• No results found

Verschillen in kaart

49Het aandeel dat afhankelijk is van sociale zekerheid is grofweg het spiegelbeeld van de

2.1.2 Ontwikkeling in de positie: verschillen over tijd, naar verblijfsduur en generatie

Hierboven hebben we laten zien dat de sociaal-economische positie (afgemeten aan de inkomens- en arbeidsmarktpositie) van veel migrantengroepen vaak relatief ongunstig is ten opzichte van personen zonder migratie achtergrond en dat er behoorlijke verschil-len zijn naar land van herkomst (van de persoon zelf of van de ouders) en daarbinnen naar geslacht. Naast dit statische beeld is het ook van belang om vast te stellen hoe de positie zich ontwikkelt. Dat kan op verschillende manieren. Voor de vier grootste niet-westerse groepen presenteren we gegevens over hoe het aandeel werkenden zich vanaf 2003 heeft ontwikkeld. Voor de Oost-Europese en vluchtelingengroepen maken we een onderscheid naar verblijfsduur. Ook hier gaat het om personen tussen de 30 en 40 jaar. Verder gaan we in op veranderingen tussen generaties: in hoeverre de verschillen tussen personen met en zonder migratieachtergrond over generaties heen blijven bestaan.

7 Mannen met een Marokkaanse achtergrond zijn relatief vaak afhankelijk van een arbeids-ongeschiktheids- of bijstandsuitkering, vergeleken met mannen met een Turkse, Surinaamse, of Antilliaanse achtergrond (zie figuur A2.3 in de bijlage).

50

Figuur 2.7

Sociaal-economische positie werkend (aandeel in %),a 30-40-jarigen, vier grootste niet-westerse migrantengroepen, 2003-2017 0% 20% 40% 60% 80% 100% 2003 2005 2007 2009 2011 2013 2015 2017 0% 20% 40% 60% 80% 100% Nederland

Turkije MarokkoSuriname

2003 2005 2007 2009 2011 2013 2015 2017 Nederlandse Antillen

Nederland

Turkije MarokkoSuriname Nederlandse Antillen

Mannen

Vrouwen

Bron: CBS Microdata.

a) De resultaten zijn gebaseerd op eigen berekeningen Centraal Planbureau (CPB) op basis van niet­openbare microdata van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) betreffende inkomen van personen en migratie­ achtergrond.

51

De verschillen in arbeids participatie tussen de grote niet-westerse groepen en personen zonder migratie achtergrond nemen nauwelijks af

Sinds de eeuwwisseling is het verschil in het aandeel werkenden tussen 30-40-jarige man-nen in de vier grootste niet-westerse migrantengroepen en manman-nen zonder migratie-achtergrond weinig veranderd. Ook bij vrouwen is er weinig ontwikkeling in het verschil over de tijd (figuur 2.7). Wel varieert het aandeel werkende mannen met een migratie-achtergrond aanzienlijk meer over de conjunctuur dan het aandeel werkende mannen zonder migratie achtergrond.8

Het aandeel werkenden binnen de groep vrouwen met een Turkse of Marokkaanse migratie achtergrond neemt wel toe over de tijd, maar hetzelfde geldt voor vrouwen zon-der migratie achtergrond, waardoor het verschil maar weinig is afgenomen. De arbeids-participatie van vrouwen met een Antilliaanse of Surinaamse migratie achtergrond varieert sterk met de conjuncturele schommelingen en, anders dan bij vrouwen uit andere groepen, zien we hier geen toename over de tijd. Sterker nog, deze groep lijkt juist ter-rein te verliezen ten opzichte van vrouwen zonder een migratie achtergrond. Ander onderzoek (Huijnk en Andriessen 2016; Huijnk 2020) wijst eveneens op de grote invloed van de conjunctuur op de positie van migrantengroepen, zichtbaar in forse fluctuaties in het aandeel werkenden en de omvang van de werkloosheid. In tijden van neergaande conjunctuur worden tijdelijke contracten vaak niet verlengd en zijn er aanwijzingen dat de arbeidsmarkt discriminatie toeneemt. Ook in de coronacrisis vangen personen met een migratie achtergrond weer een groter deel van de klap in werkgelegenheid op (Van den Berge et al. 2020; Muns et al. 2020).

