• No results found

A. Niet-psychologische karakteristieken B. Psychologische karakteristieken

3.4.2 Sociale netwerk

3.4 Hoe kunnen deze factoren gemeten worden en moeten ze worden

toegevoegd aan de E-scan?

Uit de onderzochte literatuur van hoofdstuk 3.3 is gebleken dat er verscheidene factoren zijn die het vermogen van een persoon om kansen te zien bepalen. De vraag nu is echter hoe deze factoren gemeten kunnen worden. Per factor wordt onderzocht hoe deze gemeten kan worden, of deze al deels in de E-scan is opgenomen dan wel moeten worden toegevoegd.

3.4.1 Absorptiecapaciteit en levenservaring

Zoal eerder beschreven is de absorptiecapaciteit van een persoon een belangrijke factor voor het kunnen zien van kansen. Dit wordt bevestigd door verscheidene auteurs zoals Dimov (2007), Shane (2000), Ardichvili et al. (2003) en Baron (2006). Het lijkt er daarbij op dat het gebied waarin deze persoon kennis heeft op gedaan, het gebied is waarin deze persoon in staat zou moeten zijn kansen te zien. Een uitgebreide levenservaring draagt volgens de literatuur ook bij aan het herkennen van kansen. Beide punten zijn wel belangrijk, maar in de E-scan lastig meetbaar. Deze concepten zijn beter meetbaar middels een interview. Met name levenservaring is erg breed en het aantal functies zegt niet perse iets over de mate van variatie. Bovendien behoren deze concepten niet tot de vaardigheden dan wel karakteristieken van een persoon. Deze twee factoren zullen desgewenst moeten worden uitgediept middels een interview, maar niet worden toegevoegd aan de E-scan.

3.4.2 Sociale netwerk

Vele auteurs (Ardichvili et al. 2003, Shane 2003, Baron 2006, Dimov 2007) benoemen het belang van een breed en gevarieerd netwerk voor de bekwaamheid om kansen te zien. Vraag is echter hoe gemeten kan worden hoe breed en gevarieerd het netwerk van een persoon is. Dit is subjectief en er bestaat geen maatstaf voor de grootte van een netwerk welke iemand in staat stelt kansen te zien. Daarbij komt het feit dat het enkel bezitten van een breed en gevarieerd netwerk niet voldoende is kansen te zien. Er moet gecommuniceerd en gediscussieerd worden in dit netwerk. Als een persoon uiteindelijk

#$! zijn of haar eigen weg gaat en daarbij zijn of haar netwerk links laat liggen, voegt het netwerk minder waarde toe. Binnen de bestudeerde literatuur is er op dit moment geen bestaande set vragen die de grootte en variatie van een netwerk kan meten. Wel worden er een aantal uitspraken betreffende netwerken gedaan en wel de volgende:

1) Het is belangrijk dat potentiële kansen bediscussieerd worden met familie, vrienden en anderen (Baron 2006).

2) Sociale netwerken zijn een belangrijke vorm van informatie voor ondernemers (Baron 2006).

3) Ondernemers ontplooien kansen met behulp van drie cognitieve activiteiten (informatie verzameling, denken door te praten en beoordelen van resources) door actieve interactie met een uitgebreid netwerk van mensen (Ardichvili et al. 2003).

4) Hoe breder het sociale netwerk van een ondernemer, hoe meer kansen geïdentificeerd kunnen worden (Baron 2006, Shane 2003).

Het vierde punt wordt in de E-scan reeds deels gemeten. In de dimensie sociale oriëntatie worden vragen gesteld die meten of een ondernemer in staat is contact te leggen met andere personen en daarmee een sociaal netwerk kunnen opbouwen. Vragen zoals: “Ik maak vaak een praatje met mensen” en “Ik heb altijd een woordje klaar om met iemand in gesprek te raken” en “er zijn weinig mensen met wie ik niet overweg kan” zijn goede indicatoren of een persoon in staat is contact met anderen te leggen en daarmee een netwerk op te bouwen. Ik veronderstel daarbij dat een persoon die in staat is contact te leggen automatisch een netwerk opbouwt. De overige feiten kunnen worden omgezet in meetbare vragen aan respondenten. Om te meten of iemand een netwerk heeft en of deze wordt gebruikt kunnen de volgende vragen worden gebruikt:

Ad1) Ik bediscussieer mijn plannen met anderen.

