• No results found

3 Conclusie en selectieadvies

3.2 Selectieadvies

Op grond van het ontbreken van aanwijzingen voor de aanwezigheid van archeologische waarden, worden ten aanzien van het plangebied geen aanbevelingen voor behoud van archeologische waarden of vervolgonderzoek gedaan.

Mochten tijdens de graafwerkzaamheden alsnog archeologische waarden worden aangetroffen, dient hiervan melding te worden gemaakt conform artikel 53 van de Monumentenwet 1988.

Melding van archeologische waarden dient zo spoedig mogelijk plaats te vinden bij de minister.16

Het rapport is ter toetsing voorgelegd aan het bevoegd gezag in kwestie, de gemeente Schinnen. Deze heeft het rapport goedgekeurd en het selectieadvies onderschreven.17

16 Artikel 53 lid 1: Degene die anders dan bij het doen van opgravingen een zaak vindt, waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een monument is, meldt die zaak zo spoedig mogelijk bij onze minister.

Artikel 62 lid 1: Hij die handelt in strijd met de artikelen 11, artikel 37, eerste lid, eerste volzin, 45, eerste lid, 53, eerste lid, dan wel handelt in strijd met een maatregel getroffen op grond van artikel 56, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste zes maanden of geldboete van de vijfde categorie.

17 Het rapport is in opdracht van de gemeente Schinnen beoordeeld en goedgekeurd door Archeocoach drs. H. Stoepker. Dhr. Stoepker onderschrijft het uitgebrachte advies., 6 juni 2011.

Literatuurlijst en bronnen

Literatuurlijst

Berendsen, H.J.A. 2004. De vorming van het land. Inleiding in de geologie en de geomorfologie.

Koninklijke Van Gorcum, Assen.

Berendsen, H.J.A. 2005. Fysisch-geografisch onderzoek. Thema’s en methoden. Koninklijke Van Gorcum, Assen.

Berendsen, H.J.A. 2005. Landschappelijk Nederland. De fysisch-geografische regio’s.

Koninklijke Van Gorcum, Assen.

Bloemers, J.H.F. & T. van Dorp, 1991: Pre- en protohistorie van de Lage Landen, UP De Haan Deeben J., E. Drenth, MF. Van Oorsouw en L. Verhart (red.), 2005. De Steentijd van

Nederland. Archeologie 11/12. Stichting Archeologie, 2005.

Deeben, J. (ROB), H. Peeters (ROB), D. Raemaekers (GIA), E. Rensink (ROB) en L. Verhart (Stone Age), 2006: NOaA hoofdstuk 11. De vroege prehistorie (versie 1.0), (www.noaa.nl), p. 7-29.

Gauw, P. van der, 2008. Provinciale archeologische aandachtsgebieden. Archeologisch selectiedocument. Maastricht: Cluster Erfgoed, Afdeling Cultuur, Welzijn en Zorg.

Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie versie 3.1, 2006. Eindrapport van de

Voorbereidingscommissie Kwaliteitszorg Archeologie. Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, Den Haag.

Louwe Kooijmans, L., P.W. van den Broeke, H. Fokkens & A. van Gijn (red.), 2005. Nederland in de Prehistorie. Uitgeverij Bert Bakker, Amsterdam.

Michon, L. & Balen, R.T. van, 2005. Characterization and quantification of active faulting in the Roer valley rift system based on high precision digital elevation models. Quaternary Science Reviews 24, p. 457-474.

Mulder, E.F.J. e.a. (red.), 2003. De ondergrond van Nederland. Wolters-Noordhoff, Groningen Renes, J. 1988. De geschiedenis van het Zuidlimburgse Cultuurlandschap. Uitgegeven in samenwerking met de Stichting Maaslandse Monografieën, Maastricht, Uitgeversmaatschappij Limburgs Dagblad B.V. Heerlen. Van Gorcum, Assen/Maastricht

Verwijlen, D.W.J., 2009. Verkennend bodemonderzoek. Grontmij 2009.

