• No results found

SERIE R- R-AMBON ENZ

In document XXIV: GROOTE OOST (pagina 144-162)

N°. 32.

J U R I S P R U D E N T I E VAN DE I N H E E M S C H E R E C H T S P R A A K OP B O E R O E , CERAM, AROE EN T E N I M B A R (1883-1923).

Gegevens uit enkele burgerlijke en strafzaken, verzameld door mr. F. D.

Holleman.

1. Er is geschil over het feit dat gedaagde (imam) en iemand van de soa (ook afwisselend „dati" genoemd), Wael, 208 sago-boomen heeft doen kloppen in de doesoen Gaoela, waarvan eischer (Bële Wael) beweert dat hij ini.' bezitter is; want zekere Tala-boedin Wael, die vijf vrouwen had gehad, zou aan zijn zes kinderen, vóór zijn dood, ieder een doesoen gegeven hebben. Baboeding kreeg de doesoen Ga-oela.

Eischer deelt verder mede:

Baboeding stierf kinderloos, maar bij zijn leven had hij steeds ingewoond bij Kiling (Bahoeding's vader, die een andere doesoen van Talaboedin had gekregen. Kiling is de vader van eischer, Bële Wael). Baboeding had dan ook Bêle Wael (eischer) als anak piara („Soedan hambil B. W. mendjadi anak piaranja"). Toen Bahoeding stierf, zou Bële Wael alle onkosten („ongkos-ongkos kamatian") hebben betaald, en om die reden zouden Radja Labele en Imam Hatala, als raad agama te Kajêli hem de doesoen Ga-oela hebben toegewezen. Daarna zou hij die doesoen reeds meer dan 30 jaren hebben genoten („makan") zonder stoornis („kategahan") van wien dan ook.

Gedaagde beweert van zijn kant :

dat hij die boomen heeft doen kappen, omdat deze doesoen Ga-oela poesaka is van de geheele „familie" Wael („jang berfam Wael"). Inderdaad zijn de andere doesoens, die de onderscheiden familieleden bezitten en die vroeger van hun grootvaders en vaders geweest zijn, onder de erven verdeeld, maar dit is niet het geval met dé doesoen Ga-oela, want deze is nooit verdeeld of aan een der erven toebedeeld; deze doesoen is er een van vroeger („poerbakala"), toen hun voorouders nog Alfoeren waren, en de naam Ga-oela (beter „ga-oeli") wil in de oorspronkelijke volkstaal („bahasa tanah") dan ook zeggen: „van vroegeren tijd".

AMBON ENZ. 132

lu vroegeren tijd woonde overgrootvader („anojang") Djafar Wael in het gebergte op de Goenoeng Kotbessi en toen de „Cornpani Blanda" te Kajeli kwam, sloot hij zich bij de Compani aan, werd Mohammedaan en verkreeg als geschenk („selakoe peni-brian") de doesoen Ga-oela (als dati-doesoen). Anders, zijn broeder To Wael, wiens nakomelingen tot op den liuidigen dag Alifoeren zijn gebleven te Wahiri en die de doesoen Gawa-Kori kreeg;

terwijl nog een andere broeder Bamaan, wiens nakomelingen voor de helft Mohammedanen zijn geworden en voor de helft Alifoeren zijn gebleven, de doesoen Itorita kreeg. Deze doesoen Ga-oela is dus niet aan Bële Wael (eischer) alleen, maar van alle erven („aliwaris-waris") van Djafar Wael. Zij is niet aan een der erven toebedeeld („dibagi"); doch alle afstammelingen van Djafar Wael (genaamd Radja Soetraë) hebben daar nog recht op, en volgens de oude adat is het zelfs streng verboden die „dati-doesoen" te verdeelen, omdat het een doesoen is van de „soa" van Djafar Wael; dus alle afstammelingen mogen van die doesoen de voort-brengselen genieten („ambil hasilnja"). Als erven hebben op die doesoen recht („waris waris dari itoe doesoen"): hij (gedaagde), eischer, de radja van Kajeli, en vele anderen die de „fam" Wael dragen (zelfs nog Alifoeren).

De radja van Kajeli heeft niet alleen als erfgenaam recht, maar ook omdat hij „djoeroekoewasa (voogh)" over die doesoen G. van ons geslacht („kaoem") is en volgens de aloude adat hij die radja van Nageli is, ook „voogh" is over die doesoen.

