• No results found

3. Case studie: taalontwikkeling van het tweetalige kind tussen 2;6 en 5;6 jaar

3.4 Experimentele tasks

3.4.2 Sentence repetition task

Uit verschillende taalverwervingsonderzoeken is gebleken dat de Sentence repetition task (SRT) een betrouwbaar middel is om de taalvaardigheid te meten en taalstoornissen op te sporen (Polišenska et al., 2014: 65-77). Tijdens deze test krijgen kinderen één voor één verschillende zinnen te horen die ze moeten herhalen. Uit het onderzoek van Slobin en Welsh (1968) en Clay (1971) is gebleken dat, wanneer het kind in staat is een groter aantal woorden te herhalen dan zijn/haar word span is, hij/zij niet alleen op zijn/haar kortetermijngeheugen steunt, maar ook op eerder verworven (grammaticale) kennis. In dit geval wordt kennis van woorden en grammatica uit het langetermijngeheugen ‘opgehaald’ (Riches, et. al., 2010: 47- 60).

De SRT die gebruikt is voor dit onderzoek, bestaat uit een Nederlands en een Russisch deel. De Russische SRT bestaat uit 48 zinnen met 12 verschillende zinsstructuren en dus telkens vier zinnen per structuur (zie Tabel 6). De Russische SRT is gebaseerd op de SRep- LITMUS van Meir en Armon-Lotem (2015), die taalontwikkeling van Russisch-Hebreeuwse kinderen (6;0 – 7;0 jaar) in Israël testte. Voor dit onderzoek is een ingekorte versie van de test gebruikt die Bibi Janssen voor haar proefschrift heeft ontwikkeld (Janssen, 2016). De

Set Aantal fouten Nederlands Aantal fouten Russisch

4 0 0 5 0 0 6 0 0 7 4 5 8 10 3 9 - 6 10 - 5 11 - 9 Afbreekitem 96 Totaal fout 14 Ruwe score 82 WBQ 109 Afbreekitem 132 Totaal fout 28 Ruwe score 104 WBQ 137

47

Nederlandse SRT (zie Tabel 7), eveneens ontleend aan Janssen (2016), is gebaseerd op het werk van Van de Scheur (2012) die kinderen in de leeftijd van 6;0 – 8;0 jaar testte. Ook deze SRT is ingekort, van 72 naar 48 zinnen.

Tabel 6. Overzicht van 12 geteste structuren in de Russische zinnen (Janssen, 2016).

Constructies Type zinnen

SVO / OP SVO with an obligatory preposition Princ serdilsja na korolevu.

‘de prins was boos op de koningin’.

SVO/ FP SVO with a free preposition Ona ela konfetu na ulice.

Zij at het snoepje buiten’.

SVOO Sentence with both a direct and an

indirect object

Bratik risoval cvetok sestre.

‘Broertje tekende een bloem voor zijn zus’.

SOV SOV word order Ptica kota iskala v sadu.

‘De vogel zocht de kat in de tuin’.

OVS OVS word order

Vrača videla sestra v bol’nice.

‘Zus zag de dokter in het ziekenhuis’

COND Conditionals Esli on pomoet ruki, my budem obedat’.

‘Als hij zijn handen heeft gewassen, gaan we eten’.

BICLCO Bi-clausal sentence:coordination Mama myla pol, a papa varil sup.

‘Moeder dweilde de vloer en vader maakte soep’.

BICLSU Bi-clausal sentence: subordinate Oni slyšali, čto ja prišël domoj.

‘Ze hoorden dat ik thuis kwam’.

WH Sentence with a WH-question Kakuju rybku iskala utka?

‘Welke vis zocht de eend’?

PRWH Sentence with a prepositional WH-

question

Na kakuju korolevu serdilsja princ?

‘Op welke koningin was de prins boos’?

SR Subject relative Ėto žiraf, kotoryj ljubil verbljuda.

‘Dit is de giraf die van de kameel hield’.

OR Object relative Ėto devočka, kotoruju kormila mama.

‘Dit is het meisje dat de moeder voedde’.

48

Constructies Type zinnen

Adjunct De jongen at ontbijt nadat hij was gewassen. Auxiliary Ze volgen het konijn in het park.

Auxiliary Modal De muis ziet de kaas in de schaal niet.

Comp Ze wil een erg groot broodje eten.

Conditional Als de kinderen zich gedragen gaan we de tuin in. BiCLCO Zijn zus rende en zijn vader liep.

Long actional passive Hij werd door de vrouw meegenomen.

Modal Hij mocht niet naar de boot zwemmen.