Wijk, I. van, & J. Orbons, 2009. Verleden met toekomst. Archeologische beleidskaart en groevenbeleidskaart voor Valkenburg aan de Geul. Archol rapport 121. Archol Leiden.

Waveren, A.M.I., 2003. Rijksweg A2/A76, Urmond-Ten Essche; een aanvullende archeologische Inventarisatie. RAAP-rapport 851. RAAP, Amsterdam.

Bronnen

Archeologisch informatiesysteem Archis2, Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE), Amersfoort. http://archis2.archis.nl/archisii/html/index.html

Archeologische Monumentenkaart (AMK), Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE), Amersfoort. http://archis2.archis.nl/archisii/html/index.html

KICH - Kennisinfrastructuur Cultuurhistorie; internetsite.

http://www.kich.nl.

www.watwaswaar.nl www.kbr.be.

Verklarende woordenlijst en gebruikte afkortingen

Verklarende woordenlijst

Voor bodemkundige begrippen wordt verwezen naar:

H. de Bakker en J. Schelling: Systeem van bodemclassificatie voor Nederland – De hogere niveaus. Stiboka/Pudoc, Wageningen 1966.

ARCHIS het geautomatiseerde Archeologisch Informatiesysteem voor Nederland.

Dit bestaat uit een databank waarin allerlei gegevens over

archeologische vindplaatsen en terreinen in Nederland zijn opgeslagen, daterend van de Prehistorie tot de Nieuwe Tijd.

AMK en digitaal bestand van alle bekende behoudenswaardige archeologische terreinen in Nederland dat door de RCE in

samenwerking met de desbetreffende provincie is opgesteld. Op de kaart staan terreinen met archeologische status aangegeven. De kaart baseert zich op gegevens uit ARCHIS. Statustoekenning vindt plaats nadat het terrein is getoetst aan een aantal door de RCE gehanteerde criteria (kwaliteit, zeldzaamheid en contextwaarde).

IKAW de zogenaamde archeologische verwachtingskaart. Deze geeft een gebiedsindeling in drie categorieën weer op basis van de verwachting van archeologische vondsten (gebieden met een lage, midden, dan wel hoge –archeologische verwachting). De kaart is voornamelijk gebaseerd op het bodemtype.

A0-horizont een moerige horizont, bestaande uit onverteerbare en weinig verteerde plantenresten opgehoopt in een aëroob milieu op het onderlinge materiaal (strooisellaag).

A1-horizont een minerale of moerige, donker gekleurde horizont, ontstaan aan of nabij het oppervlak, waarin de organische stof geheel of gedeeltelijk is omgezet (humushoudende bovengrond).

Aan-horizont horizont door de mens opgebracht zoals het mestdek van de enkeerdgronden.

AC-horizont een geleidelijke overgang van een A1- naar een C-horizont.

AB-horizont een geleidelijke overgang naar een B-horizont.

Ap-horizont de bouwvoor, de A-horizont die door de mens is bewerkt.

B-horizont een minerale of moerige horizont waaraan door inspoeling bestanddelen zijn toegevoegd, zoals humus of lutum (inspoelingshorizont).

C-horizont een minerale of moerige horizont, die weinig of nauwelijks door

bodemvorming is veranderd. Aangenomen wordt dat de bovenliggende horizonten uit soortgelijk materiaal zijn ontstaan (moedermateriaal).

E-horizont een minerale, licht gekleurde horizont die door uitspoeling verarmd is aan kleimineralen, ijzer, aluminium of aan alle drie (uitspoelingshorizont of loodzandlaag).

G-horizont een minerale of moerige, niet-geaëreerde horizont, bij mineraal materiaal meestal donkergrijs of donker blauwgrijs van kleur

(“gereduceerde” ondergrond); bij moerig materiaal meestal donkerbruin, na oxidatie verandert in grijs, resp. zwart tot donkergrijs.