Vroeger was eischer radja van K. en als zoodanig was bij toen ook „voogh". Niet de doesoen Ga-oela, maar de doesoen Mamende van Talaboedin, is eischer als erfdeel toegevallen.

2. Onderstaande akte is in een strafzaak door den kooper overgelegd om te bewijzen dat een beklaagde onrechtmatig atap op zijn doesoen had gewonnen.

Jang bertanda dibawa soerat ini Waloepoeng Baman, orang Alifoeroe deri negeri Kajeli mangadiami di Walapoe, mengakoe dengan songgoh dan benar, behoewa didalam boelan September 1800 toedjoeh poeloeh toedjoeh jang bertanda telah djoewal sawatoe doesoeng sagoe di Waeapoe bernama Soekit-anan kapada Beele Waè'1 orang negeri Kajeli pada harga sawatoe snaphaan batoe api, loop satoe pada berkowatkan soerat ini dengan tanda tang-angkoe kruis jang bijasa di Kajeli pada delapan hari Augustus 1800 delapan poeloeh tiga.

Jang telah djoewal

tanda tangan kruis deri Waloepoeng X Baman.

Berhadapan kami saksi-saksi pada ini tanda tangan kruis deri Waloepoeng Baman.

Sare X Daffa.

Teneboeal X Waetemon.

Patiboeroe X Waetemon.

Marhoekoe X Waetemon.

133 AMBON ENZ.

De vorenstaande haudteekeningen zijn in mijne tegenwoordig-heid gesteld.

Kajeli den 8 Augustus 1883.

De Posthouder (w.g.) Bergmann, (Voorzien van ambtsstempel :

Posthouder van Kajeli Boeroe).

3. In een ander geding legt deze persoon ten bewijze van een zelfde feit een vendukwitantie over, waarop aan de voor-zijde vermeld staat dat Tjio Yoe King op de openbare verkoopmg van executiegoederen van Kanait Baman en liadji Oemar Wael op 17 Februari 1896 heeft gekocht twee doesoens genaamd W. en M. onderscheidenlijk voor f6.50 en f 9 . — ; terwijl aan de achterzijde staat de aanteekening: „Ini doea doesoeng soedali didjoewal kombali pada Bëlë Wael Gezaghebber lepas dengan hormat deri negeri Kajeli.

Jang mendjoeal w.g. met chin, karakters Voor legalisatie der handteekening van Gezien Thio ^oe King.

De Radja van Kajeli De Posthouder van Kajeli (w.g.).... Wael. (w.g.) Latumanuwy.

4. Vonnis van den alleensprekend rechter te Wahaai (Noord-Ceram), 22 No-vember 1920, n°. 8.

Beklaagden zijn van de soa Loemapeloe, negorij Oewin.

Worden vervolgd twee personen, nl. Ie beklaagde, die over-spel heeft gepleegd met 2e beklaagde, de eerste vrouw (er zijn er twee) van getuige Patia Kohote.

Beklaagden bekennen.

Het negorijhoofd van Oewin, als adviseur gehoord, deelt mede, dat hij de zaak niet heeft kunnen berechten, omdat beide be-klaagden ontkenden.

Hij is van oordeel „dat volgens de adat voor een dergelijke overtreding boete moet worden betaald door eerste beklaagde aan de beleedigde partij (P. K.), doch, aangezien deze adat door de Compania thans niet meer gevolgd wordt, stelt hij voor om beklaagden ieder te veroordeelen tot betaling van een boete van 30 kleine pirings aan de onderafdeelingskas, vertegenwoordigende voor ieder een bedrag van + f 3 . — " .

Het vonnis is overeenkomstig dit advies.

De assistent resident merkt op, dat hij den indruk kreeg dat de geheele zaak al in der minne geschikt was, doch men toch wilde vernemen hoe de nieuwbenoemde gezaghebber [de alleensprekend rechter] er over dacht. Daarom is de zaak

AMBON ENZ. 1 3 4

volgens de adat beslecht. Partijen gingen opgeruimd heen na de boeten te hebben betaald en de beleedigde echtgenoot reikte den overspeler een pruim tabak toe.

