wilde, omdat ik haar aanwezigheid zelfs tot hier om mij heen voelde. Dat was te
begrijpen, want diezelfde dag, toen ze haar werk deed en voorovergebogen bezig
was de vloer schoon te maken, waarop mijn vriend limonade gemorst had, en haar
rug half naar hem toe gekeerd was, terwijl ik in de andere hoek van de kamer stond,
had ze zo schuinsweg, met eigenaardig verdraaide ogen naar mij opgekeken, - langer
dan anders, alsof ze mij een teken gaf, dat ze nogmaals herhaalde door het neerslaan
van haar blikken. Ik had mij afgevraagd wat het betekenen kon, en hield mij nog
altijd bezig met dat raadsel. Stellig wilde ze iets van mij, had ze begrepen, dat ook
ik iets van haar wilde. Ik moest en zou bij haar zijn. Iets later in de nacht, overwoog
ik, zou het misschien gaan. Ik wist waar ze sliep, in een benedenvertrekje bij de
keuken. Ik kon haar misschien op mijn beurt een teken geven, doen alsof ik naar iets
zocht, drinkwater op de verkeerde plaats. Het huis was al doodstil. De ouders van
mijn vriend sliepen aan de andere kant. Als ik zacht genoeg wegsloop, zou niemand
iets merken. Maar het was nog te vroeg. Ik besloot eerst een flinke poos te wachten,
en hield me doodstil, met de ogen
dicht, om te zorgen dat mijn vriend goed diep zou slapen. Zelfs mijn adem, eerst
jagend bij de gedachte aan wat ik van plan was, trachtte ik nu te beheersen, terwijl
ik in het donker broedde op alle eventualiteiten.
Heel zacht gekraak in de kamer bezorgde mij een siddering. Het moest mijn vriend
zijn, die in zijn bed bewoog. Maar ik durfde niet te kijken, want als ik mijn ogen
opendeed, en hij was wakker, zou alles onmogelijk worden. Ik hield mij dus doodstil
en hoorde, hoe heel zachtjes de deur open en dicht ging. Alsof iemand de kamer
verlaten had... of binnengekomen was. Ik waagde niet mij ervan te vergewissen. Een
eindeloos lange tijd leek het mij, dat ik lag te luisteren; maar ik hoorde niets meer.
Misschien zelfs niet eens meer het ademen van mijn vriend. Als hij werkelijk zelf
weggegaan was... ik durfde er niet aan te denken, hield mijn adem in, om te horen
of ik de zijne, of misschien wel die van een derde persoon kon onderscheiden. Niets,
volstrekt niets hoorde ik meer. Toen wist ik dat de kamer leeg was. Ik sperde mijn
ogen open. Zijn bed lag toegedekt, alsof er werkelijk iemand in sliep, maar ik wist
het zeker, hij was er niet in, hij was weggeslopen, had gedaan wat ik had willen doen.
Even zacht als hij stond ik op en ging naar het bed toe, om het te betasten. Het was
inderdaad leeg. De bedrieger! En mijn eigen verlangen zei me, waar hij naar toe was.
Voorzichtig trok ik op mijn beurt de deur open, ik had op dat ogenblik zelf niet
kunnen zeggen waarom, en handelde alsof ik slaapwandelde. Zonder gestommel
sloop ik naar beneden, want ik kende goed genoeg de weg door het huis, en had, al
lang voordat ik mijn plan gemaakt had, mijn ogen terdege de kost gegeven. Alsof
iets in me reeds geweten had, wat ik nu zou gaan doen.
Toen ik bij de keuken kwam, bleef ik staan. Het had mij eerst toegeschenen, dat
ik naar binnen moest stormen om die twee te overvallen, mijn vriend opzij te slaan
en zelf mijn rechten te doen gelden, want ik meende dat ik werkelijk rechten had,
dat zij me die zelf gegeven had. Nu zag ik plotseling dat het een dwaasheid was.
Mijn vriend was in zijn eigen huis, en ik was maar zijn gast. Ik zou
loos schandaal maken, zonder zelf erbij gebaat te zijn, integendeel. Bovendien voelde
ik een soort afkeer van beiden, hoewel van mijn vriend, die hetzelfde deed als wat
ik had willen doen, nog het meest. En dan, ik kòn mij vergissen... al wist ik
tegelijkertijd zeker, dat ik mij tòch niet vergiste.
Op mijn tenen deed ik de paar stappen naar de deur van het kamertje achter de
keuken. Het was er donker. Maar toen ik mijn oor tegen het dunne houtwerk hield,
kon ik het muisachtig gegichel van de negerin duidelijk onderscheiden, en heel
zachtjes de reeds donkere stem van mijn vriend, die trachtte te fluisteren. Ik voelde
dat ik beefde over heel mijn toen nog niet zo mager lijf, zodat ik mij moest
vasthouden, om niet tegen de deur aan te bonken. Een vreemde soort schroom dreef
me terug naar de keuken, waar ik mij verstopte om er te wachten, tot het afgelopen
zou zijn. Het was mij, alsof ik met eigen ogen wilde zien, wat mijn verstand al wist
en mijn oren bevestigd hadden: dat mijn vriend binnen bij de negerin was.
Het zal wel een uur geduurd hebben, voordat de kleine deur open ging. Ik róók de
negerin, bij alle duivels, en ze moet bij het weggaan van mijn vriend nog iets geks
gezegd hebben, want ik hoorde hoe hij het zachtjes uitproestte, als met de hand voor
de mond.
Ik stond in het donker van de keuken en liet hem voorbijgaan, met één seconde
van aarzeling, omdat ik immers zelf... Maar een golf van walging dreef mij de keuken
uit, en in één sprong zat ik mijn vriend in zijn nek en smeet hem op de grond. Hij
was iets groter en krachtiger dan ik, maar mijn stoot was zo onverhoeds gekomen,
dat hij meteen lag. Mijn vuisten beukten dof op hem in, zonder dat hij zich nog
verweren kon. Hij kreunde slechts en eerst toen hij zich wringend onder mijn gewicht
had weten om te draaien, hoorde ik hem fluisteren: Maar wie is het... wie is het dan
toch...
Ik antwoordde niet, sloeg razend op zijn ogen, zijn gezicht, dat vochtig aanvoelde
omdat hij begon te bloeden. Hij verweerde zich pas toen hij kreunend zei: O... maar
jij bent het... Antonio... verdomd!
Het noemen van mijn naam, of misschien zijn eerste afwerende slag, die mij stevig
tegen mijn kaak trof, bracht mij tot mijzelf terug. Ik liet hem los, en ook hij hield
meteen op, om overeind te krabbelen terwijl hij mompelde: Om Godswil... maak
geen schandaal... ze zullen wakker worden... Wat bezielt je?
Ik antwoordde niet, liep stilletjes naast hem de trap op, naar de slaapkamer terug,
In document
Albert Helman, De rancho der X mysteries · dbnl
(pagina 145-148)