Object cleft Het was de vrouw die de man natmaakte in zee. Object relative Hij moet de knuffel wassen waarmee het kind slaapt. Reversible passive De jongen werd bang gemaakt door de clown. Short actional passive De boeken werden in de kast gezet.

Subject relative De bij die de man inslikte had hem pijn gedaan. WH-question Wie heeft zij die prachtige roos gegeven?

Tabel 7. Overzicht van geteste structuren in de Nederlandse zinnen (Janssen, 2016).

3.4.2.1 Procedure

Voor de Nederlandse en de Russische SRT’s zijn opnames gemaakt en deze zijn in een PowerPoint-presentatie verwerkt door de auteur zelf (Janssen, 2016). Om beïnvloeding van mijn kant te voorkomen, is de test afgenomen op 4 mei 2016 door mijn begeleidster mw. dr. Peeters-Podgaevskaja. Voor de testafname werd in een korte instructie uitgelegd wat er van het kind werd verwacht. Bijvoorbeeld: ‘Herhaal de zinnen die je via de computer hoort zo goed mogelijk’. Het kind zag een PowerPoint-presentatie voor zich (zie Figuur 1 voor een screenshot) en hoorde ingesproken zinnen via de computerspeakers, die zij daarna moest herhalen. Na iedere herhaling kreeg het kind positieve feedback.

49

Figuur 1. Screenshot van de PowerPoint (Janssen, 2016)

3.4.2.2 Codering

Nadat al het materiaal was opgenomen, werd het getranscribeerd. De transcripties zijn door mijzelf gedaan. Daarbij werd letterlijk opgeschreven wat te horen was op de audio-opnames. Getranscribeerde zinnetjes werden in beide talen voorzien van een score: score 1 gaf aan dat de structuur van een herhaalde zin correct was en score 0 werd toegekend aan zinnen die sterk afweken van de target-zinnen. Ter illustratie: zin 1a) was het target-item, terwijl zin 1b) de herhaling was, die afweek van het target-item dat het kind te horen kreeg. Bij het scoren is deze zin als fout gerekend.

1a) De lunch werd door de postbode gegeten. 1b) De lunch die postbode had gegeten. 3.4.2.3 Resultaten

Voordat ik de kwalitatieve analyse van fouten ga uitvoeren, wil ik graag enkele

kanttekeningen plaatsen met betrekking tot het Nederlandse gedeelte van de SRT. Als eerste valt op dat de gebruikte zinnen niet altijd strikt bij de zinsstructuur passen, zoals dat in de test is bedoeld. Een voorbeeld daarvan is de zin: "De jongen at ontbijt nadat hij was gewassen", welke volgens de test tot de adjunct structuur behoort. Naar mijn mening zou bovenstaande zin ook als temporele bijzin kunnen gelden ("nadat hij was gewassen"). Daarnaast zijn zinnen, als "De aap aaide de koe die de worm bang had gemaakt" (object relative) en "Het was zijn zoon die de agent uit de schuur redde" (object cleft) ambique. In het eerste voorbeeld is het onduidelijk wie precies wie bang heeft gemaakt. Zo ook is het in het tweede voorbeeld de vraag wie nou wie heeft gered. Door deze onduidelijkheden werd het lastig te bepalen of de

50

structuren wel of niet verworven zijn: als volwassenen moeite hebben met de interpretatie, hebben kinderen dit naar alle waarschijnlijkheid ook.

De resultaten van de Nederlandse test

1) Auxiliary, Auxiliary Modal, Conditional, BiCLCO, Modal, Object cleft, Object relative, Reversible passive, Short actional passive en WH-questions → binnen deze structuren zijn geen fouten gemaakt, wat tot de conclusie leidt dat het kind deze structuren heeft verworven. 2) Comp → drie van de vier antwoorden waren juist. Dit betekent dat het kind, wat betreft deze zinsstructuur, aan het einde van het verwervingsproces is.

3) Long actional passive → één van de twee antwoorden was juist. Dit kan erop wijzen dat het kind nog bezig is met het verwervingsproces.

4) Adjunct en Subject relative → geen van de antwoorden was goed, wat tot de conclusie leidt dat het kind deze structuren nog niet heeft verworven.

Wanneer we naar soorten fouten kijken, zien we dat de proefpersoon vooral moeite lijkt te hebben met adjunct structuren (bijwoordelijke bepaling):

1) De jongen at ontbijt nadat hij was gewassen. > *De jongen had geontbijt nadat hij gewassen was.