5. Raad van hoofden te Geser (Oost-Ceram)1 ), 1920.

Eischer, sagoklopper van Sesar, tegen sagoklopper van Gerikit, regentschap Gab, gedaagde.

Geschil over een doerian-aanplant, waarvan de vruchten zijn geplukt door personen van Gah (op instigatie van gedaagde?).

Eischer beweert dat de boomen van hem zijn, omdat zij door zijn grootvader zijn geplant.

Gedaagde zegt dat zij door zijn voorouders zijn geplant en voert aan dat de aanplant ligt binnen het beschikkingsgebied van Gah, dus dat eischer reeds op dezen grond geen aanspraken heeft op den grond waar de boomen staan.

De ingestelde commissie verklaart dat het laatste feit juist is en de eisch wordt ontzegd.

(9/1920) Eischer, negorijman, wonende te Sesar, tegen den kepala soa van de kampong Tokonakat, regentschap Kilmoery, gedaagde.

Geschil over het bezit van vier doesoens — blijkens de opgaven van partijen, poesaka doesoens —.

Bewijsmiddelen: de verklaringen van getuigen dat zij van hun grootvader en vader hebben vernomen dat de grootvader van gedaagde heeft geplant de sagoboomen, die nu de aanleiding tot het geschil zijn; en dat zij gedaagde wel en eischer nooit de voortbrengselen van die doesoens hebben zien genieten. Eisch

ontzegd. (10/1920) Eischer, Arabier, tegen den radja van Timorwarat (eil. Kesewoey),

gedaagde.

Eischer vordert van gedaagde f 450, welk bedrag hij aan den vorigen (sedert overleden) regent en kepalas soa en anak anak bala zou hebben geleend blijkbaar voor dekking van belastinggelden en welke som men hem zou terugbetalen in Copra à f 8 de picol.

Eischer legt over een gezegelde schuldbekentenis onderteekend met vier kruisjes, die echter gewaarmerkt zijn door den Civ. ge-zaghebber (1913). Hierin erkennen de radja, kepalas soa en anak anak bala van eischer ontvangen te hebben f 450 ; „ia itoe boeat voorschot dari kami poenja sasi coprah di negeri Temerwarat, sepernjata di bawah ini:

') In alle opeenvolgende zaken van dezen raad van hoofden werd de raad geleid door den posthouder van de Waroe (door ontstentenis van andere Bestuursambtenaren feitelijk waarnemend voor heel Oost-Ceram). De heer Manusama is de gewezen regent van Aboeboe (Noesalaut), sedert bij het binnenlandsch bestuur overgegaan.

135 AMBON ENZ.

Dengan perdjandjian jang mana, kami soedah tnma ito e wang-voorschot terseboet diatas, maka kami poenja sasi jang kami soedah tarob moelai dari boelan April 1913 dan pada moelai boelan Augustus 1913, kami akan boeka itoe sasi terseboet . Zij beloven eind Augustus 1913 voor het genoten voorschot in te brengen droge copra à f 8 p. p. en het bedrag zoo af te lossen. Zij beloven voorts, indien er meer copra is, die ook aan eischer te leveren tegen marktprijs.

Zoowel de radja, als alle kepala's soa die onderteekenden, zijn

inmiddels gestorven. . , Gedaagde erkent dat bij verantwoordelijk is voor de schulden

van zijn overleden broeder, hoewel de schuld hem onbekend was (in zooverre dat hij wel had vernomen dat zijn broer van eischer had geleend, om de belasting te kunnen betalen).

Gedaagde veroordeeld om over 5 maanden aan eischer t 45U

te betalen. (17/1920) Eischers, negorijlieden van Geser, tegen iemand van kampong

Korong, regentschap Kilwaroe, gedaagde.

Geschil over een klapper-aanplant op Ceramlaut.

Eischer stelt dat die boomen door zijn voorouders zijn geplant.

Gedaagde maakt aanspraak op een apart stuk, waar 28 boomen staan, en zegt dat die van hem zijn, omdat hij meer dan 30 jaren zonder stoornis de vruchten heeft geplukt.

Bewijsmiddel: een kepala soa van Keffing verklaart dat hij vroeger —- onder een anderen posthouder — mee is geweest met een , commissie" naar dezen zelfden aanplant, op verzoek van een reeds overleden mede-anak-waris van eischers, en dat gedaagde die daarbij ook tegenwoordig was, geen bedenkingen heeft geopperd.