CIS-Code (=ARCHIS-nummer). Het landelijk registratienummer ten behoeve van archeologisch onderzoek, uitgegeven door het Centraal

Informatiesysteem. Dit nummer dient op alle vondsten en

documentatiemateriaal vermeld te worden. De RCE noemt dit het

“onderzoeksmeldingsnummer”, en geeft het af na een Artikel 41-melding.

Archeologische Indicatief archeologisch materiaal dat bij (boor)onderzoek een

Indicatie aanwijzing kan zijn voor de aanwezigheid, ter plaatse of in de nabijheid, van een archeologische vindplaats.

Colluvium tijdens het Holoceen van de hellingen geërodeerde en in de dalen afgezette lössleem.

Enkeerdgrond dikke eerdgrond (=laag met donkere, min of meer rulle grond, met organische en anorganische bestanddelen) ontwikkeld op zandgrond onder invloed van de mens, ook wel essen genoemd.

Esdek oud verhoogd bouwland, ontstaan door ophoging ten behoeve van bemesting. Voor de bemesting werden plaggen of met zand vermengde potstalmest opgebracht. In geval van een es is de opgebrachte laag ten minste 50 cm dik. De term es is gangbaar in Noord- en Oost-Nederland.

In Midden-Nederland wordt gesproken van een enk of eng.

Gelifluctie het vloeien van bodemmateriaal onder periglaciale omstandigheden Holoceen geologisch tijdvak, vroeger Alluvium genoemd, binnen het Quartair, van

ongeveer 10.000 jaar geleden tot nu, met daarin o.a. het Mesolithicum, Neolithicum, de Bronstijd, de IJzertijd, de Romeinse tijd en de

historische tijd.

Kalksteen Kalksteen is een afzettingsgesteente dat bestaat uit een versteende opeenhoping van calciumcarbonaat (kalk, CaCO3) en dat vooral gevormd wordt in een marien milieu.

Kleefaarde bepaalde vaaggrond;residu van sterk verweerde kalksteen waaruit het carbonaat nagenoeg geheel is verdwenen en vnl.de klei over is.

Kwartair geologische periode van 2 miljoen jaar geleden tot nu, de tijd van het menselijk leven op aarde, omvattend het Pleistoceen en het Holoceen.

Löss eolische (wind) afzetting van zeer fijnkorrelig materiaal waarvan het overgrote deel van de korrels (60-85%) kleiner is dan 63 µm.

Pleistoceen geologisch tijdvak binnen het Quartair, van ongeveer 2 miljoen jaar geleden tot 10.000 jaar geleden, met daarin o.a. de eerste

mensensoorten en het Paleolithicum (oude steentijd).

Potstal uitgediepte veestal.

Potstalmest potstalmest of aardmest werd bereid in een zgn. potstal en bestond uit stalmest, huisafval, bos- en heidestrooisel en meestal zand uit sloten of uit humusarme ondergrond van het bouwland zelf en ook werden in plaats van zand heideplaggen gebruikt.

Prehistorie dat deel van de geschiedenis waarvan geen geschreven bronnen bewaard zijn gebleven.

Schepenbank vroegere rechtbank van schepenen (vroegere stadsbestuurders en rechters).

Site een plaats waar in het verleden menselijke activiteiten hebben plaatsgevonden.

Tertiair geologische periode van 65-2 miljoen jaar geleden, waarin zich de belangrijkste ontwikkelingen van de zoogdieren voordeden.

Vindplaats Een ruimtelijk begrensd gebied waarbinnen zich archeologische informatie bevindt (monument, type monument, aard archeologische waarde, archeologische indicatie).

Vondst Alle soorten mobilia: roerende of roerend geraakte onderdelen van onroerende goederen afkomstig van archeologisch veldwerk of uit bestaande collecties.

