis is bij een lagere uitkering de verzekerings-winst lager, maar tegelijkertijd is ook het moreel gevaar lager. Het doel van het beleid is de verzekeringswinst in balans te brengen met de kosten in termen van moreel gevaar (Baily 1978; Chetty 2006).

Personen met een niet-westerse migratie achtergrond maken bovengemiddeld veel gebruik van socialezekerheidsvoorzieningen, met uitzondering van de personen met een migratie achtergrond in Azië (hoofdstuk 2; CBS 2018a). Daarbij maken zij vooral meer gebruik van de bijstand. Het gebruik van de WW en arbeidsongeschiktheidsuitkeringen

108

(als percentage van de betreffende groep met een bepaalde migratie achtergrond) is soms hoger en soms lager dan voor personen zonder migratie achtergrond, afhankelijk van het herkomstland. Naarmate de verblijfsduur in Nederland toeneemt, neemt het totale gebruik van de sociale zekerheid wel af (CBS 2018a: bijlage hoofdstuk 2 van deze studie). Personen met een migratie achtergrond in Oost-Europa maken doorgaans juist min-der dan gemiddeld gebruik van de sociale zekerheid. Deze groep bestaat voor een groot deel uit arbeidsmigranten. Naarmate de verblijfsduur in Nederland toeneemt, neemt het gebruik van de sociale zekerheid binnen deze groep juist wat toe.

Het gebruik van de sociale zekerheid hangt mede af van de stand van de conjunctuur (dit geldt vooral voor de WW en de bijstand), en dan met name voor personen met een niet-westerse migratie achtergrond (zie de bijlage bij hoofdstuk 2). In een recessie neemt vooral het gebruik van de sociale zekerheid toe voor personen met een niet-westerse migratie-achtergrond, maar dit gebruik daalt ook bovengemiddeld in een economische opgang. Ook tijdens de coronacrisis lijken personen met een migratie achtergrond weer boven-gemiddeld vaak hun baan te verliezen (Van den Berge et al. 2020; Muns et al. 2020), wat zal leiden tot een bovengemiddelde stijging van het gebruik van voorzieningen binnen de sociale zekerheid in die groep. Recent theoretisch en empirisch onderzoek suggereert dat de kosten-batenverhouding van de WW verandert over de conjunctuur, waarbij de optimale uitkering hoger ligt in een laagconjunctuur en lager in een hoogconjunctuur (Landais et al. 2018). In die zin ligt het minder voor de hand om de uitkeringen tijdens een recessie, zoals tijdens de recessie als gevolg van de coronapandemie, te verlagen.

Beleidsoptie: verlagen of verhogen bijstandsuitkering met 10%

Veranderingen in de hoogte van de bijstand hebben vooral invloed op het aandeel perso-nen met een niet-westerse migratie achtergrond dat werkt.15 Een verlaging van de bijstand met 10% betekent een ex ante budgettaire besparing van 0,5 miljard euro. De totale werk-gelegenheid neemt dan toe met +0,3%. De werkwerk-gelegenheid onder personen met een wes-terse migratie achtergrond neemt toe met +0,4% (vrouwen) tot +0,5% (mannen), en onder

15 Simulatie-uitkomsten met MICSIM. MICSIM is een (discreet) keuzemodel. Een relatief hoog gebruik van de bijstand door personen met een niet-westerse migratie achtergrond wordt dan verklaard door het relatief lage loon van personen, hogere vaste kosten van werk en/of verschil-len in voorkeuren over inkomen en vrije tijd. Zowel aanbod- als vraagfactoren kunnen bij de keuzes een rol spelen, zoals de taalbeheersing van de persoon en/of discriminatie bij het selectie proces. De vraag is echter wat de rol is van verschillen in kansen naast verschillen in keuzes. In een extensie houdt De Boer (2018) rekening met verschillen in de kans dat een bepaalde keuze ook wordt aangeboden, waarbij de kans mede afhangt van herkomstland. De verschillen in het totale effect op de werkgelegenheid van beleidswijzigingen zijn klein vergele-ken met het model waarbij geen revergele-kening wordt gehouden met de kans dat een bepaalde keuze aan een bepaalde groep ook wordt aangeboden. Voor alleenstaande ouders is het effect op de

109 personen met een niet-westerse migratie achtergrond met +0,9% (mannen) tot +1,0%

(vrouwen). Daar staat tegenover dat de inkomensongelijkheid ook toeneemt, vooral van-wege een lager inkomen van personen met een migratie achtergrond, en hetzelfde geldt voor de armoede (CPB/SCP 2020).

Bij een verhoging van de bijstand met 10% zijn de uitkomsten nagenoeg gespiegeld. De budgettaire kosten zijn 0,5 miljard euro, de totale werkgelegenheid neemt af met -0,3%, en neemt meer af voor personen met een migratie achtergrond. Daar staat echter tegen-over dat de inkomensongelijkheid en armoede afnemen.

Beleidsoptie: structureel hogere vrijlating in de bijstand

Een andere optie in de bijstand is om personen de mogelijkheid te geven om meer bij te verdienen. In het basispad mogen bijstandsgerechtigden 25% houden van wat zij bijverdie-nen, voor maximaal 6 maanden. Experimenten in de bijstand, waarbij bijstandsgerechtig-den gedurende de looptijd van het experiment (2 jaar, in de jaren 2017-2019) 50% mochten houden van wat zij bijverdienen, hebben laten zien dat een hogere vrijlating kan leiden tot een hogere arbeids participatie (De Boer et al. 2020). Het betreft wel een toename in deel-tijdwerk. Knoef en Van Ours (2016) analyseren een experiment (in 2009 en 2010) waarbij alleenstaande moeders in de bijstand meer bij mochten verdienen. Dit had een significant positief effect op de kans om (in deeltijd) te gaan werken voor in het buitenland gebo-ren alleenstaande moeders gebogebo-ren, terwijl het effect voor in Nederland gebogebo-ren alleen-staande moeders niet significant was.