Eisch toegewezen.

De vordering werd voor den raad van hooiden voorgebracht door één der anak-anak poesaka, die de anderen vier

vertegen-woordigde. (21/1920) Eischers, zeventien lieden van Kelalir, regentschap Daai, tegen

den orangkaja van Ondor, kepala soa van Doelah, regentschap On dor, en vier lieden van Doelah en Ondor, gedaagden.

Eischers vorderen op drie doesoens — doesoens tatanaman — die met name genoemd zijn. Zij erkennen dat gedaagden ter plaatse drie doesoens bezitten doch ontkennen dat de drie eerst-genoemde van gedaagden zijn.

Uit die verklaring van lcn gedaagde blijkt, dat het achterland van de negorij Ondor-Doelah arm is aan water en dat menschen van deze negorij vroeger niet alleen in Kelalir, maar ook onder Daai hebben geplant, „sebab dari doeloe-doeloe kala itoe keper-intahan Ondor sampai di Kelili. Sebab itoe, orang toea-toea soeka bertanam keinana sadja, jang toeroet soekanja' .

AMBON ENZ. 1 3 6

Ter plaatse heeft eerst een commissie onderzoek gedaan en aldaar heeft ook de raad van hoofden afgebakend de vier doe-soens (in het geheel) waarop eischers recht hebben;

dus de eisch is ten deele toegewezen.

Bewijsmiddel was ook eene schriftelijke verklaring van een vroegeren civiel gezaghebber (1912) dat hem bekend was dat de negorijen Ondor en Doellah vier, met name genoemde, sago-doesoens hebben te Kelaler (en te Daai nog 9 andere, met name

genoemde). (23/1920) Eischer, pendjawat kapala soa van Enlomin, regentschap Amar

Manowoko tegen 1° Kapitan, kepala soa] van Derak, regentschap Amar Manowoko en 2° Samsi te Derak.

In geschil is de doesoen Riba (waarin sagoe- en klapperboomen staan). Eischer vraagt ook f 5 0 0 , omdat gedaagden die doesoen gedurende drie jaren wederrechtelijk hebben genoten.

Eischer grondt zijn recht op d'ie doesoen, op het feit dat hij Matakena—Kei, toen deze nog in leven was, in huis heeft ge-nomen en voor hem heeft gezorgd.

Ie gedaagde grondt zijn recht op het feit dat hij de ouders van 2den gedaagde (Samsi) gedurende hun ouden dag heeft ver-zorgd — hoewel hij geen familie van hen is —. Hij zegt dat hij, na den dood van Matakena—Kei, alleen toezicht heeft ge-houden en dat 2e gedaagde de opbrengst van de doesoen heeft genoten.

2e gedaagde zegt dat eischer geen recht heeft, doch dat dit alleen hebben hij en zekere Matakena (zoon van Binikei, en anak piara van eischer).

De raad van hoofden maakt een stamboom op (door den radja van Amar M. en partijen voor juist erkend):

Bel an y

Matakena-Kei f o Kelajai f • W a t n a n g a n (kind van B. en Loen) (kind van B.

en Tangili)

O Samei (2- ged.)

(Kind van B. en Loen)

D Binikei f X o E i a f

(Broer, van Pendjawat, eischer):

O Matakena

137 AMBON ENZ.

en beslist, dat noch eischer noch V gedaagde op de doesoen Riba recht hebben; doch wel 2e gedaagde en Matakena, de pleegzoon- van eischer (zoon van zijn overleden broeder Ria).

Vonnis (dat veel verder gaat dan de eisch): Ontzegt den eisch,

„handhaaft 2e gedaagde, Samsi en Matakena als de rechtmatige erfgenamen van de doesoen Riba.

Gelast dat Samsi aan Matakena zal terugbetalen t 17.50, zijnde de helft van de waarde van de door hem gevelde sagoboomen en dat Matakena vd. gedurende drie jaren de vruchten van de in de doesoen Riba staande klapperboomen zal genieten".

(25/1920) Eischer, negorijman te Koelagawa, regentschap Kataloka, tegen den kepala soa van Oeroen (regentschap Kataloka), gedaagde.