Bij een langere verblijfsduur neemt de participatie bij vluchtelingen toe en bij arbeidsmigranten wat af

Een andere manier om een beeld te krijgen van ontwikkelingen is om de arbeids-participatie in verband te brengen met de verblijfsduur.9 Dat doen we hier voor de vluchtelingengroepen en de groepen met een Oost-Europese en Aziatische migratie-achtergrond. Daarbij merken we op dat het bij de onderscheiden verblijfsduurklassen om verschillende mensen gaat, die qua samenstelling, bijvoorbeeld naar opleidingsniveau of migratie motief, kan verschillen.

Bij mannen met een achtergrond in Oost-Europa valt op dat de arbeids participatie van degenen die kort in Nederland zijn hoger ligt dan bij degenen die al langer in Nederland wonen. Dit hangt samen met het feit dat bijna alle mannen uit deze groepen als arbeids-migrant naar Nederland zijn gekomen en bij binnenkomst vaak al een baan hadden. Van degenen die in Nederland blijven, verliest een deel zijn baan naarmate men langer in

8 Zie figuur A2.5 voor aandelen sociale zekerheid onder mannen en vrouwen (30-40 jaar) in de vier grootste niet-westerse migrantengroepen over de tijd.

9 Zie figuren A2.6 t/m A2.10 voor aandelen uitkering onder mannen en vrouwen (30-40 jaar) naar verblijfsduur.

52

Figuur 2.8

Sociaal-economische positie werkend (aandeel in %) naar verblijfsduur in jaren in Nederland,a 30-40-jarigen, Oost-Europa, 2017

Mannen Vrouwen 0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90% 100%

Polen Bulgarije Roemenië Voormalig Joegoslavië 0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90% 100%

Polen Bulgarije Roemenië 0-5 5-9 10-14 15-19 20-24 25-29 30+

Voormalig Joegoslavië 0-5 5-9 10-14 15-19 20-24 25-29 30+

Bron: CBS Microdata.

a) De resultaten zijn gebaseerd op eigen berekeningen van het Centraal Planbureau (CPB) op basis van niet­ openbare microdata van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) betreffende inkomen van personen en migratie achtergrond.

53

Figuur 2.9

Sociaal-economische positie werkend (aandeel in %) naar verblijfsduur in jaren in Nederland,a 30-40-jarigen, vluchtelingengroepen, 2017

Syrië Irak Afghanistan Iran Somalië Eritrea

Syrië Irak Afghanistan Iran Somalië Eritrea

Mannen Vrouwen 0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90% 100% 0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90% 100% 0-5 5-9 10-14 15-19 20-24 25-29 30+ 0-5 5-9 10-14 15-19 20-24 25-29 30+ Bron: CBS Microdata.

a) De resultaten zijn gebaseerd op eigen berekeningen van het Centraal Planbureau (CPB) op basis van niet­openbare microdata van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) betreffende inkomen van personen en migratie achtergrond.

54

Figuur 2.10

Sociaal-economische positie werkend (aandeel in %) naar verblijfsduur in jaren in Nederland,a 30-40-jarigen, Azië, 2017

China Indonesië India Pakistan Vietnam Filipijnen Thailand Hongkong China Indonesië India Pakistan Vietnam Filipijnen Thailand Hongkong

Mannen Vrouwen 0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90% 100% 0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90% 100% 0-5 5-9 10-14 15-19 20-24 25-29 30+ 0-5 5-9 10-14 15-19 20-24 25-29 30+ Bron: CBS Microdata.

a) De resultaten zijn gebaseerd op eigen berekeningen van het Centraal Planbureau (CPB) op basis van niet­openbare microdata van het Centraal Bureau voor de Statistiek betreffende inkomen van personen en migratie achtergrond.