Een structurele vrijlating van 50% in de bijstand kost budgettair 0,1 miljard euro. Dit heeft afgerond geen effect op de totale werkgelegenheid16, maar wel op de werkgelegenheid van personen met een westerse en een niet-westerse migratie achtergrond, van +0,1%. Door deze maatregel neemt daarnaast de inkomensongelijkheid af.

Beleidsoptie: WW-uitkering verlagen naar 60% of verhogen naar 80% van het laatstverdiende loon

Een verlaging van de WW-uitkering naar 60% van het laatstverdiende loon (in plaats van 75% in de eerste twee maanden van werkloosheid en 70% daarna) levert een budgettaire besparing op van 1,2 miljard euro (bij gelijkblijvende premies). De totale werkgelegenheid stijgt dan met +0,3%. Over de effecten hiervan naar herkomstland weten we relatief wei-nig. De verschillen in gebruik van de WW tussen personen zonder migratie achtergrond, een westerse migratie achtergrond en een niet-westerse migratie achtergrond zijn beperkt (CBS 2018a17). Wel vinden De Groot en Van der Klaauw (2019) dat een langere WW-duur

16 Daarbij houden we er rekening mee dat de hogere vrijlating met name leidt tot meer deeltijd-banen, waardoor het effect in arbeidsjaren kleiner is dan in personen. Daarnaast houden we er rekening mee dat ook personen met een loonwaarde onder het WML in aanmerking komen voor de hogere vrijlating in de bijstand.

110

een negatief effect heeft op de kans om werk te vinden voor WW-ontvangers geboren in Nederland, maar (gemiddeld) niet voor WW-ontvangende immigranten. Dit suggereert dat WW’ers met een migratie achtergrond wellicht minder sterk reageren op veranderin-gen in de WW dan WW’ers zonder migratie achtergrond. Daarmee is het effect van een lagere WW-uitkering mogelijk kleiner voor personen met een migratie achtergrond dan voor personen zonder een migratie achtergrond. De inkomensongelijkheid neemt bij een verlaging van de WW-uitkering wel toe.

Een verhoging van de WW-uitkering naar 80% van het laatstverdiende loon betekent een budgettaire intensivering van 1,0 miljard euro. De totale werkgelegenheid neemt dan (afgerond) af met -0,2%. Daarbij is het werkgelegenheidseffect wellicht wederom (in abso-lute) termen kleiner voor personen met een migratie achtergrond dan voor personen zonder een migratie achtergrond. De inkomensongelijkheid neemt bij een hogere WW-uitkering juist af.

Beleidsopties: IVA-uitkering verlagen naar 60% of verhogen naar 80% van het laatstverdiende loon

Sinds de introductie van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) in 2006 zijn er twee regelingen voor arbeidsongeschiktheid: 1) de Inkomensvoorziening Volledig en duurzaam Arbeidsongeschikten (IVA), en 2) de Regeling Werkhervatting Gedeeltelijk Arbeidsgeschikten (WGA). Over de effecten naar herkomstland weten we relatief wei-nig. De verschillen in gebruik tussen personen met een Nederlandse achtergrond, een westerse migratie achtergrond en een niet-westerse migratie achtergrond zijn ook bij de arbeidsongeschiktheidsuitkeringen beperkt (CBS 2018a18). De uitkering in de IVA is 75% van het laatstverdiende loon. Wanneer de IVA-uitkering wordt verlaagd naar 70% van het laatstverdiende loon, dan levert dit een budgettaire besparing op van 0,5 mil-jard euro (bij gelijkblijvende premies). Dit heeft (afgerond) echter geen effect op de totale werkgelegenheid (CPB 2020d). Ook het effect voor de subgroepen van personen zon-der migratie achtergrond, met een westerse migratie achtergrond en een niet-westerse migratie achtergrond is vermoedelijk afgerond 0,0. Evenzo heeft een verhoging van de IVA-uitkering naar 80% van het laatstverdiende loon, een budgettaire intensivering van 0,5 miljard euro, vermoedelijk geen effect op de totale werkgelegenheid, en op de werk-gelegenheid van de subgroepen naar migratie achtergrond.

Beleidsopties: WGA-uitkering verlagen naar 60% of WGA-uitkering verlengen

De uitkering voor gedeeltelijk arbeidsongeschikten (WGA) is in de eerste twee maanden 75% van het laatstverdiende loon en daarna 70% (net als in de WW) In de zogenaamde loongerelateerde fase. Wanneer de WGA-uitkering in de loongerelateerde fase wordt ver-laagd naar 60% van het laatstverdiende loon, dan levert dit een budgettaire besparing op van 0,6 miljard euro (bij gelijkblijvende premies). De totale werkgelegenheid neemt dan

111 toe met +0,1%. We hebben geen informatie over het effect op de werkgelegenheid naar

migratie achtergrond.

Een andere variant is de loongerelateerde WGA-uitkering van 70% van het laatstverdiende loon te verlengen. Dit betekent alleen een verhoging voor gedeeltelijk arbeidsongeschik-ten die onvoldoende van hun resterende verdiencapaciteit benutarbeidsongeschik-ten (CPB 2020d). De bud-gettaire intensivering is 0,3 miljard euro en kost -0,1% werkgelegenheid. Ook bij deze variant hebben we geen informatie over het effect op de werkgelegenheid naar migratie-achtergrond.