Eischer vordert van gedaagde op een sagoedoesoen genaamd Boliti, gelegen in de kampong Roemaleen-Key (Kataloka) die hij van zijn grootvader zou hebben geërfd en door gedaagde is ..genomen als de zijne".

Gedaagde antwoordt dat hij zich geen doesoen heeft toege-ëigend, maar de doesoen Baliti in pand heeft genomen van Watiwe, echter sedert aan dezen heeft teruggegeven.

Watiwe (getuige) bevestigt dat hij deze doesoen indertijd aan gedaagde heeft verpand, doch alweer heeft teruggekregen. Ge-tuige beweert dat de doesoen aan hem en eischer toebehoort.

Eisch ontzegd, (als onbewezen).

(26/1920) Eischer, Chineesch handelaar, tegen een hadji, wonende te Kwamoer besar, regentschap Oeroeng, gedaagde.

Eischer vordert van gedaagde een bedrag van f 177.18, als restantschuld voor aan gedaagde gedurende eenige jaren gele-verde en door hem niet geheel afbetaalde tokogoederen.

Gedaagde ontkent aan eischer nog iets schuldig te zijn en zegt alles afbetaald te hebben. Hij verzoekt den Raad om de handelsboeken van eischer door een commissie te willen laten nagaan.

De commissie — de regent van Keloe, de mantn politie en de wijkmeester der Chineezen - - bevindt dat die boeken goed zijn bijgehouden, .,overeenkomstig de bepalingen", en de vordering-wordttoegewezen, (schuld te betalen in maandelijksche paijementen

van f 15) (30/1920) Eischer, Chineesch handelaar, tegen den ontslagen orangkaja

van Oeroeng, gedaagde.

Een vordering als in zaak n°. 30/1920 tot een bedrag van f377, wordt — niettegenstaande gedaagde niet tijdig is opge-roepen _ bij verstek toegewezen, op vertoon alleen van een

rekening courant van eischer. (31/1920)

AMBON ENZ. 138

Eischeresse, een Mohammedaansche vrouw te Geser, tegen een hadji te Kilwaroe, gedaagde.

Eischeresse vordert van gedaagde op de „Mahar"-1) ad f 150, die haar na den „talak" toekomt, en f 17 kosten (alimentatie ?) voor haar en de kinderen gedurende 17 dagen vóór de echt-scheiding. Gedaagde ontkent. Eisch toegewezen.

(38/1920) E c h t s c h e i d i n g . Verklaart ontbonden het huwelijk van twee inlandsche Christenen van het regentschap Kianlaoet.

Gedaagde had, na van 1904 tot 1916 met eischer gehuwd geweest te zijn, hem verlaten en in overspel geleefd met twee andere personen.

Verstek zaak.

F a m i l i e r e c h t . O n d e r h o u d s k o s t e n . Huwelijk. B r u i d -s c h a t . Ei-schere-s-se (njonja Rambang) vordert van haar -schoonzoon een bedrag van f 150, zijnde de verpleegkosten van haar dochter, die nu met gedaagde is getrouwd.

Gedaagde zegt reeds vóór zijn huwelijk met die dochter aan eischeresse een som van f 52 te hebben willen betalen, doch, toen zij weigerde dit aan te nemen, het bedrag bij den Regent van Geser in bewaring te hebben gegeven.

De regenten van Geser en Keloe, en ook de imam verklaren:

„dat de adat en godsdienst niet toelaten dat de moeder van haar eigen dochter verpleegkosten vordert. Wel zegt de adat dat vóór het huwelijk door den bruidegom een som moet betaald worden als hadat".

Gedaagde zou reeds een som van f 52, wat voldoende is, hebben betaald. Eisch toegewezen tot f 52.

H u w e l i j k . B r u i d s c h a t , Eischer, een negorijman, vordert van gedaagde, orangkaja van Waras-Waras, de som van f 350, zijnde de harta kawin die gedaagde aan hem nog moet betalen omdat deze met zijn dochter getrouwd is.

Gedaagde erkent getrouwd te zijn met de dochter van eischer, doch ontkent te hebben afgesproken om hem als harta f 350 te betalen. Hij is bereid f 5 2 te voldoen.

Getuigen (imam, kasisi en modln van Waras-Waras) verklaren bij de huwelijkssluiting, door den imam, tegenwoordig geweest te zijn, doch niet te hebben gehoord dat gedaagde f 350 als harta kawin aan eischer beloofde.