Ad 2) Ik krijg veel informatie van mijn vrienden en gebruik deze. Ad 3a) De ideeën die ik heb komen altijd alleen van mijzelf. Ad 3b) Ik gebruik de feedback van anderen.

De vragen zoals beschreven in ad 1 tot ad 3, meten of een persoon zijn of haar netwerk ook daadwerkelijk gebruikt als klankbord. Deze vragen zijn van belang, omdat het enkel bezitten van een sociaal netwerk van weinig toegevoegde waarde is indien er geen gebruik van wordt gemaakt. Echter, de E-scan is bedoeld om vaardigheden en

#%! karakteristieken te meten. Om in lijn te blijven met deze doelstelling kan concluderend gesteld worden dat de huidige dimensie ‘sociale oriëntatie’ goed in staat is te meten of een persoon een netwerk kan opbouwen. De vier vragen zoals in deze scriptie gesteld zijn kunnen eventueel functioneel zijn in een interview, maar moeten niet toegevoegd worden in de E-scan.

3.4.3 Intelligentie

Intelligentie heeft betrekking op de persoon zelf en is deel van de psychologische karakteristieken zoals eerder gesteld in paragraaf 3.3.2.

De vraag is nu hoe de intelligentie van een persoon gemeten kan worden. In de artikelen van Shane (2003) en Baron (2006) wordt voorgesteld intelligentie te meten door middel van een IQ test. Om het IQ van een persoon te meten zijn voldoende testen beschikbaar en het is derhalve niet zinvol dit aan de E-scan toe te voegen. De tweede vraag is vervolgens, zolang dit niet de enige vorm van intelligentie is, hoe kunnen de andere vormen van intelligentie gemeten worden? In het boek van Sternberg (2002) worden vele stellingen aangenomen betreffende de karakteristieken van een succesvol intelligent persoon. Wanneer deze stellingen omgezet worden in vraagstellingen ontstaat een dimensie die in staat is te meten in hoeverre een persoon de componenten van succesvolle intelligentie bezit. Het meten van praktische intelligentie is door middel van een vragenlijst lastig en wordt binnen huidige situaties dan ook veelal getest met praktijksituaties of puzzels. De stellingen in tabel 6 zijn een combinatie van creatieve, praktische en academische intelligentie.

#&!

Tabel 6: Stellingen uit Sternberg (2004) en de bijbehorende vragen voor de dimensie

Stelling Vraag

Succesvol intelligente mensen verdragen onzekerheid

Ik kan goed omgaan met onzekere situaties

Succesvolle mensen formuleren een strategie om problemen op te lossen

Ik formuleer een strategie om een probleem op te lossen

Succesvol intelligente mensen interpreteren informatie accuraat

Ik interpreteer de informatie accuraat om een probleem op te lossen

Succesvol intelligente personen zijn niet bang om fouten te maken

Ik ben niet bang om fouten te maken

Succesvol intelligente personen proberen persoonlijke problemen te overwinnen

Ik probeer persoonlijke problemen te overwinnen

Succesvolle intelligente mensen zijn zich bewust van hun eigen valkuilen

Ik ben me bewust van mijn eigen valkuilen

De eerste vraag lijkt reeds in de E-scan te zitten. Zo komt de eerst vraag overeen met de vraag uit de E-scan: “Ik vind het vervelend als alles steeds verandert”. Deze vraag hoeft dus derhalve niet te worden opgenomen. Ook de vierde vraag: “Ik ben niet bang om fouten te maken” zit al in de E-scan en komt overeen met de vraag: “Ik ben bang om te falen”. De overige vragen moeten worden opgenomen om succesvolle intelligentie te meten en zijn te vinden in tabel 10. Naast bovenstaande punten noemt Sternberg (2002) tevens een aantal andere punten betreffende succesvolle intelligentie welke reeds in de E-scan te vinden zijn, namelijk de dimensies effectiviteit en doorzettingsvermogen. Ook het verstandig nemen van risico’s en flexibiliteit worden genoemd als aspecten van succesvol intelligente personen. Bovenstaande vragen in combinatie met de huidige dimensies in de E-scan geven een compleet beeld van de succesvolle intelligentie van een persoon. De mate hiervan is een indicator van de bekwaamheid van een persoon om kansen te zien. Wel moet hierbij worden opgemerkt dat er naast Sternberg weinig onderzoek is gedaan naar de rol van praktische intelligentie in het ondernemerschap (Baum et al. 2007).