Vuursteen Vuursteen is een secundair product dat bij de vorming van kalksteen ontstaat en bestaat uit cryptokristallijne kwarts (SiO2). Wanneer op een bepaalde plek te veel opgeloste silica (Si) voorkomt, slaat het neer en vormt het knollen of lagen. Wanneer vuursteenhoudende kalksteen

oplost blijven de onoplosbare delen, zoals leem en vuursteen, als residu achter en vormen een laag die vuursteeneluvium genoemd wordt.

Vuursteeneluvium Grof verweringsproduct (eliuvium) van vuursteenhoudende kalksteen, hoofdzakelijk bestaand uit vuurstenen.

Weichselien geologische periode (laatste ijstijd, waarin het landijs Nederland niet bereikte) ca. 120.000-10.000 jaar geleden.

Gebruikte afkortingen

AMK Archeologische Monumentenkaart

ARCHIS ARCHeologisch Informatie Systeem Archis 2

BP before present (voor heden); C14 jaren; het nulpunt ‘heden’ is hierbij volgens internationale afspraak gesteld op 1950 (n.Chr.); de werkelijke kalender- of zonnejaren (gekalibreerde C14-jaren) zijn weergeven in jaren v.Chr. en n.Chr.

C14 koolstof 14, isotoop van het normale koolstof 12; radioactief element dat voor dateringsmethoden gebruikt wordt.

v.Chr. (jaren) voor Christus n.Chr. (jaren) na Christus

GHG Gemiddelde Hoogste Grondwaterstand GLG Gemiddelde Laagste Grondwaterstand

Gwt grondwatertrap

IKAW Indicatieve Kaart Archeologische Waarden KNA Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie

mv maaiveld

-mv onder maaiveld

RCE Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed

RGD Rijks Geologische Dienst (tegenwoordig onderdeel van TNO-NITG Bodem)

StiBoKa Stichting Bodem Kartering (tegenwoordig onderdeel van Alterra Wageningen)

Bijlage 1

Definitief ontwerp regenwaterbuffer 66

Bijlage 2

Archeologische Basisgegevens Kaart

Bijlage 3

Tijdtabel

Tijdtabel Holoceen (bron: Deeben J., E. Drenth, MF. Van Oorsouw en L. Verhart; 2005)

ARCHEOLOGISCHE PERIODE VAN TOT

Middeleeuwen: 450 1500

Late Middeleeuwen: 1050 1500

Late Middeleeuwen B: 1250 1500

Late Middeleeuwen A: 1050 1250

Vroege Middeleeuwen 450 1050

Vroege Middeleeuwen D: 900 1050

Vroege Middeleeuwen C: 725 900

Vroege Middeleeuwen B: 525 725

Vroege Middeleeuwen A: 450 525

Romeinse Tijd: 12 v. Chr. 450 n. Chr.

Midden Neolithicum: 4200 v. Chr. 2850 v. Chr.

Midden Neolithicum B: 3400 v. Chr. 2850 v. Chr.

Vroeg Mesolithicum: 8800 v. Chr. 7100 v. Chr.

Paleolithicum: 8800 v. Chr.

Laat Paleolithicum: 35.000 v. Chr. 8800 v. Chr.

Laat Paleolithicum B: 18.000 v. Chr. 8.800 v. Chr.

Laat Paleolithicum A: 35.000 v. Chr. 18.000 v. Chr.

Midden Paleolithicum: 300.000 v. Chr. 35.000 v. Chr.

Vroeg Paleolithicum: 300.000 v. Chr.

Bijlage 4

Verkennend Bodemonderzoek

Verkennend bodemonderzoek

Buffer 66

Definitief

Dienst Landelijk Gebied Postbus 1237

6040 KE Roermond

Grontmij Nederland B.V.

