• No results found

Johannes Calvijn wenst de voortreffelijke Simon Grynaeus heil! Ik herinner mij een vertrouwelijk onderhoud, dat wij drie jaren geleden met elkaar hadden over de beste methode van Schriftverklaring, waarbij kwam vast te staan, dat de methode, die u het best beviel, ook mijns inziens de voorkeur verdiende boven andere. Beiden waren wij het er over eens, dat de voornaamste deugd van een exegeet bestaat in duidelijkheid en kortheid. Want waar het bijna zijn enige plicht is, de gedachte van de schrijver, die hij verklaren wil, juist weer te geven, zo verliest de exegeet zijn doel uit het oog, of dwaalt hij te veel van zijn onderwerp af, als hij zijn lezers afleidt van de gedachte van de schrijver. Daarom wensten wij beiden, dat er onder het getal van de geleerden, die zich in deze tijd tot taak gesteld hebben, de theologie op dit gebied te bevorderen, eens een man opstond, die streefde naar een gemakkelijkheid van uitdrukken, en zich tegelijk moeite gaf, de studerenden niet met te wijdlopige verklaringen al te zeer bezig te houden. Hoewel ik wel weet, dat niet ieder dit gevoelen toegedaan is, en dat ook zij, die het niet deden, niet zonder grond tot hun oordeel gekomen zijn, zo kan deze overweging mij toch van mijn voorliefde tot beknoptheid niet afbrengen.

Daar echter de verscheidenheid, die de menselijke geest aangeboren is, met zich brengt, dat de één dit, de ander dat beter vindt, zo mag ieder hierover gerust zijn eigen mening hebben, mits hij een ander maar niet aan eigen inzichten wil onderwerpen. Hierin ligt dan ook de oorzaak, dat wij, die meer van kortheid houden, de arbeid van hen, die in de verklaring van de Heilige Schrift uitvoeriger en wijdlopiger zijn, geenszins versmaden of verachten, terwijl zij op hun beurt ons verdragen, ook wanneer zij ons voor te gedrongen en te beknopt houden.

Ik heb mij niet kunnen weerhouden, een onderzoek in te stellen, of mijn werk hier voor Gods Kerk enig nut zou kunnen opleveren. Weliswaar geloof ik niet, het ideaal bereikt te hebben, dat wij ons destijds stelden; ik heb dat trouwens aan het begin ook niet gedacht. Niettemin heb ik getracht, zó te schrijven, dat men zien kan, dat ik mijn ideaal niet uit het oog verloren heb. Aangezien het mij niet geoorloofd is, te beoordelen, in hoeverre mij dit gelukt is, laat ik het u en uw gelijken over, dit te bepalen. Dat ik deze gevaarlijke poging juist bij deze brief van Paulus heb durven wagen, zal mij wel blootstellen aan de berisping van velen. Want daar reeds zovele uitnemende geleerden in het verleden aan de uitlegging van deze brief hun krachten gegeven hebben, schijnt het ongelooflijk, dat anderen nog iets beters voor de dag zouden kunnen brengen. Alhoewel ik van mijn arbeid wel iets goeds verwachtte, beken ik toch, dat deze overweging mij aanvankelijk ook verschrikt heeft, omdat ik vreesde, mij de roep van vermetelheid op de hals te kunnen halen, als ik, na de arbeid van zovele voortreffelijke mannen, ook nog de hand aan het werk wilde slaan. Op deze brief bestaan vele commentaren: zowel van oude, als van nieuwe uitleggers. Ongetwijfeld konden zij hun arbeid aan niets beter wijden; want wie dèze brief verstaat, die is de toegang tot het verstaan van heel de Heilige Schrift geopend. Over de ouden wil ik niet spreken; hun toewijding, geleerdheid, eerwaardigheid, en ten slotte hun ouderdom hebben een zodanig gezag, dat wij niets van hetgeen zij aan de orde gesteld hebben mogen verachten. Maar ook het noemen van hen, die nog in leven zijn, heeft geen zin. Alleen over hen, die iets bijzonders gepresteerd hebben, wil ik mijn mening zeggen.