2) Hij zal de koe voeren voordat hij de planten verzorgt. > *Hij gaat koe voeren nadat hij had de planten vervoeren.

Zoals hierboven is vermeld, behoren de zinnen niet strikt tot de structuur zoals deze in de test bedoeld is. Daardoor is het in dit geval moeilijk te zeggen of de structuur wel of niet

verworven is. Wat wel duidelijk is, is dat het kind op deze leeftijd complexe temporele zinnen ingewikkeld vindt.

Als we de subject- en object-relatieve zinnen (betrekkelijke zinnen) bekijken, zien we het volgende (zinnen 1 t/m 4 zijn volgens de test subject-relatief en 5 t/m 8 object-relatief):

1) De zwaan die het hert volgde gooide een plant omver. > *De haan die hert omver, had een plant omver omgegooid omver.

2) De bij die de man inslikte had hem pijn gedaan. > *De man die…inslikte had hem pijn gedaan.

3) De jongen die de melkman hielp was verdwaald. > *De jongen die de melkxxxx riep, die was verdwaald.

4) De pony die de boer bekeek duwde hem opzij. > *De pony die hem aankeek, had hem geduwd.

51

6) De aap aaide de koe die de worm bang had gemaakt. 7) Hij moet de knuffel wassen waarmee het kind slaapt. 8) De moeder bakte de patat die de jongen kreeg.

Het eerder besproken ambigue karakter van sommige zinnen die in de test zijn gebruikt, is ook hier terug te zien. Hoewel de zinnen 1 en 4 volgens de test subject-relatief zijn, hebben zij eerder de structuur van een object-relatieve zin. Zin 2 is naar mijn mening alleen duidelijk dankzij kennis van de wereld, waardoor men kan beredeneren dat niet de bij de man inslikt, maar de man degene is die de bij inslikt, en dat de bij de man pijn heeft gedaan. Zin 3 is dubbelzinnig: na het lezen/horen van de zin wordt niet duidelijk wie wie heeft geholpen. De dubbelzinnigheid ontstaat onder andere doordat beide onderwerpen een levend wezen aanduiden en alle interpretaties van de zin acceptabel zijn. Verder bevatten alle subject- relatieve zinnen een centre-embedded clause; dit betekent dat de betrekkelijke bijzin midden in de hoofdzin geplaatst is. Dit soort zinnen zijn zeer infrequent in de input van het kind en bovendien buitengewoon complex. Kleine kinderen komen bijna nooit in aanraking met dit type zinnen, waardoor ze geïnterpreteerd worden als twee aparte zinnen, waarbij het

onderwerp in de tweede zin ontbreekt en daardoor dus moeilijk te begrijpen zijn (Diessel & Tomasello, 2005).

Volgens de bestaande literatuur hebben kinderen moeite met het verwerven en het interpreteren van object-relatieve bijzinnen. Dit heeft te maken met het feit dat er een grote afstand is tussen een zogenaamde head (referent) in de hoofdzin en een gap (een syntactische positie voor het object in de bijzin). Dit veroorzaakt extra belasting voor het werkgeheugen van het kind (Diessel & Tomasello, 2005).

Merkwaardig genoeg zijn de object-relatieve zinnen correct geproduceerd door Revecca:

5) De kinderen proefden de snoepjes die ze kregen. 6) De aap aaide de koe die de worm bang had gemaakt. 7) Hij moet de knuffel wassen waarmee het kind slaapt. 8) De moeder bakte de patat die de jongen kreeg.

De verklaring per zin zou als volgt kunnen zijn: in zin 5 is het betrekkelijk voornaamwoord die van toepassing op alle zelfstandige naamwoorden aangezien ze in het meervoud staan. In zin 6 en 8 behoren alle zelfstandige naamwoorden tot hetzelfde geslacht. Het maakt niet uit hoe de zinnen daadwerkelijk geïnterpreteerd worden: er is geen conflict in de grammaticale markering en de semantiek (bezield vs. onbezield). Het gebruik van waarmee in zin 7

52

camoufleert of neutraliseert de markering van het geslacht en/of het getal: het enige wat duidelijk is is dat het hier om een onbezield entiteit gaat.

In de Comp. zinnen maakte Revecca één fout:

1) De man zei dat hij zijn haar had gekamd. > *De man zei dat de haren worden gekamd.

Naar alle waarschijnlijkheid is deze fout ontstaan wegens de elkaar opvolgende

voornaamwoorden hij en zijn en de verwarring van het zelfstandig naamwoord haar met het persoonlijk voornaamwoord haar waardoor het lijkt alsof drie voornaamwoorden elkaar opvolgen, maar waarbij het verband daartussen onduidelijk is.