55 Nederland verblijft. Verder zijn samenstellingseffecten ook hier van belang. Vanwege de

keuze van 30-40-jarigen, zijn personen met een verblijfsduur van 20 jaar of meer groten-deels in Nederland opgegroeid en grotengroten-deels niet als arbeidsmigrant naar Nederland gekomen. Toch wijst onderzoek dat gebaseerd is op het over de tijd individueel volgen van arbeidsmigranten ook op een zeer hoge arbeids participatie aan het begin van het verblijf in Nederland, die gestaag afneemt naarmate zij langer in Nederland verblijven (Bakker en Dagevos 2017). Bij deze bevindingen spelen samenstellingseffecten geen rol en ondersteu-nen de conclusie dat de (hoge) arbeids participatie van arbeidsmigranten terugloopt bij een langer verblijf. Bij vrouwen tussen de 30 en 40 jaar laten de verschillen naar verblijfs-duur een minder duidelijk patroon zien. Ook hier spelen verblijfsverblijfs-duur en samenstellings-effecten een rol.

In vergelijking met de mannen met wortels in Oost-Europa zien we bij vluchtelingen het tegenovergestelde patroon: naarmate ze langer in Nederland verblijven, neemt het aan-deel werkenden toe. Deze toename gaat bij mannen sneller dan bij vrouwen. Het beeld van een lage arbeids participatie bij vluchtelingen die kort in Nederland zijn, zien we ook in andere onderzoeken (Bakker 2016; Dagevos et al. 2020). Dit staat wel bekend als het refugee entry effect: vluchtelingen hebben een vaak lange en inspannende vlucht achter de rug, verblijven met de nodige onzekerheid in de opvang en hebben om deze redenen vaak mentale gezondheidsproblemen. Daardoor kost het tijd om een weg te vinden in het bestemmingsland, ook omdat de taal geleerd moet worden en buitenlandse diploma’s van weinig waarde blijken te zijn. Onderzoek dat individuele vluchtelingen over de tijd volgt, laat zien dat de arbeids participatie geleidelijk aan toeneemt naarmate ze langer in Neder-land wonen, maar dat bijvoorbeeld het niveau van arbeidsmigranten of van personen zon-der migratie achtergrond niet wordt gehaald (Bakker en Dagevos 2017; Maliepaard et al. 2017; OESO 2018b)

Bij mannen met een migratie achtergrond in de hier onderscheiden Aziatische landen is er geen eenduidige toe- of afname naar verblijfsduur, bij vrouwen uit de meeste herkomst-landen in Azië is er een duidelijke toename. Bij mannen met een migratie achtergrond in Indonesië neemt bij een langere verblijfsduur het aandeel werkenden iets toe en bij mannen met een Indiase migratie achtergrond af. Waarschijnlijk zijn bij deze groepen de samenstellingseffecten groot, omdat de groep die binnenkomt over de tijd van samenstel-ling verandert.

Ontwikkelingen bij de tweede generatie: zelfde huishoudinkomen, andere uitkomsten

Onderzoek laat zien dat de inkomensverschillen tussen personen zonder migratie-achtergrond en personen met een Marokkaanse, Turkse, Surinaamse en Antilliaanse achtergrond hardnekkig zijn (Van Elk et al. 2019). Kinderen met een migratie achtergrond hebben bij hetzelfde inkomen van de ouders gemiddeld een lager inkomen dan kinde-ren zonder migratie achtergrond. Dus ondanks dat beide groepen als kind een vergelijk-bare financiële thuissituatie hadden en beide groepen in Nederland zijn opgegroeid, blijft het inkomen van de tweede generatie migranten achter. De literatuur laat zien dat hoogopgeleide ouders met een migratie achtergrond een verminderde kans hebben om

56

de sociaal-economische voordelen over te dragen aan hun kinderen dan hoogopgeleide ouders zonder migratie achtergrond. Er is daarom voor hoogopgeleide migranten een verhoogde kans op neerwaartse intergenerationele mobiliteit (OESO 2018b).10 Naast deze bevindingen, die wijzen op een moeizame voortgang in de integratie van de tweede gene-ratie, wijst ander onderzoek op het gestegen opleidingsniveau van de tweede generatie en, als gevolg daarvan, de toename in hogere beroepen. De kansen op werk zijn daarente-gen nog niet gelijk aan die van personen (met vergelijkbare kenmerken) zonder migratie-achtergrond. Ook de gevoeligheid voor conjuncturele ontwikkelingen is een bepalend kenmerk van de arbeidsmarktpositie van de tweede generatie (Huijnk en Andriessen 2016; Huijnk 2020).

Kader 2.1