Philippus Melanchton heeft krachtens de buitengewone geleerdheid, ijver en handigheid, waardoor hij op ieder wetenschappelijk gebied boven hen, die vóór hem in ’t openbaar opgetreden zijn, uitmunt, veel licht over deze stof doen opgaan. Aangezien het slechts zijn voornemen geweest schijnt te zijn, alleen dat te behandelen, wat in de eerste plaats de opmerkzaamheid waard is, zo heeft hij, door dáárbij lang stil te staan, veel met opzet onbesproken gelaten. wat de geest van de meeste lezers zou kunnen vermoeien. Op hem volgt Bullinger, die ook zeer terecht veel lof verworven heeft. Bij hem paart zich geleerdheid aan vlotheid van uitdrukking, en hij heeft zich daarin zeer vaardig getoond. Bucer ten slotte heeft door het publiceren van zijn studies als het ware de sluitsteen gelegd.

33 C. R. 191 – Herm. 828.

Daar deze man, zoals u weet, in diepzinnige geleerdheid en rijke kennis op velerlei gebied, in scherpzinnigheid van geest, grote belezenheid en allerlei andere deugden heden ten dage door bijna niemand overtroffen wordt, met weinigen te vergelijken is, en boven de meesten uitsteekt, verdient hij een afzonderlijk woord van lof, omdat niemand, voor zover ik weet, zich met groter nauwgezet-heid heeft beziggehouden met de uitlegging van de Heilige Schrift. Ik geef toe, dat het een te vermetele wedijver zou zijn, wanneer ik met dergelijke mannen de strijd zou willen aanbinden; zo iets is dan ook nooit in mijn hoofd opgekomen, evenmin, als hun ook maar een weinig roem te willen ontnemen. De invloed en het gezag, die zij volgens het getuigenis van vele voortreffelijke lieden verdiend hebben, blijve onaangetast! Echter zal men mij wel willen toegeven, dat er niets menselijks ooit zó volkomen geweest is, of er bleef voor de vlijt van hen, die later komen, nog wel iets over: hetzij om het werk van hun voorgangers af te maken, op te sieren, of te verduidelijken.

Over mijzelf durf ik van te voren niets anders te zeggen, dan dat ik van mening was, dat deze poging van mij niet zonder nut zou zijn. Bij het aanvaarden van dit werk, ben ik door geen ander motief geleid, dan alleen door het algemeen welzijn van de kerk.

Ik hoop dus, dat mij, bij de geheel verschillende manier van schrijven, het verwijt van eerzucht niet treffen zal, wat ik aanvankelijk vrezen moest. Philippus toch heeft, hetgeen hij wenste, verkregen; hij heeft namelijk vooral de voornaamste hoofdstukken verklaard. Vóór alles dáármee bezig zijnde, heeft hij vele onderwerpen, die niet voorbij gezien mogen worden, onbesproken gelaten, terwijl hij anderen geenszins heeft willen verhinderen, ook die te behandelen. Bucer is te wijdlopig, om ook door mensen, die door nog andere bezigheden in beslag genomen worden, snel gelezen te kunnen worden. Ook is hij te zwaar, om door eenvoudigen en hen, die sterke concentratie van gedachten missen, gemakkelijk begrepen te worden. Want bij elk onderwerp bood zich uit zijn ongelooflijk rijken geest zulk een hoeveelheid stof bij hem aan, dat hij onmogelijk met schrijven kon ophouden.

Waar nu de één niet alles vermeldt, en de ander te wijdlopig is, om de stof in korte tijd te kunnen doorlezen, zo komt het mij voor, dat mijn voornemen in het minst niet de schijn heeft van jaloezie.