Roermond, 30 september 2009

Verantwoording

Titel : Verkennend bodemonderzoek

Subtitel : Buffer 66

Projectnummer : 277583

Referentienummer : 277583.rm.231.R006

Revisie : D1

Datum : 30 september 2009

Auteur(s) : ing. D.W.J. Verwijlen E-mail adres : Dion.Verwijlen@grontmij.nl Gecontroleerd door : ing. R.L.T.A. Wijnhoven Paraaf gecontroleerd :

Goedgekeurd door : ing. T.J.M.G. Sijstermans Paraaf goedgekeurd :

Contact : Bredeweg 239

6043 GA Roermond Postbus 410

6040 AK Roermond T +31 475 39 00 00 F +31 475 31 96 95 www.grontmij.nl

Inhoudsopgave

1 Inleiding... 5 1.1 Algemeen ... 5 1.2 Aanleiding en doelstelling ... 5 1.3 Kwaliteitsboring ... 5 1.4 Opbouw van het rapport ... 5 2 Vooronderzoek... 6 2.1 Algemeen ... 6 2.2 Locatiegegevens... 6 2.3 Geraadpleegde bronnen ... 6 2.4 Resultaten dossieronderzoek ... 6 2.5 Resultaten terreininspectie ... 7 2.6 Bodemopbouw en geohydrologie ... 7 2.6.1 Bodemopbouw ... 7 2.6.2 Geohydrologische afzettingen ... 7 2.6.3 Grondwaterstand- en stroming ... 7 2.6.4 Grondwateronttrekking... 7 2.7 Opstelling onderzoekshypothese en onderzoeksstrategie ... 8 2.7.1 Onderzoekshypothese ... 8 2.7.2 Onderzoeksstrategie... 8 3 Veld en Laboratoriumwerkzaamheden ... 9 3.1 Veldonderzoek ... 9 3.2 Laboratoriumonderzoek ... 9 4 Resultaten veldonderzoek ... 10 4.1 Bodemopbouw en grondwatergegevens ... 10 4.2 Zintuiglijke waarnemingen ... 10 4.3 Monsterselectie ... 10 5 Resultaten laboratoriumonderzoek... 11 5.1 Analyseresultaten ... 11 5.2 Toetsingskader ... 11 5.3 Toetsingsresultaten grond ... 11 6 Evaluatie ... 12 6.1 Algemeen ... 12 6.2 Milieuhygiënische kwaliteit van de bodem... 12 6.3 Conclusie en aanbevelingen... 12

Bijlage 1: Topografische ligging Bijlage 2: Situering boorpunten Bijlage 3: Boorprofielen

Bijlage 4: Toetsingskader

Bijlage 5: Getoetste analyseresultaten Bijlage 6: Analysecertificaten Alcontrol Bijlage 7: Kwaliteitsborging

1 Inleiding

1.1 Algemeen

In opdracht van Dienst Landelijk Gebied Limburg heeft Grontmij Nederland B.V. een verken-nend bodemonderzoek uitgevoerd ter plaatse van waterbuffer met locatie nummer 66, gelegen aan de Steenbergsweg te Schinnen. Het verkennend bodemonderzoek is gebaseerd op de NEN 5740, Bodem – Landbodem - Strategie voor het uitvoeren van verkennend bodemonder-zoek – Onderbodemonder-zoek naar de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem, uitgegeven door het Ne-derlands Normalisatie Instituut (NNI) januari 2009.

De topografische ligging van de onderzoekslocatie is aangegeven in bijlage 1.

1.2 Aanleiding en doelstelling

De aanleiding voor het uitvoeren van het verkennend bodemonderzoek vormt de herinrichting van het Centraal Plateau. Een onderdeel van de herinrichting betreft de aanleg van enkele re-genwaterbuffers en poelen. Bij de aanleg van elke buffer/poelen komt grond vrij die in de directe omgeving wordt hergebruikt (gesloten grondbalans). In verband met het verwerken van de vrij-komende grond wordt een verkennend bodemonderzoek per regenwaterbuffer verlangd.

Doel van het verkennend bodemonderzoek is het geven van een indicatie van de milieuhygiëni-sche kwaliteit van het vrijkomend (bodem)materiaal ter plaatse van de regenwaterbuffer. Het onderzoek is niet bedoeld om de exacte aard en omvang van een eventuele verontreiniging vast te stellen. Opgemerkt moet worden dat het hier geen partijkeuring betreft van bodem en/of funderingsmaterialen conform besluit bodemkwaliteit.

