• No results found

4.2 Alternatieven voor snavelbehandelingen

4.2.1 Schuurstrip voor snavelpunt

Het doel van een snavelbehandeling is om de punt van de snavel stomper te maken. Dit kan via een

snavelbehandeling, maar wellicht zou slijtage van de snavelpunt ook een optie kunnen zijn. Het Praktijkonderzoek Veehouderij (PV) heeft gezocht naar oplossingen om de snavelpunt tijdens de legperiode van de dieren continu te laten afslijten (Emous et al. 2001c). Dit zou een ingreep overbodig maken en toch wat bottere snavels tot gevolg hebben. Doordat leghennen veel van hun tijd gebruiken om voedsel te zoeken is het logisch om richting voergoot te denken als mogelijk plek om extra slijtage te creëren. Een hen pikt niet alleen naar voedsel, maar beweegt de snavel ook heen en weer over de bodem van de voergoot. Vooral dit laatste was voor het PV aanleiding om te gaan kijken naar mogelijkheden van het bevestigen van schuurstroken in de voergoot. In eerste instantie is een pilot-proef uitgevoerd bij enkele traditionele batterijkooien om na te gaan wat de beste plaats zou zijn voor de schuurstrook. In een volgende proef is dit opgeschaald en is één positie van de schuurstrook bij eenheden met meerdere kooien uitgetest.

In totaal werd gebruik gemaakt van 1.872 LSL-hennen verdeeld over 4 afdelingen (468 dieren per afdeling). De dieren waren geplaatst in de middelste etage van tradtionele kooien. De dieren werden bij verschillende

lichtsterkte gehouden: twee afdelingen met 14 lux (laag) en twee afdelingen met 38 lux (hoog). In totaal waren er dus vier proefbehandelingen: hoge lichtsterkte zonder schuurlinnen, hoge lichtsterkte met schuurlinnen, lage lichtsterkte zonder schuurlinnen, lage lichtsterkte met schuurlinnen.

Omdat de proef maar eenmaal kon worden uitgevoerd, moeten de resultaten voorzichtig worden geïnterpreteerd. Een andere koppel merk dier kan immers anders reageren.

Technische resultaten

Uit tabel 4.7 blijkt dat de productieresultaten niet beïnvloedt worden door lichtsterkten of schuurlinnen. Voor de uitval en de uitval door pikkerij lag dat anders. De hoogste totale uitval werd waargenomen bij de groep dieren die bij de hoge lichtsterkte werden gehouden en die geen schuurlinnen in de voergoot hadden. Door de grote variatie in uitval kon statistisch slechts een tendens tot een verschil worden aangetoond. De uitval bij de lage lichtsterkte (wel en geen schuurlinnen) was het laagst en de groep met hoge lichtsterkte en met schuurlinnen lag ertussenin. Het toepassen van schuurlinnen lijkt geen effect op uitval te hebben bij lage lichtsterkte.

De uitval door pikkerij gaf duidelijkere verschillen. De al eerder genoemde groep dieren met hoge lichtsterkte en zonder schuurlinnen had de hoogste uitval door pikkerij. Van de totaal uitgevallen dieren werd 78 % veroorzaakt door pikkerij. Bij de andere proefgroepen lag dit rond de 60 %.

Opvallend was het verloop van de uitval (figuur 4.3). Al vanaf 20 weken leeftijd werden de verschillen tussen de groep met hoge lichtsterkte en zonder schuurlinnen ten opzichte van de overige groepen steeds groter. Van 32 tot 42 weken leeftijd neemt de uitval bij de eerstgenoemde groep sterk toe. Daarna stabiliseerde het verschil en bleef gelijk tot het einde van de legperiode. Verder valt in de figuur op dat er bij de lage lichtsterkte geen verschil was in het verloop van de uitval bij wel of niet toepassen van het schuurlinnen.

Tabel 4.7 Technische resultaten bij verschillende lichtsterkte en niet of wel toepassen van schuurlinnen (grote proef; 18-74 weken leeftijd)

Lichtsterkte Laag Hoog

Schuurlinnen niet wel niet wel

Legpercentage 88,2 88,5 88,0 88,4

Eigewicht (g) 61,3 61,0 61,1 61,0

Eimassa (g/h/d) 54,1 54,0 53,7 54,0

Voerverbruik (g/h/d) 113,8 112,1 113,4 112,3

Kg voer/kg ei 2,11 2,07 2,11 2,08

Aantal eieren p.o.h. 330,1 332,9 310,4 329,9

Kg ei p.o.h. 20,25 (a) 20,32 (a) 18,95 (b) 20,13 (a) Totale uitval (%) 9,5 (a) 10,1 (a) 20,7 (b) 13,3 (ab)

Uitval door pikkerij (%) 5,8 a 6,2 a 16,2 b 7,1 a

Significante (P<0,05) verschillen zijn aangegeven met verschillende letters. Letters tussen haakjes geven een tendens aan (P<0,10). 0 5 10 15 20 25 18 22 26 30 34 38 42 46 50 54 58 62 66 70 74 leeftijd (weken) ui tv al ( % ) 14 lux/niet 14 lux/wel 38 lux/niet 38 lux/wel

Snavels en verenkleed

Lichtsterkte bleek geen invloed te hebben op de slijtage en scheefheid van de snavelpunten en ook niet op de kwaliteit van het verenkleed.

De snavelpunten bij de hennen met het schuurlinnen in de voergoot vertoonden meer slijtage dan bij de hennen zonder schuurlinnen. Op het oog leken de snavels veel op snavels van leghennen die op jonge leeftijd zijn behandeld. Dat de snavelpunten niet altijd recht afslijten bleek uit de score die werd gegeven voor de scheefheid van de snavels. De scheefheid is slechts gering (minder dan 15°) en het betreft slechts het uiterste puntje van de snavel. Het is dus niet waarschijnlijk dat de hennen hier enig ongemak van hadden.

Opvallend was wel dat ondanks de kortere snavelpunten bij de dieren met het schuurlinnen in de voergoot de bevedering niet aantoonbaar beter was. Waarschijnlijk waren de snavelpunten niet kort genoeg en konden de dieren toch voldoende grip krijgen op de veren van andere kippen.

Conclusies

Toepassen van schuurlinnen op de bodem van de voergoot geeft ten opzichte van niet toepassen van schuurlinnen:

- duidelijk meer slijtage aan de snavelpunten - iets schevere snavelpunten

- minder totale uitval en minder uitval door pikkerij bij hoge lichtsterkte (bij lage lichtsterkte geen verschil) - geen betere kwaliteit van het verenkleed

- geen verschil in technische resultaten

Omdat het slechts één proef betreft is moeilijk te zeggen of deze resultaten met een ander koppel of ander merk hen ook te halen zijn.