#'!

!"6"6"%758)'1'(*(%*++.9'80(9()%

Gezien paragraaf 3.3.2 zijn er drie belangrijke cognitieve factoren die bepalend zijn voor het waarnemend vermogen van een persoon om een kans te zien. Deze factoren zijn intuïtie, gebruik van heuristieken en zelfverzekerdheid. Zoals eerder gezegd wordt aan zelfverzekerdheid geen verdere aandacht geschonken. Voor de factor intuïtie zijn reeds vragensets ontwikkeld, zie tabel 7 en 8. Het is echter niet mogelijk deze vragensets zonder enige aanpassingen toe te passen. Enerzijds omdat de dimensie dan te groot zou worden, anderzijds omdat ze niet allemaal evengoed toepasbaar lijken.

Tabel 7: Set vragen uit hills et al. 1999 voor het meten van intuïtie

Een snelle penetratie van de markt is meer waardevol dan eerst onderzoek doen Opbrengsten van klantonderzoek weegt niet op tegen de kosten

Grondige analyses zijn enkel om financiers te imponeren Intuïtie is de bepalende factor om potentieel te bepalen.

Tabel 8: Set vragen uit de Meyers Briggs voor het meten van intuïtie

I remember events by what I read “between the lines” about their meaning I like to see the big picture, then to find out the facts.

I solve problems by leaping between different ideas and possibilities.

I trust impressions, symbols, and metaphors more than what I actually experienced I am interested in doing things that are new and different.

Sometimes I think so much about new possibilities that I never look at how to make them a reality.

Met name uit de set van Hills et al. (1999) lijkt alleen de laatste vraag direct toepasbaar op het meten van intuïtie. De andere vragen verwijzen niet direct naar intuïtie, maar

#B! kunnen ook andere zaken meten. De eerste drie vragen kunnen naar mijn mening ook iemands zelfverzekerdheid meten of de illusie dat een persoon alles weet. Dit kan te maken hebben met een groot ego of successen in het verleden. Dit heeft niet noodzakelijkerwijs een relatie met intuïtie. Daarbij komt dat in het onderzoek van Hills et al. (1999) nergens wordt gesproken over gevalideerde vragen. Het is dus niet duidelijk of deze vragen meten wat ze moeten meten. Een voorbeeld is de stelling dat klantonderzoek niet opweegt tegen de kosten. Dit hoeft niet perse intuïtie te meten. Het kan evengoed zijn dat de respondent slechte ervaringen heeft met klantonderzoek, of klantonderzoek wel ontzettend nuttig vindt, maar de kosten te hoog vindt en noodgedwongen kiest voor een andere oplossing. Wanneer deze vraag echter anders wordt gesteld lijkt deze intuïtie beter te meten. De vraag wordt dan de volgende: “Ik vertrouw meer op mijn eigen intuïtie dan op klantonderzoek”. Dit geldt ook voor de twee andere vragen. De eerste vraag wordt dan: Een snelle penetratie van de markt op basis van intuïtie is meer waardevol dan eerst onderzoek doen. En de derde: Ik vertrouw meer op mijn eigen intuïtie, dan op een grondige analyse. De hoogte van de score geeft vervolgens aan in hoeverre een respondent zijn/haar eigen intuïtie volgt. De eerste drie vragen uit de persoonlijkheidstest van Meyers Briggs lijken met enige aanpassingen toepasbaar om intuïtie te meten. De laatste drie vragen lijken minder toepasbaar. Bij de laatste vraag: “Sometimes I think so much about new possibilities that I never look at how to make them a reality” is het naar mijn mening de vraag of dit wel zo positief is of wellicht zelfs negatief. Door enkel te denken aan nieuwe mogelijkheden, maar deze nooit uit te voeren, zouden ondernemers niet bestaan. Een dergelijk persoon kan gezien worden als een denktank, maar niet als een ondernemer zoals beschreven in hoofdstuk 2. De vraag: “I trust impressions, symbols, and metaphors more than what I actually experienced” is naar mijn mening te vaag om in een test te stellen. Dit kan irritatie of verwarring veroorzaken en moet derhalve niet worden toegevoegd. Daarbij komt dat de een na laatste vraag: “I am interested in doing things that are new and different” al in de dimensie creativiteit uit E-scan lijkt te zitten en wel in de volgende vraag: “In mijn omgeving zie ik vaak dingen die ik anders zou doen”. De eerste drie vragen kunnen wel worden toegevoegd en een set vragen voor het meten van intuïtie wordt een combinatie van Hills et al. (1999) en de Meyers Briggs persoonlijkheidstest.