1.3 Kwaliteitsboring

Grontmij wil met haar producten en diensten zo goed mogelijk aan de behoeften, doelstellingen en eisen van haar opdrachtgevers voldoen. De wijze waarop de kwaliteit van de door Grontmij uitgevoerde onderzoeken en gegeven adviezen wordt gewaarborgd, is vermeld in bijlage 7.

Grontmij Nederland B.V. verklaart hierbij dat zij, de NV waar Grontmij Nederland B.V. deel van uitmaakt, en haar onderaannemers geen belang hebben bij de uitkomsten van het bodemon-derzoek. Het onderzoek is derhalve volgens de eisen uit het Besluit bodemkwaliteit onafhanke-lijk uitgevoerd. In de rapportage wordt expliciet vermeld welke werkzaamheden zijn uitgevoerd onder de beoordelingsrichtlijnen en onderliggende protocollen.

1.4 Opbouw van het rapport

In het voorliggende rapport komen de volgende aspecten aan de orde:

• de resultaten van het vooronderzoek (hoofdstuk 2);

• de uitgevoerde veld- en laboratoriumwerkzaamheden (hoofdstuk 3);

• de resultaten van het veldonderzoek (hoofdstuk 4);

• de resultaten van het laboratoriumonderzoek en de interpretatie (hoofdstuk 5);

• een evaluatie van de onderzoeksresultaten, toetsing van de gekozen onderzoekshypothese en conclusies en aanbevelingen (hoofdstuk 6).

De bijbehorende tekeningen, boorprofielen en analysecertificaten zijn als bijlage opgenomen.

2 Vooronderzoek

2.1 Algemeen

In dit hoofdstuk worden de resultaten van het vooronderzoek besproken. Dit resulteert in een hypothese over de mate van verdachtheid ten aanzien van bodemverontreiniging op de locatie.

Het vooronderzoek is uitgevoerd conform de NEN 5725 met uitzondering van de financi-eel/juridische aspecten. De resultaten van het vooronderzoek zijn in de onderstaande paragra-fen weergegeven.

Conform de NEN 5725 is een beperkt vooronderzoek uitgevoerd.

2.2 Locatiegegevens

Onderstaand zijn de algemene gegevens van de onderzoekslocatie weergegeven.

Gegevens onderzoekslocatie

Locatienummer : 66

Deellocatienummer : 6

Adres : Steenbergsweg

Plaats : Schinnen

Gemeente : Schinnen

X-coördinaat : 188.520

Y-coördinaat : 327.720

Huidig gebruik : Weiland Oppervlakte (m2) : 4.800 m2

Maaiveldhoogte (m +NAP) : Tussen 75 en 80 m+NAP 2.3 Geraadpleegde bronnen

Bij het vooronderzoek zijn gegevens verzameld aan de hand van:

• een terreininspectie

• Gemeente Schinnen (de heer E. Gijzen);

• diverse literatuurbronnen:

° Provinciale Milieu Verordening (10e tranche);

° Grondwaterkaart;

° Historische atlassen;

° Topografische atlas;

° www.bodemloket.nl;

2.4 Resultaten dossieronderzoek

Door de heer Gijzen (gemeente Schinnen) is aangegeven dat, ter plaatse van de onderzoekslo-catie, geen gegevens bekend zijn over huidige en/of voormalige verdachte activiteiten ten aan-zien van bodemverontreiniging. Tevens is door de heer Gijzen aangegeven dat ten noordoosten van de onderzoekslocatie (Hegge 69) een agrariër gevestigd is, die valt onder het Besluit land-bouw milieubeheer.

2.5 Resultaten terreininspectie

De locatie is momenteel in agrarisch gebruik (weiland) en is geheel onverhard en onbebouwd.