Een tijdlang heb ik overwogen, of het niet de voorkeur verdiende, om, na hetgeen bovengenoemden en anderen hebben gegeven, slechts een soort nalezing te houden, en te verzamelen, wat ik met een bescheiden talent meende te kunnen bereiken, boven het samenstellen van een doorlopend commentaar, waarin noodzakelijk veel moet worden herhaald, wat òf allen, òf ten minste enkelen van hen ook reeds hebben opgemerkt. Daar de verklaarders onder elkaar niet zelden van mening verschillen, hetwelk de lezers, die minder scherpzinnig zijn, vele moeilijkheden baart, omdat zij dikwijls niet weten, met welk gevoelen zij moeten instemmen, zo heb ik gemeend, van deze arbeid geen berouw te zullen hebben, wanneer ik, door het aangeven van de beste uitlegging, hen, die niet standvastig genoeg zijn, om zich een eigen oordeel te kunnen veroorloven, van de zwarigheid, die het nemen van een beslissing met zich brengt, kon bevrijden. Vooral, daar ik mij voornam, alles slechts even aan te roeren, zodat de lezers, zonder veel tijdverlies, bij mij lezen kunnen, wat in de werken van anderen te vinden is. Kortom, ik heb mij moeite gegeven, dat niemand zich zal kunnen beklagen, bij mij veel overbodigs te hebben aangetroffen. Over het nut wil ik niet spreken. Toch zullen er wellicht welwillende mensen zijn, die na het lezen bekennen zullen, van dit commentaar meer vrucht gehad te hebben, dan ik thans in uitzicht durf stellen. Dat ik somtijds van anderen afwijk, of ongetwijfeld wel eens een geheel andere opvatting toegedaan ben, zult u billijkerwijs wel in mij willen verontschuldigen. Wij moeten namelijk zoveel eerbied hebben voor het Woord van God, dat het, bij verscheidenheid van verklaring, zo weinig mogelijk uit elkaar gerukt wordt, want daardoor wordt onwillekeurig aan Gods majesteit te kort gedaan. Vooral, wanneer zulks niet met grote voorzichtigheid, wat de keuze betreft, en met grote soberheid geschiedt. Evenals het zonde is, iets, wat God gewijd is, te bezoedelen, zo mag iemand, die de allerheiligste zaak, die er op aarde is, met onreine of niet behoorlijk toebereide handen aanroert, niet geduld worden. Zo is het ook een aan heiligschennis grenzende vermetelheid, de Heilige Schrift op goed geluk nu eens zo, dan weer anders uit te leggen, en daaraan, als aan een stuk speelgoed, zijn lusten bot te vieren, zoals door

velen van oudsher gedaan wordt. Toch mag men wel steeds in het oog houden, dat zelfs zij, wie vroomheidszin, nauwgezette plichtsbetrachting en soberheid bij de bestudering van de Goddelijke geheimenissen niet ontbreken, niet immer onder elkaar eenzelfde mening toegedaan zijn. Zulk een weldaad heeft God Zijn dienaren nimmer waardig gekeurd, dat Hij één man in elk opzicht met een volledig en volkomen inzicht begiftigd heeft. Ongetwijfeld dáárom, om ons in de eerste plaats deemoedig, en vervolgens begerig naar broederlijke eensgezindheid te houden. Daar wij dus in dit tegenwoordige leven niet hopen moeten, wat overigens zeer te wensen zou zijn, dat er onder ons in het verstaan van Schriftuurplaatsen een blijvende eensgezindheid komen zal, zo moeten wij ons beijveren, ons niet te laten prikkelen door een zucht naar nieuwigheden; ons niet te laten aandrijven door een begeerte, anderen smadelijk te bejegenen; ons tot geen verbittering te laten aanzetten, en ons door geen eerzucht te laten ophitsen, maar laten wij, alleen door de noodzakelijkheid ge-dwongen, en uitsluitend met de bedoeling, het goede te zoeken, van de gevoelens van vroegere uitleggers afwijken. Dit geldt de exegese van de Heilige Schrift, maar in dogmatische kwesties, waarin de Heere vooral wil, dat de Zijnen van één gevoelen zijn, zal men zich minder vrijheid mogen veroorloven. Dat zowel het één als het ander mijn streven was, zullen de lezers gemakkelijk bemerken.

Aangezien het mij niet past, over mijzelf een oordeel te vellen en uit te spreken, zo laat ik de beoordeling gaarne aan u over. Daar allen terecht aan uw oordeel grote waarde toekennen, moet ik dat ook doen. Waarbij men weten moet, dat ik u door vriendschappelijke omgang goed ken. Het oordeel van anderen zal daardoor wel wat aan betekenis verliezen; het uwe echter, dat onder alle geleerden vermaard is, zal er door in waarde stijgen.

Vaarwel!

Straatsburg, 18 October 1539.

Met deze brief heeft Calvijn zijn commentaar op de brief van Paulus aan de Romeinen opgedragen aan Grynaeus, als dank voor de hem verleende gastvrijheid tijdens zijn verblijf te Bazel.