Bij long actional passive zinnen maakte Revecca één fout:

1) De lunch werd door de postbode gegeten. > *De lunch die postbode had gegeten. Wellicht heeft deze fout te maken met het feit dat het om een onbezield object gaat dat voor verwarring zorgt, waardoor het kind een default vorm kiest.

De resultaten van de Russische test

1) BiCLCO, BiCLSU, Conditional, Pr WH, Subject relative, SVO/FP, SVO/OP, WH, OVS → steeds vier van de vier zinnen goed. Dit betekent dat deze structuren als verworven

beschouwd kunnen worden. Bij één van de zinnen met een OVS structuur heeft het kind thematische rollen omgedraaid (Rybka pojmala utočku v reke i.p.v. Rybku pojmala utočka v reke ‘De eend heeft een visje in de vijver gevangen’). Naar alle waarschijnlijkheid komt dit doordat deze structuur nog in ontwikkeling is (wellicht het eindstadium), waardoor het kind terugvalt op default SVO volgorde.

2) SOV en SVOO → twee van de vier antwoorden zijn correct. Dit kan erop wijzen dat het kind deze structuren op de leeftijd van vijf jaar nog niet volledig verworven heeft, maar zich al wel midden in het proces bevindt.

3) OR → geen goede antwoorden binnen deze structuur. Hieruit kunnen we concluderen dat deze structuur nog niet verworven is bij het kind van 5;0 jaar.

Wanneer we naar soorten fouten kijken, zien we dat object-relatieve zinnen voor de meeste problemen zorgen binnen de SRT:

1) Ėto devočka, kotoruju kormila mama. > *Ėto devočka, kotoraja kormila mama ‘Dit is het meisje dat door de moeder werd gevoed.’

2) Ėto petux, kotorogo pojmala kurica. > *Ėto petux, kotoryj pojmal kuricu. ‘Dit is de haan die door de kip gevangen is.’

53

3) Ėto slon, kotorogo ukusil krokodil. > *Ėto slon, kotoryj ukusil slon. ‘Dit is de olifant die gebeten is door de krokodil.’

4) Ėto medved’, kotorogo obmanula ptica. > *Ėto medved’, kotoraja obmanula ptica. ‘Dit is de beer die door de vogel is beetgenomen.’

Ondanks het feit dat het betrekkelijk voornaamwoord kotoryj gemarkeerd is voor geslacht, naamval en getal, maakt het de interpretatie van de betreffende zinnen niet gemakkelijker. Behalve de grammaticale markering is er niets in de bijzin dat kan signaleren dat het kind hier te maken krijgt met een specifieke structuur: de woordvolgorde is hetzelfde: betrekkelijk voornaamwoord > werkwoord > zelfstandig naamwoord, als in subject-relatieve zinnen. Wanneer andere cues zoals bezieldheid en pragmatiek geneutraliseerd zijn en geen hulp bieden, heeft het kind geen houvast om een zin op de juiste manier te interpreteren. Daarom kiest het voor de structuur die hij/zij goed kent, te weten subject-relatieve zinnen. Dit zien wij terug in alle responsen van de proefpersoon. De relatieve marker staat in de nominatief en het zelfstandig naamwoord in de bijzin staat over het algemeen ook in de nominatief.

Wanneer we naar de fouten in de SOV zinnen kijken, zien we dat Revecca in twee van de vier gevallen kiest voor de default woordvolgorde (SVO):

1) Pingvin akulu poceloval v more. > *Pingvin poceloval akulu v more. ‘De pinguïn kuste de haai in de zee.’

2) Krokodil volka ukusil v cirke. > *Krokodil ukusil volka v cirke. ‘De krokodil beet de wolf in het circus.’

Bij de SVOO zinnen maakte de proefpersoon twee fouten. In het eerste geval kiest zij voor een default zinsstructuur, waarbij het meewerkend voorwerp voorafgaat aan het direct object:

1) Bratik risoval cvetok sestre. > *Bratik risoval sestre cvetok. ‘Het broertje tekende een bloem voor de zus.’

In het tweede geval is het lastig te zeggen waar het fout ging gezien het feit dat de proefpersoon de zin niet volledig heeft kunnen reproduceren:

2) Babuška podarila vnučke kuklu. > *Babuška podarila xxx ‘Oma heeft haar kleindochter een pop cadeau gedaan.’