Op de onderzoekslocatie bevinden zich geen verdachte deellocaties.

2.6 Bodemopbouw en geohydrologie 2.6.1 Bodemopbouw

De bodemopbouw is gebaseerd op de “bodemkaart van Nederland”, schaal 1: 50.000, kaartbla-den Maastricht 61-Heerlen 62 West/Oost en Peer 59-Sittard 60 West/Oost.

Uit de bodemkaart blijkt dat ter plaatse van de onderzoekslocatie löss en terrashellingsgronden (code: AHI) liggen.

2.6.2 Geohydrologische afzettingen

De onderstaande gegevens ten aanzien van de geohydrologie zijn ontleend aan de grondwa-terkaart van Nederland: Inventarisatierapport Sittard, kaartbladen: 60 west-60 oost, d.d. decem-ber 1977 en Inventarisatierapport Maastricht kaartblad 61 en Heerlen kaartbladen 62 west en 62 oost, d.d. september 1980.

Uit de grondwaterkaart blijkt dat de onderzoekslocatie in het gebied is gelegen ten zuiden van de Feldbiss en Heerlerheide storing en ten noorden van de Benzenrader storing.

Geohydrologisch kunnen de afzettingen schematisch als volgt worden weergegeven;

• deklaag bestaande uit matig doorlatende lössafzettingen, in het algemeen boven de grond-waterspiegel gelegen;

• slecht doorlatende afzettingen van de Formaties van Breda, Rupel en Tongeren. Boven de slecht doorlatende afzettingen komt plaatselijk een ‘schijngrondwaterspiegel’ voor;

• watervoerend pakket bestaande uit kalksteenformaties van Houthem, Maastricht en Gul-pen. Het watervoerend pakket moet beschouwd worden als één watervoerend pakket, met een bijzonder heterogeen karakter;

• slecht doorlatende laag van de Formaties van Vaals en Aken;

• slecht tot ondoorlatende basis.

2.6.3 Grondwaterstand- en stroming

De grondwaterspiegel ter plaatse van de onderzoekslocatie is volgens de grondwaterkaart ge-legen op circa 61 m+NAP. Het maaiveld is gege-legen tussen 75 en 80 m+ NAP, waardoor de grondwaterspiegel tussen 14 en 19 m-mv is gelegen. Het freatisch grondwater stroomt in noordwestelijke richting naar de Maas.

Op basis van de Provinciale Milieu Verordening (10e tranche), Kaart Zuid blijkt dat de onder-zoekslocatie niet gelegen is in een waterwin- of grondwaterbeschermingsgebied.

Daarnaast blijkt uit de kaart dat de onderzoekslocatie in het Bodembeschermingsgebied Mer-gelland is gelegen.

2.6.4 Grondwateronttrekking

Op basis van verkregen gegevens van de provincie Limburg zijn ter plaatse van de onder-zoekslocatie of in de directe nabijheid ervan geen geregistreerde grondwateronttrekkingen aanwezig.

2.7 Opstelling onderzoekshypothese en onderzoeksstrategie 2.7.1 Onderzoekshypothese

Conform de systematiek van de NEN-5740 dient, voorafgaand aan de uitvoering van het veld- en laboratoriumonderzoek, op basis van de verkregen informatie en vooronderzoek een hypo-these te worden opgesteld. Het betreft een aanname omtrent het al dan niet aanwezig zijn van bodemverontreiniging ter plaatse van de te onderzoeken locatie.

Op basis van de resultaten van het vooronderzoek wordt de onderzoekslocatie, als “niet-verdacht” beschouwd. Dit wil zeggen dat het vermoeden bestaat dat ter plaatse van de locatie de gehalten van de te onderzoeken stoffen in de bodem beneden de achtergrondwaarde liggen.

2.7.2 Onderzoeksstrategie

De uit te voeren veldwerkzaamheden en analyses zijn in tabel 1 weergegeven en zijn bepaald op basis van de strategie “Onverdacht” (ONV) conform de NEN 5740.