„Volgens de adat is gedaagde nog aan eischer schuldig f 5 2 als harta kawin".

Vonnis diensvolgens.

6. Raad van hoofden te Piroe (Z.W. Cerain), 1922.

S t r a f r e c h t , A d a t - v e r g r i j p e n . Bij het oproepen van de

') Mahr = Mobamrnedaanseke huwelijksgift. — Noot van de commissie,

139 AMBON ENZ.

negorij bevolking- voor de vaststelling' van kwartodiensten, komen plotseling personen naar voren en deelen aan de kapala soa mede dat de negorijlieden weigeren om langer kwartodiensten te verrichten voor den regent, omdat zij niet meer van hem ge-diend zijn, om zijn wangedrag („hati isi negeri tasoeka lagi pemerin-tah tagal kelakoean jang boeroek)". De bevelen van liet Gouver-nement willen zij gaarne ten uitvoer!eggen. Zij deelen dit mede („menjatakan terang"), „soepaja dikoedian hari djangan lagi persalahkan kami", dus om de verantwoordelijkheid voor even-tueele latere weigering om zijn bevelen op te volgen (een artat-vergrijp) van zich at' te wenden.

Bovendien riep er een tegen liet volk: noem hem niet langer

„orang kaja", maar „Mohamadnoer" (de eigennaam van den regent). Daarna schoolde men samen voor de misdjid.

De raad van hoofden veroordeelde wegens: „meroesankan pangkat kepala negeri" tot B maanden gevangenisstraf.

Opmerking van den inzender :

Dergelijke plotselinge stakingen in het regelmatige negorij-leven zijn iu den regel uitingsverschijnselen van een diepgaande ergernis tegen het hoofd en worden bedoeld als aanleiding om de gestelde grieven te onderzoeken. Zij belmoren niet, zonder meer, gequaliticeerd te worden als vergrijp en strafbaar feit. Fas nadat naar de oorzaak, waaruit zij gezegd worden voort te sprinten een onderzoek is ingesteld, en deze o n g e g r o n d is b e v o n d e n , verkrijgen zij het karakter van strafbaar feit.

7. Raad van hoofden te Wabaai (N. Ceram), 1922.

B r u i d s c h a t . D o e s o e n - k o o p . Geschil over een sagodoesoen.

Vrouw Naisa is drie malen gehuwd geweest Uit het eerste huwelijk is gesproten eischer. Uit het tweede Ma Am en Abdoel en gedaagde is de derde echtgenoot van Naisa als zij sterft.

Voor het geld van den bruidschat voor Ma Am (de koopprijs:

„Ma Ani poenja emas kawin") die alleen ten behoeve van de moeder kwam '(de vader was dood en de latere echtgenoot, ge-daagde, heeft daarop geen recht) is de sagoedoesoen gekocht.

Nu maakt eischer, een voorkind van Naisa, op die doesoen aan-spraak, te zamen met Ma Ani en Abdoel, omdat gedaagde ben daarvan weert.

Gedaagde verweert zich zeer listig, door te zeggen, dat weliswaar die doesoen is gekocht met de koopprijs voor Ma Ami, dat ook rechtens dat geld aan Naisa toekwam, maar dat hij dit geld had geleend van Naisa en de doesoen op eigen naam kocht. Hij wil het geld thans restitueeren.

De raad van hoofden maakt uit dat de erven van gedaagdes vrouw Naisa rechthebbenden zijn en ontzegt gedaagde het ge-bruik van die doesoen.

Overweging „dat uit de verklaringen van de getuigen

overtui-AMBON ENZ. 140

gend is gebleken dat het baadje en de broek (stukken van over-tuiging) respectievelijk toebehooren aan getuige Saartje Luhulima en aan getuige Adriana Luhulima; dat volgens de adat het ge-bruikelijk is, dat bij vrijerijtjes de partijen elkaar een of meer

gend is gebleken dat het baadje en de broek (stukken van over-tuiging) respectievelijk toebehooren aan getuige Saartje Luhulima en aan getuige Adriana Luhulima; dat volgens de adat het ge-bruikelijk is, dat bij vrijerijtjes de partijen elkaar een of meer

In document XXIV: GROOTE OOST (pagina 144-162)