54 3.4.3 Vertelling

Een samenhangend verhaal kunnen vertellen is een onmisbare vaardigheid voor kinderen die naar school gaan.. Bij een vertelling wordt namelijk verwacht dat kinderen een min of meer samenhangend verhaal kunnen construeren en dit duidelijk kunnen overbrengen. Dit betekent dat het kind over het vermogen moet beschikken om niet alleen over het hier en nu te kunnen vertellen, maar juist over gebeurtenissen uit het verleden (Peterson, Jesso & McCabe, 1999). Op basis van een vertelling kan een voorspelling worden gedaan over het taalniveau en mogelijke taalachterstand van het kind, nog voordat hij/zij naar school gaat.

Mede dankzij het feit dat een samenhangend verhaal kunnen vertellen van groot belang is, maken vertellingen een essentieel deel uit van het leerproces op school. Factoren die voor verschillen in deze narratieve vaardigheid zorgen zijn onder andere cultuur, sociale omgeving, ouderlijke input en de bijbehorende output van het kind (conversaties) (Peterson, Jesso & McCabe, 1999). Juist omdat de proefpersoon twee talen spreekt en deel uitmaakt van twee verschillende culturen, is het interessant om haar narratieve vaardigheden nader te bekijken.

3.4.3.1 Procedure

Bij het onderdeel vertellingen werd de proefpersoon gevraagd in beide talen een sprookje te vertellen, waarbij het kind koos voor Roodkapje. Beide vertellingen zijn in juli 2016 in de huiselijke omgeving opgenomen. Tijdens de opnames werd niet gelet op de tijd die de vertelling in beslag nam. Er is in beide talen gekozen voor hetzelfde sprookje om zo goed mogelijk te kunnen onderzoeken op welk taalniveau het kind zich in haar talen op dat moment bevond en wat de overeenkomsten en verschillen waren tussen de talen.

3.4.3.2 Codering

De sprookjesopnames werden getranscribeerd volgens dezelfde CHAT-methode als waarmee het longitudinaal materiaal werd getranscribeerd. Bij de analyse van de vertellingen werd gekeken naar de cohesie van het verhaal, naar het aantal woorden dat werd gebruikt in beide talen en naar de lengte van de per taal geproduceerde zinnen. Er werd ook gelet op pauzes en mogelijke onduidelijkheden in de verhaallijn.

55 3.4.3.3 Resultaten

Vertelling in het Nederlands

Het sprookje is door de proefpersoon verteld in 26 zinnen met een totaal van 243 woorden. De lengte van de zinnen varieert van zes ("Toen ging iedereen weg") tot dertig lettergrepen ("Ondertussen ging wolf naar omase [:oma’s] huis, en hij had oma opgegeten en hij was heel snel in bed gaan liggen").

Wat aan de opbouw van het verhaal opvalt, is dat er geen duidelijke inleiding is. Het verhaal begint meteen vanuit een situatie waarin de moeder Roodkapje vraagt om iets naar haar oma te brengen (zie bijlage 4). Voor de rest verloopt het verhaal in een logische volgorde en heeft het een duidelijk einde: "En niemand had hem nooit meer gezien". Het verhaal is vlot verteld, zonder veel pauzes. Er zijn maar twee voorbeelden te noemen waarin de proefpersoon niet helemaal uit haar woorden kwam: 1) Toen ze kwam bij (x) in het huis, toen zag ze dat oma, uh, dat oma, uh, dat oma een beetje ziek was, maar het was xxx, en 2) Omdat…om…om jou goed te zien. De volgorde van de gebeurtenissen werd aangegeven met behulp van het voegwoord ‘toen’.

Opvallend is het regelmatig ontbreken van lidwoorden, wellicht wegens een negatief effect van interferentie met het Russisch, waarin geen lidwoorden worden gebruikt. Voorts valt op dat de proefpersoon nog niet altijd de correcte verledentijdsvormen wist te gebruiken, vooral bij sterke werkwoorden (vraagde in plaats van vroeg). Dit kan erop wijzen dat het verwervingsproces van deze groep werkwoorden binnen de differentiatiefase nog niet helemaal voltooid is. Dit soort fouten blijven kinderen nog tot in de eerste groepen van de basisschool maken (Frijn en de Haan, 1990: 170). Het gebruik van de werkwoordstijden is nog niet conform de grammatica van het Nederlands. Binnen haar verhaaltje produceerde het kind voltooid-verledentijdsvormen in een opsomming van korte, elkaar opvolgende

handelingen terwijl gewone verledentijdsvormen hier van toepassing zijn: 1) Ondertussen ging wolf naar omase huis, en hij had oma opgegeten en hij was heel snel in bed gaan liggen;