Door de opdrachtgever is aangegeven dat, in afwijking van de NEN 5740, het grondwater niet wordt onderzocht.

Opgemerkt wordt dat de gehanteerde onderzoeksstrategie (NEN 5740) niet geschikt is om de eventuele aanwezigheid van asbest in de bodem aan te tonen. Onderzoek naar asbest in de grond dient plaats te vinden conform de NEN 5707. Uit het vooronderzoek is gebleken dat de locatie onverdacht is met betrekking tot asbest. Opgemerkt wordt dat bij de uitvoering van het veldwerk aandacht is besteed aan het eventueel zintuiglijk voorkomen van asbest op en in de bodem.

Tabel 1: Veldwerkzaamheden en analyses

Opp. Aantal boringen Aantal analyses NEN 57401

(m2) tot

1standaardpakket landbodem en grond: Droge stof, organische stof, lutum, ontsluiting t.b.v. metalen, Ba, Cd, Co, Cu, Hg, Pb, Mo, Ni, Zn, PCB's, PAK 10 VROM en minerale olie GC C10-C40

3 Veld en Laboratoriumwerkzaamheden

3.1 Veldonderzoek

Het veldonderzoek is verricht door de groep Terreinonderzoek van Grontmij Nederland bv. De-ze groep is erkend voor het uitvoeren van veldwerk conform de BRL SIKB 2000, “Veldwerk bij Milieuhygiënisch bodemonderzoek”. De werkzaamheden zijn uitgevoerd op 7 juli 2009, volgens voornoemde BRL SIKB 2000 en de bijbehorende VKB protocol 2001. Het veldwerk is uitge-voerd door Hans de Peijper en heeft bestaan uit de volgende werkzaamheden:

• het uitvoeren van een visuele terreininspectie. Mede aan de hand hiervan is de definitieve plaats van de boringen bepaald;

• het uitvoeren van in totaal 5 verkennende handboringen, waarvan;

° 7 boringen tot 0,5 m-mv (boringen 6.2, 6.5, 6.8, 6.11, 6.12, 6.14 en 6.15);

° 1 boring tot 1,0 m-mv (boring 6.9);

° 1 boring tot 2,0 m-mv (boring 6.6);

° 6 boring tot maximaal3,2 m-mv (boringen 6.1, 6.3, 6.4, 6.7, 6.10 en 6.13 waarvan bo-ring 6.1 en 6.3 zijn afgewerkt als peilbuis)

• het zintuiglijk beoordelen van het bij de boringen vrijkomend bodemmateriaal op bodem-kundige eigenschappen en op eventueel aanwezige verontreinigingskenmerken, inclusief eventuele asbestverdachte materialen;

• het nemen van monsters van het bij de boringen vrijkomende bodemmateriaal per traject (maximaal 0,5 m-mv) of per afwijkende bodemlaag.

Bijlage 2 geeft een overzicht van de situering van de verrichte boringen. De monstertrajecten zijn weergegeven aan de rechterzijde van de boorprofielen in bijlage 3.

3.2 Laboratoriumonderzoek

De geselecteerde grond(meng)- en grondwatermonsters zijn in het door RvA geaccrediteerde laboratorium van ALcontrol Laboratories geanalyseerd. Menging van de grondmonsters heeft plaatsgevonden in het laboratorium. De analyses zijn uitgevoerd conform de protocollen die vallen onder het accreditatieschema van de AS 3000 richtlijn.

De mengmonsters zijn zo samengesteld dat een representatief beeld van de bodemkwaliteit wordt verkregen. Mengmonster MM1 en MM2 zijn samengesteld uit zintuiglijk schoon bodem-materiaal van de bovengrond. Het mengmonsters MM3 is samengesteld uit zintuiglijk schoon monstermateriaal van de ondergrond.

4 Resultaten veldonderzoek

4.1 Bodemopbouw en grondwatergegevens

4.1 Bodemopbouw en grondwatergegevens