#)!

Tabel 9: Dimensie om intuïtie te meten

Ik probeer ook tussen de regels door iemands mening te herkennen. Ik los problemen op door te springen tussen ideeën en mogelijkheden Ik kijk eerst naar het geheel om daarna de feiten te bestuderen

Ik vertrouw meer op mijn eigen intuïtie dan op klantonderzoek.

Een snelle penetratie van de markt op basis van intuïtie is meer waardevol dan eerst onderzoek doen

Ik vertrouw meer op mijn eigen intuïtie, dan dat ik een grondige analyse laat uitvoeren Intuïtie is de bepalende factor om een potentiële kans te bepalen.

Wat betreft het gebruik van heuristieken is het lastiger een goede set vragen te maken. De vraag is ook of dat nodig is. Heuristieken kunnen gezien worden als een middel bij het nemen van beslissingen, bijvoorbeeld de beslissing een kans te exploiteren. Vanwege het feit dat het hier gaat om het gebruik van heuristieken, wat niet perse een vaardigheid is en bovenal geen karakteristiek, moet deze niet toegevoegd worden aan de E-scan. Wel kan het van belang zijn, in bijvoorbeeld een interview, de lijst van Manimala te hanteren. Met deze lijst kan bekeken worden in hoeverre een persoon in het verleden nieuwe producten dan wel methoden voor productie heeft gevonden. De dimensie voor het meten van het waarnemend vermogen van een persoon bestaat derhalve enkel uit de dimensie intuïtie uit tabel 9.

3.5 Conclusie

Op de hoofdvraag zoals gesteld in hoofdstuk 1 van deze scriptie: “Moet de dimensie het zien van kansen toegevoegd worden”, kunnen twee conclusies getrokken worden. Ten eerste is uit dit onderzoek gebleken dat deze dimensie reeds in andere dimensies is terug te vinden. De E-scan is dus reeds goed in staat is te meten in hoeverre een persoon in staat is kansen te zien. Zoals eerder gesteld wordt ook nu al creativiteit, risicobereidheid, flexibiliteit, doorzettingsvermogen en effectiviteit gemeten. Dit zijn allen factoren die van

$+! belang zijn om kansen te kunnen zien. De uitkomsten van deze dimensies moeten dus ook worden gebruikt om te meten in hoeverre een persoon in staat is kansen te zien. Daarbij meet de huidige dimensie ‘sociale oriëntatie’ de capaciteiten van een persoon om een netwerk op te bouwen. De tweede conclusie die getrokken kan worden is dat er buiten deze dimensies twee dimensies toegevoegd kunnen worden. De toe te voegen dimensies zijn intuïtie, wat deel is van de cognitieve vaardigheid van een persoon en succesvolle intelligentie. De vragen hiervoor zijn samengevat in tabel 10 en vormen de twee onderdelen voor het ‘zien van kansen’. Aangezien er dermate veel factoren van invloed zijn op het zien van kansen, is er niet 1 dimensie te ontwikkelen. De uitkomsten van de twee nieuwe dimensies in combinatie met de 6 bestaande, vormen samen een beeld van de capaciteit van een persoon om kansen te zien.

Tabel 10: Overzicht van de toe te voegen dimensies

Dimensies Vragen

Sociale netwerk Niets toevoegen

Succesvolle intelligentie

Ik formuleer een strategie om een probleem op te lossen Ik interpreteer de informatie accuraat om een probleem op te lossen

Ik ben me volledig bewust van mijn eigen valkuilen Ik probeer persoonlijke problemen te overwinnen

Intuïtie Ik probeer ook tussen de regels door iemands mening te

herkennen.

Ik vertrouw meer op mijn eigen intuïtie, dan op klantonderzoek.

Ik kijk eerst naar het geheel, om daarna de feiten te bestuderen Ik los problemen op door te springen tussen ideeën en mogelijkheden

Ik vertrouw meer op mijn eigen intuïtie, dan op een grondige analyse

Een snelle penetratie van de markt op basis van intuïtie is meer waardevol dan eerst onderzoek doen

Intuïtie is de bepalende factor om een potentiële kans te bepalen

$*!

4. Sociale wenselijkheid

!"#$%&'()*+,'-.$$

“The nature of social desirability and its effects on personality measurement has long been a heavily studied and often controversial topic” (Wiggins, 1968 in: Kuncel & Tellegen 2009:201). Dit oude citaat in een recent artikel geeft aan dat de effecten van sociale wenselijkheid op testen tot op heden niet duidelijk zijn. Bovendien bestaan er verschillende definities van sociale wenselijkheid. In de volgende paragraaf wordt een definitie van sociale wenselijkheid geformuleerd, waarna in paragraaf 4.3 de nadelen van het meten van sociale wenselijkheid besproken worden. In paragraaf 4.4 zullen de huidige methoden uit de E-scan uiteengezet worden, waarna in paragraaf 4.5 traditionele methoden beschreven worden. In paragraaf 4.6 wordt een nieuwe methode ontwikkeld voor de E-scan. Dit hoofdstuk sluit met een conclusie.

!"/$01'$-2$2),-13.$4.&2.3-567.-*8$$

Kuncel & Tellegen (2009) definiëren het sociaal wenselijk beantwoorden van vragen als het geven van antwoorden die door anderen worden gezien als wenselijk. De “anderen” binnen deze definitie kunnen per situatie verschillen. Wat als wenselijk wordt gezien kan eveneens verschillen, hoewel vele vormen van gedrag, zoals eerlijkheid, in vrijwel alle situaties als wenselijk wordt gezien. King & Brunner (2000:81) beschrijven sociale wenselijkheid als: “the tendency of subjects to respond to test items in such a way to present themselves in socially acceptable terms in order to gain the approval of others”. Chung & Monroe (2003:292) geven de volgende definitie van sociale wenselijkheid: “the general tendency of individuals to present themselves in a manner that makes them look positive with regard to culturally accepted standards of behaviour”. Tenslotte zeggen Crowne & Marlowe (1964:109) dat sociale wenselijkheid: “refers to the need for social approval and acceptance and the belief that it can be attained by means of culturally acceptable and appropriate behaviours”. In de definities van King & Brunner (2000), Chung & Monroe (2003) en Crowne & Marlowe (1964) lijken de cultuur en sociaal geaccepteerde normen belangrijk te zijn. Dit veronderstelt dat de onderliggende culturele normen en waarden van een vraag bepalend zijn voor de mate waarin respondenten

$"! geneigd zijn sociaal wenselijk te antwoorden. Dit wordt bevestigd door Fisher & Katz (2000) en Middleton & Jones (2000). Dit gegeven maakt de meeste schalen voor het meten van sociale wenselijkheid cultuur afhankelijk. Gezien het feit dat de definities van King & Bruner (2000), Chung & Monroe (2003) en Crowne & Marlowe (1964) met name spreken van culturele normen en waarden, lijken deze niet generaliseerbaar voor het ondernemerschap. Door simpelweg de woorden cultuur, normen en waarden te vervangen door ondernemerschap zouden deze definities enigszins bruikbaar worden. Echter, in mijn ogen, zijn deze definities bedoeld om te refereren naar algemeen geaccepteerde normen en waarden binnen een cultuur. Het simpelweg vervangen door het woord ondernemerschap doet in mijn ogen afbreuk aan het oorspronkelijke doel van deze definities.

Het algemene karakter van de definitie van Kuncel & Tellegen (2009:202) “behaving in a manner that is consistent with what is perceived as desired by salient others” daarentegen, maakt deze definitie tot een perfect uitgangspunt voor een eigen definitie. De definitie van Kuncel & Tellegen (2009) lijkt toepasbaar op verschillende situaties. Wat door anderen als wenselijke wordt gezien en wie deze anderen zijn wordt binnen deze definitie immers open gelaten. Naar mijn mening beschrijft deze definitie exact datgene wat personen doen als ze op een sociaal wenselijke wijze antwoorden. Een voorbeeld: Op het moment dat een persoon voor een lening naar de bank gaat, zal deze persoon trachten de E-scan op een wijze in te vullen dat consistent is met hetgeen dat de bank van deze persoon wil zien; ondernemerschap dus. Binnen dit voorbeeld is “de andere” de bank en